ECLI:NL:RBARN:2004:AR7277

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2770 (verzoek om voorlopige voorziening) en 04/2771 (hoofdzaak)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verkeersbesluit tot opheffing linksafmogelijkheid richting Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 23 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en de hoofdzaak betreffende een verkeersbesluit van de provincie Gelderland. De verzoekster, Servicestation Tatelaar BV, had bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit dat een linksafverbod instelde op de provinciale weg N 336, wat gevolgen had voor de toegang tot haar brandstoffenverkooppunt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoekster niet was toegestaan om de proceskosten in de bezwaarfase te vergoeden, omdat het bestuursorgaan in de beslissing op bezwaar niet expliciet had beslist over deze kosten. Dit leidde tot de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, waarbij het besluit van 2 november 2004 werd vernietigd voor zover het niet op de proceskosten was beslist.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verkeersbesluit was genomen ter verbetering van de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid, en dat het besluit een samenhangende maatregel vormde met een reeds geplaatste toeritdoseerinstallatie. De rechter heeft de belangenafweging van de provincie Gelderland in aanmerking genomen, waarbij de verkeersveiligheid en doorstroming zwaarder wogen dan de nadelige gevolgen voor de verzoekster. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verkeersmaatregel niet zodanig onevenwichtig was dat deze de rechterlijke toetsing niet kon doorstaan. De verzoekster had onvoldoende bewijs geleverd dat de maatregel onredelijk was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak al was behandeld en de belangenafweging in het verkeersbesluit gerechtvaardigd was. De provincie Gelderland werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster, die op € 644,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 273,- werd eveneens vergoed. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 04/2771 (hoofdzaak)
04/2770 (verzoek om voorlopige voorziening)
Uitspraak
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Servicestation Tatelaar BV, verzoekster,
gevestigd te Didam
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder,
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2004 heeft verweerder beslist op de namens verzoekster ingediende bezwaren tegen een verkeersbesluit, strekkende tot het instellen van een linksafverbod op de provinciale weg N 336 vanuit Angerlo naar de toerit richting Duitsland (A12) en het verkeersbesluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 11 november 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van het verkeersbesluit.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 november 2004. Namens verzoekster is aldaar verschenen [X] en [Y], bijgestaan door mr. ing. W.A.L.D.I. van Slagmaat, advocaat te Houten. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. E.T. Bosman, mr. G.J. van Ysendoorn en ing. M.A.J. van de Lindeloof, ambtenaren van de provincie, onder medebrenging van G.J. Winterink en R.J.T. Smit, beiden werkzaam bij Rijkswaterstaat en J.L.A. van Leur, werkzaam bij de gemeente Zevenaar.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien het verzoek, bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ten aanzien van de hoofdzaak
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vooreerst merkt de voorzieningenrechter op dat -anders dan verzoekster meent- verweerder in de beslissing op bezwaar niet is gehouden zich expliciet uit te laten over de gegrondheid dan wel ongegrondheid van het bezwaar. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 7:11 van de Awb, op herroeping van het bestreden besluit door het bestuursorgaan na, geen formulering voorschrijft bij de beslissing op een ontvankelijk bezwaar. Een vaste formulering (gegrond dan wel ongegrond) dient in de regel de duidelijkheid, doch onder omstandigheden kan die soms beter op andere wijze worden verkregen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 december 2002, Gemeentestem 7184, 77. Verzoeksters grief op dit onderdeel faalt derhalve.
Ten aanzien van het verzoek om kostenveroordeling in de bezwaarfase
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in haar bezwaarschrift van 17 augustus 2004 heeft verzocht om vergoeding van haar proceskosten in de voorprocedure. Voorts kan worden vastgesteld dat verweerder in de beslissing op bezwaar hierop niet heeft beslist. Reeds dit gegeven brengt mee dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb, zodat het beroep in zoverre gegrond moet worden verklaard. De voorzieningenrechter ziet vanuit proceseconomische motieven evenwel aanleiding om op dit onderdeel zelf in de zaak te voorzien en het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bestuurlijke voorfase (de deskundigenkosten daaronder begrepen) af te wijzen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit de bewoordingen van het thans bestreden besluit kan worden vastgesteld dat verweerder het primaire besluit niet heeft willen herroepen en artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend voorziet in de mogelijkheid om de kosten die de belanghebbende in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken te vergoeden, indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit.
Ten aanzien van het verkeersbesluit
Uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat het thans in geding zijnde verkeersbesluit in de eerste plaats strekt tot een betere doorstroming van het verkeer dat, komende van de N 336 uit de richting Zevenaar, de toerit naar de A12 richting Arnhem oprijdt. Daarbij is van belang dat dit besluit een samenhangende maatregel vormt met een reeds geplaatste toeritdoseerinstallatie (TDI), welke een gelijkmatiger toestroom van dit verkeer op de A12 dient te bevorderen.
Voorts kan uit de gedingstukken worden opgemaakt dat het verkeersbesluit strekt tot een verhoging van de verkeersveiligheid. In dit verband is verwezen naar de zogenaamde VOC-lijst, een ranglijst van de gevaarlijkste kruispunten op het Gelderse provinciale wegennet. Het thans aan de orde zijnde -en ten gevolge van het verkeersbesluit aan te passen- kruispunt neemt op die lijst de 54e plaats in. Ingevolge de bestaande prioriteitsstelling komen de eerste 100 kruispunten op deze lijst als eerste voor aanpak in aanmerking.
Verweerder heeft vorenbedoelde belangen van de veiligheid op de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan (betere doorstroming) laten prevaleren boven de andere betrokken belangen (het belang van het voorkomen van omrijtijd en financiële belangen). Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat het verkeer, komende van de N 336 uit de richting Doesburg, ter hoogte van de aansluiting bij Zevenaar op aanvaardbare wijze de A12 richting Duitsland kan bereiken door het industrieterrein De Tatelaar in Zevenaar te gebruiken als keerpunt. Andere reële varianten zijn, zo heeft verweerder gesteld, moeilijk denkbaar vanwege de beperkte ruimte onder het viaduct van de A12 over de N 336.
Verzoekster kan zich met het genomen verkeersbesluit niet verenigen. Daartoe heeft zij -kort samengevat- gemotiveerd aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de nadelige (bedrijfseconomische) gevolgen van de verkeersmaatregel voor het door haar geëxploiteerde brandstoffenverkooppunt, terwijl zij zich voorts op het standpunt heeft gesteld dat de door verweerder in de beslissing op bezwaar nader geduide “keerroute” onvoldoende is uitgewerkt en met onvoldoende randmaatregelen is omgeven (bewijzering, het instellen van een parkeerverbod en het aanbrengen van een verkeersregelinstallatie) om thans als een reëel alternatief te kunnen worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen ruime beoordelingsmarges kent, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar afweegt. Dit neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel heeft kunnen overgaan, dan wel het nadeel daarvan niet redelijkerwijs ten laste van betrokkene dient te blijven. Dat sprake is van dergelijke feiten en omstandigheden dient in beginsel door betrokkene aannemelijk gemaakt te worden. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet, dient de rechter met terughoudendheid te toetsen.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat onderhavige verkeersmaatregel, bezien in samenhang met de reeds geplaatste TDI, zal leiden tot een verbeterde doorstroom van het verkeer vanuit Zevenaar naar de A12 richting Arnhem en (daarmee) tot een verhoogde verkeersveiligheid. Verzoekster heeft dit als zodanig ook niet betwist.
Hoewel met verzoekster moet worden geoordeeld dat de getroffen verkeersmaatregel zal kunnen leiden tot een verminderde bereikbaarheid van het door haar gedreven servicestation, kan -gezien het bij het besluit betrokken algemene belang- naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesproken van dermate onevenwichtige afweging van belangen, dat het besluit op bezwaar de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat de alternatieve keerroute op korte termijn van (tijdelijke) omleidingsbebording wordt voorzien, terwijl voorts van de zijde van verweerder flyers zijn gemaakt, via welke flyers de omleidingsroute aan de klanten van verzoekster kenbaar wordt gemaakt. Dat een gebruik van deze keerroute (reeds) vanwege het ontbreken van een verkeersregelinstallatie op het kruispunt Doesburgseweg/Voltastraat tot een vanuit verkeerstechnisch oogpunt onaanvaardbare situatie zal leiden, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Evenmin bestaat reden om te veronderstellen dat de inrichting van het bedrijventerrein De Tatelaar aanleiding zal geven tot fysieke afwikkelingsproblemen, te minder nu het een bestaand bedrijventerrein betreft waarop reeds een vrachtwagenparkeerterrein is aangelegd en als zodanig in gebruik is genomen. Verweerder heeft de alternatieve route dan ook in redelijkheid bij zijn besluitvorming kunnen betrekken.
Gelet op het voorgaande dient het beroep, voor zover het ziet op het verkeersbesluit als zodanig, ongegrond te worden verklaard.
Voor zover verzoekster tot slot heeft gesteld dat zij door het verkeersbesluit schade zal leiden, merkt de voorzieningenrechter op dat zij om een zelfstandig schadebesluit kan verzoeken, welk verzoek -naar verweerder heeft gesteld- conform de Nadeelcompensatie-verordening van Rijkswaterstaat zal worden afgehandeld.
Gezien de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:84, vierde lid jo. artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de voorzieningenrechter niet gebleken. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding de provincie Gelderland te gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
Gegeven de hierna weer te geven beslissing in de hoofdzaak, bestaat er in dit geval geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
3. beslissing
De voorzieningenrechter,
Ten aanzien van de hoofdzaak
I verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II vernietigt het besluit van verweerder van 2 november 2004, voor zover bij dit besluit niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure;
III wijst dit verzoek alsnog af en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het gedeeltelijk vernietigde besluit;
IV verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de provincie Gelderland aan als de rechtspersoon die deze kosten aan haar dient te vergoeden;
VI bepaalt dat de Provincie Gelderland aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 273,- vergoedt.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2004.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: