ECLI:NL:RBARN:2004:AR6644

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 04/2040
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ongeldigverklaring rijbewijs op basis van geschiktheidsonderzoek en alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 28 oktober 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker A, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De ongeldigverklaring was gebaseerd op de conclusie dat verzoeker niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van motorrijtuigen, met name vanwege vermoedelijk alcoholmisbruik. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juli 2004 en verzocht om schorsing van de ongeldigverklaring.

De voorzieningenrechter overwoog dat de beoordeling van de geschiktheid voor het besturen van voertuigen een specialistisch rapport vereist, en dat de huisarts die het tweede onderzoek uitvoerde, niet over de benodigde deskundigheid beschikte. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR zijn besluit niet enkel op het tweede onderzoek had kunnen baseren, omdat dit niet was uitgevoerd door een psychiater. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit voor zover het de ingangsdatum van de recidiefvrije periode betrof en stelde deze vast op 14 december 2003, de dag na het eerste onderzoek.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af, veroordeelde het CBR in de proceskosten van verzoeker ter hoogte van € 644,- en gelastte dat het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: Awb 04/2040
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A, verzoeker,
wonende te B, vertegenwoordigd door mr. O.E.A. van Andel,
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft de verweerder vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, waaraan hij gezien het aan hem afgegeven rijbewijs moet voldoen, en dat er derhalve grond bestaat voor ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van 3 augustus 2004.
Tegen dit besluit (verder: bestreden besluit) is namens verzoeker bij brief van 7 september 2004 bezwaar gemaakt. Tevens is de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2004. Verzoeker is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. O.E.A. van Andel, werkzaam bij Klaverblad Rechtsbijstand Stichting te Zoetermeer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. M.M. van Dongen.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, besluit de Minister tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk het tweede onderzoek, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de in de Regeling eisen geschiktheid 2000 vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
Paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 luidt als volgt: “Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring -op basis van een specialistisch rapport- geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.”
Uit de gedingstukken blijkt als volgt.
Verzoeker heeft op 13 december 2003 een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen ondergaan. De resultaten van dit onderzoek zijn door de keurend arts, de heer R.J.P. Hazewinkel (psychiater), vastgelegd in een verslag van bevindingen van 29 december 2003.
Na ontvangst van de mededeling als bedoeld in artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, heeft verzoeker verzocht om een tweede onderzoek. De resultaten van dit onderzoek, dat heeft plaatsgevonden op 2 juli 2004, zijn door de keurend artsen, drs. G.T.R. van Laere (huisarts) en drs. M.W. Veenhuis (psycholoog), vastgelegd in een verslag van bevindingen van 5 juli 2004. Tijdens vorenbedoelde onderzoeken hebben de keurend artsen verzoeker onderworpen aan een psychiatrisch en een lichamelijk onderzoek en is een laboratoriumonderzoek verricht. Tevens hebben zij verzoeker beoordeeld op basis van de DSM-IV-classificatie en op grond van deze beoordeling een diagnose gesteld.
De criteria van de DSM-IV-classificatie betreffen een patroon van onaangepast gebruik van een middel, zoals alcohol, met daarbij optredende sociale, maatschappelijke en persoonlijke problemen. Ten aanzien van het onoordeelkundig gebruiken van alcohol wordt in dit systeem geclassificeerd naar afhankelijkheid en misbruik van dit middel. In de DSM-IV-classificatie dient een aantal criteria van toepassing te worden bevonden binnen een bepaald tijdsbestek om tot (een van) de twee diagnoses -misbruik of afhankelijkheid- te kunnen komen. Een keurend arts kan echter ook zonder deze diagnose van oordeel zijn dat er bij betrokkene sprake is van misbruik van alcohol.
Na ontvangst van de verslagen van bevindingen stelt verweerder op grond van alle beschikbare gegevens de uitslag van het onderzoek vast, waarbij verweerder beoordeelt of voornoemde norm 8.8 van de (bijlage bij) de Regeling van toepassing is.
Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat op basis van het verslag van bevindingen van 5 juli 2004 gezegd moet worden dat paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid op verzoeker van toepassing is. Voorts is verweerder van mening dat uit dit verslag eveneens blijkt dat niet aannemelijk is dat verzoeker op het moment van het tweede onderzoek met het misbruik van alcohol was gestopt, zodat de recidiefvrije periode nog niet is ingegaan.
Verzoeker kan zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen namens hem is aangevoerd zal, indien nodig, hieronder nader worden ingegaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vooreerst wordt opgemerkt dat, voor zover verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte aanleiding heeft gezien hem te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid, deze grief had moeten worden aangevoerd in het kader van een bezwaarprocedure tegen het in dit verband genomen besluit van 23 juli 2003. Tegen dit besluit heeft verzoeker evenwel geen bezwaar gemaakt, zodat van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. De vraag of verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een EMA kan, wat daar verder ook van zij, om dezelfde reden thans niet meer aan de orde komen.
Verweerder heeft, zo kan uit het besluit worden afgeleid, zijn besluit (enkel) gebaseerd op basis van de bevindingen van het tweede onderzoek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zijn besluit niet zonder meer op de resultaten van dit tweede onderzoek kunnen baseren, waarbij de voorzieningenrechter het van belang acht dat dit onderzoek niet is uitgevoerd door een psychiater, doch door een huisarts, ondersteund door een psycholoog. In dit verband wordt het volgende overwogen.
Ingevolge het bepaalde in meergenoemde paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 is voor de beoordeling of sprake is van misbruik een specialistisch rapport vereist. Hoewel hieruit niet kan worden afgeleid dat een onderzoek naar de geschiktheid niet door een huisarts mag worden uitgevoerd -een huisarts dient ingevolge de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondsheidszorg en de op basis van deze wet gevormde registers immers als medisch specialist te worden aangemerkt- brengt de aard van dit onderzoek met zich dat zulk een onderzoek in beginsel dient te worden verricht door een deskundige op het gebied van de psychiatrie. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat een onderzoek naar de geschiktheid, naast het lichamelijke en het laboratoriumonderzoek, tevens een psychiatrisch onderzoek omvat, welk laatste onderzoek een specifieke deskundigheid vereist. Naar voorlopig oordeel dezerzijds kan niet worden gesteld dat een huisarts in zijn algemeenheid over deze deskundigheid beschikt, zodat een door hem opgemaakt (psychiatrisch) rapport niet kan worden aangemerkt als een rapport als in de Regeling eisen geschiktheid 2000 bedoeld. Dit zou anders zijn indien de huisarts -buiten de psychiatrische diagnose om- tot de conclusie van alcoholmisbruik en/of alcoholafhankelijkheid komt, doch hiervan is in onderhavig geval geen sprake.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat het tweede, door de huisarts uitgevoerde, onderzoek heeft plaatsgevonden onder inhoudelijke supervisie van psychiater Prof. Dr. C.A.L. Hoogduin. Daargelaten het antwoord op de vraag of het in het kader van een zorgvuldige advisering niet is vereist dat een adviserend deskundige betrokkene in persoon ziet, moet -naar ter zitting door verweerder is bevestigd- worden vastgesteld dat deze supervisie bestaat uit periodieke bijeenkomsten waarin de werkwijze van huisarts Van Laere wordt getoetst. Aldus is het niet aannemelijk dat Prof. Dr. Hoogduin zich een eigen oordeel heeft gevormd omtrent de geschiktheid van verzoeker.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar voorlopig oordeel het bestreden besluit niet alleen op het tweede onderzoek kunnen baseren, zodat het besluit een deugdelijke grondslag ontbeert.
Dit brengt evenwel niet zonder meer met zich dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat schorsing van de ongeldigheid van het rijbewijs niet is aangewezen indien op voorhand aannemelijk is dat het geconstateerde gebrek in bezwaar alsnog kan worden weggenomen. Dienaangaande wordt het volgende opgemerkt.
Blijkens het onderzoeksrapport van 29 december 2003 heeft de keurend arts onder meer op basis van alle klinisch relevante gegevens en de DSM IV-classificatie de diagnose afhankelijkheid en misbruik van alcohol gesteld. Daarbij heeft de keurend arts onder meer van belang geacht dat belanghebbende blijkt geeft van een verhoogde tolerantie ten aanzien van alcoholgebruik en dat hij de controle over het alcoholgebruik mist, terwijl voorts sprake is van bagatellisering. Eveneens heeft de keurend arts belang gehecht aan de ten tijde van het eerste onderzoek verhoogde %CDT-waarde, welke verhoogde waarde naar het oordeel van de keurend arts niet aannemelijk maakt dat verzoeker ten tijde van dit (eerste) onderzoek met het misbruik van alcohol was gestopt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er geen grond voor het oordeel dat in de rapportage van de keurend arts, een psychiater, sprake is van zodanige onjuistheden of onzorgvuldigheden dat de betrouwbaarheid van de daarin neergelegde conclusies in het geding komt. Hierbij wordt opgemerkt dat de arts op grond van zijn specialistische kennis tot een eigen oordeel komt, na de feiten en omstandigheden zoals die aan hem zijn gebleken in het licht van zijn expertise te hebben gewogen. Het alcoholmisbruik werd ten tijde van het eerste onderzoek door verzoeker ook niet ontkend.
Voorgaande brengt mee dat verweerder naar voorlopig oordeel dezerzijds in bezwaar alsnog de resultaten van het eerste onderzoek aan het besluit ten grondslag kan leggen. Daarbij wordt opgemerkt dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat zulks ook uitdrukkelijk de bedoeling is geweest en dat het niet opnemen van (de resultaten van) het eerste onderzoek louter berust op een misverstand. Aldus moet worden geoordeeld dat het geconstateerde gebrek, voor zover het althans de ongeschiktheid als zodanig betreft, in bezwaar kan worden weggenomen. Anders dan verzoeker meent bestaat, gelet op het imperatieve karakter van artikel 12, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, geen ruimte voor een afzonderlijke afweging van belangen als door verzoeker in het verzoekschrift aangevoerd. De wet- en regelgever heeft reeds een volledige belangenafweging gemaakt. Indien niet aan de geschiktheidseisen wordt voldaan, weegt het algemeen belang van de verkeersveiligheid, gelet op de grote gevaren die alcoholgebruik in het verkeer voor andere weggebruikers oplevert, zwaarder dan het persoonlijk belang bij het behoud van het rijbewijs.
Voorgaande geldt naar voorlopig oordeel evenwel niet voor zover het betreft hetgeen door verweerder in het bestreden besluit is opgenomen omtrent de ingangsdatum van de recidiefvrije periode. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat verweerders standpunt in dezen eveneens is gebaseerd op het door de huisarts in het tweede onderzoek uitgebrachte rapport, welk rapport verweerder -naar hiervoor reeds is overwogen- niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit zou wellicht anders zijn indien uit dit tweede onderzoek zou blijken van een sterk verhoogd %CDT-waarde, hetgeen een doorgaand alcoholgebruik aannemelijk maakt, doch deze situatie doet zich in onderhavig geval niet voor. Nu thans niet eenduidig kan worden vastgesteld wanneer verzoeker met het misbruik van alcohol is gestopt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorziening te treffen die er toe strekt de stopdatum vast te stellen op de dag volgend op het eerste onderzoek, zijnde 14 december 2003. Het vaststellen van de stopdatum op een eerdere datum ligt niet in de rede, nu de eerste keurend arts in zijn rapport heeft gesteld dat verzoeker ten tijde van het eerste onderzoek niet met alcoholmisbruik is gestopt, hetgeen overeenkomt met de verklaringen van verzoeker dienaangaande.
Aan het voorgaande voegt de voorzieningenrechter nog toe dat deze stopdatum overeenkomt met de datum die zou zijn vastgesteld indien verzoeker niet om een tweede onderzoek zou hebben verzocht.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is niet gebleken. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te gelasten de door verzoeker betaalde griffierechten aan hem te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
I schorst het bestreden besluit, voor zover daarin is bepaald dat de recidiefvrije periode nog niet is ingegaan;
II bepaalt dat verweerder het er voor dient te houden dat in het geval van verzoeker de recidiefvrije periode een aanvang heeft genomen op 14 december 2003;
III wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
IV veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ad
€ 644,-- ;
V gelast voorts dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad € 136,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2004 in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof, als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: