ECLI:NL:RBARN:2004:AR7366

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1046
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal door gemeente Lingewaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 november 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Ankoha B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard. De zaak betreft de toepassing van bestuursdwang door de gemeente, waarbij de bestuurder van Ankoha B.V. op 2 september 2002 is geïnformeerd over de uitvoering van een milieu-incidentenplan. De gemeente heeft de kosten van de bestuursdwang, die in totaal € 5.894,35 bedragen, op Ankoha B.V. willen verhalen. Ankoha B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij niet de feitelijke overtreder is en dat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden van het beroep niet alleen betrekking hebben op de hoogte van de kosten, maar ook op de rechtmatigheid van het kostenverhaal. De rechtbank overweegt dat de mededeling van de gemeente over het kostenverhaal een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) de bevoegde rechter is om hierover te oordelen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om dit onderdeel van het bestreden besluit te toetsen.

Met betrekking tot de hoogte van de kosten oordeelt de rechtbank dat deze mededeling moet worden aangemerkt als een voorbereidingshandeling van feitelijke aard en niet als een publiekrechtelijke handeling. Daarom is de rechtbank ook niet bevoegd om dit onderdeel te toetsen. De rechtbank wijst erop dat de gemeente bij dwangbevel de kosten kan invorderen en dat er verzet openstaat tegen dit dwangbevel. De rechtbank besluit zich onbevoegd te verklaren en geeft geen proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 04/1046
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Ankoha B.V., eiseres,
gevestigd te Gendt,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 maart 2004.
2. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2002 heeft verweerder de bestuurder van eiseres meegedeeld dat is overgegaan tot toepassing van bestuursdwang en uitvoering is gegeven aan het milieu-incidentenplan. In hetzelfde besluit heeft verweerder de bestuurder tevens bericht dat hij op een nader tijdstip zal worden geïnformeerd over de daadwerkelijke kosten aangezien deze nog niet bekend zijn.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is bij verweerder beroep ingesteld. Verweerder heeft met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb het beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Bij brief van 29 april 2004 heeft de ABRS het beroepschrift aan verweerder retour gezonden met het verzoek voor doorzending aan de rechtbank zorg te dragen aangezien de bezwaren zich uitsluitend richten tegen het kostenverhaal bestuursdwang.
Bij brief van 10 mei 2004 heeft verweerder het beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank. Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 oktober 2004. Namens eiseres is verschenen A.J. Tinnenbroek, bijgestaan door J.G.H.M. Sleiffer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H.J.M. Mattijssen, werkzaam bij de gemeente Lingewaard.
3. Overwegingen
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres het volgens verweerder in haar macht heeft gehad om aan de overlast een einde te maken, temeer daar namens eiseres voorafgaand aan de toegepaste bestuursdwang aan de firma Search Milieu BV opdracht is verleend om het buitenterrein te ontdoen van brandresten en asbestdelen. Het in afwachting zijn van een sloopvergunning rechtvaardigt niet een langdurige aanwezigheid van een milieuhygiënische onverantwoorde situatie door rottend vlees en stank. Verweerder is voorts van mening dat eiseres in strijd met hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer (Wm) geen melding heeft gemaakt van de aanwezigheid van een ongewoon voorval. Daarnaast heeft eiseres niet voldaan aan de zorgplicht ex artikel 1.1a van de Wm. Alhoewel verweerder de mening van de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften deelt, dat uitgebreider onderzoek had kunnen worden verricht naar de (rechts)persoon van de overtreder leidt dit er niet toe dat geen kostenverhaal op eiseres mogelijk is. Verweerder merkt naast eiseres tevens MOVI B.V. aan als overtreder. Voorts heeft verweerder bij het bestreden besluit meegedeeld de ten gevolge van de uitgeoefende bestuursdwang gemaakte kosten ad € 5.894,35 op eiseres te verhalen. Eiseres is verzocht om deze kosten binnen veertien dagen na de datum van het bestreden besluit te voldoen.
Eiseres stelt dat MOVI B.V. als eigenaar van de verwijderde goederen de feitelijke overtreder is die in eerste instantie de kosten van de toegepaste bestuursdwang dient te dragen. Voorts heeft zij betoogd dat zij van verweerder de inboedel en goederen niet kon en mocht opruimen zonder dat daarvoor een sloopvergunning was afgegeven. Eiseres is van mening dat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd. De kosten die door Search Milieu B.V. aan de gemeente Lingewaard in rekening zijn gebracht kunnen niet op haar worden verhaald omdat (een deel van) de door Search Milieu B.V. verrichte handelingen niets met de toegepaste bestuursdwang van doen hebben. Volgens eiseres kan de rechtmatigheid van de kosten van Heijting Milieuservice B.V. vanwege het ontbreken van een specificatie niet worden getoetst.
Gelet op de inhoud van het beroepschrift en het gestelde ter zitting stelt de rechtbank allereerst vast de gronden van het beroep niet alleen zijn gericht tegen het deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de hoogte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang. Eiseres is het ook niet eens met het kostenverhaal, omdat zij vindt dat deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen, omdat zij niet de feitelijke overtreder is en zij het niet in haar macht had om aan de overtreding een eind te maken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onderdeel van het bestreden besluit waarbij eiseres is medegedeeld dat de kosten op haar worden verhaald, onder verwijzing naar de uitspraken van de ABRS van 1 juni 1999 en 24 maart 2004, gepubliceerd in respectievelijk Gst. 1999, 7106, 2 en AB 2004, 218, dat deze mededeling een aanzegging van kostenverhaal en dus een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Gelet op het bepaalde in artikel 20.1, eerste lid, van de Wm is de ABRS echter de bevoegde rechter om over dit onderdeel van het bestreden besluit te oordelen. De rechtbank zal zich dan ook inzoverre onbevoegd verklaren en met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb het beroepschrift, voor zover de gronden van het beroep gericht zijn tegen het onderdeel van het bestreden besluit inhoudende de aanzegging van kostenverhaal, ter verdere behandeling aan de ABRS doorzenden.
Met betrekking tot het onderdeel van het bestreden besluit, waarbij is meegedeeld hoe hoog de kosten zijn die voor de bestuursdwang in rekening zijn gebracht en van eiseres betaling van deze kosten is verzocht, is de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 8 juli 1997, gepubliceerd in JB 1997, 212, en voornoemde uitspraak van de ABRS van 1 juni 1999 van oordeel, dat deze mededeling dient te worden aangemerkt als een voorbereidingshandeling van feitelijke aard en niet als een publiekrechtelijke handeling. Dit onderdeel van het bestreden besluit is derhalve niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb evenmin bevoegd is om dit onderdeel van het bestreden besluit te toetsen.
Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank nog het volgende op. Ingevolge artikel 5:26, eerste lid, van de Awb kan verweerder bij dwangbevel de kosten van de toegepaste bestuursdwang, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, van de overtreder invorderen. In het tweede en derde lid van artikel 5:26 van de Awb is bepaald dat tegen dit dwangbevel, dat op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit aan de overtreder wordt betekend, gedurende zes weken na de dag van betekening verzet openstaat door dagvaarding van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort, in dit geval de gemeente Lingewaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart zich onbevoegd.
Aldus gegeven door mr. J. Barrau, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2004.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 7 december 2004