Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 04/1532
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen, verweerder,
Telfort B.V., gevestigd te Amsterdam-Zuidoost, partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghouder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 juni 2004.
Bij besluit van 24 april 2003 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om bouwvergunning van de rechtsvoorganger van Telfort B.V. (hierna zullen Telfort en haar rechtsvoorgangers worden aangeduid als: Telfort) voor het plaatsen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telefonie op en bij de kerk aan [adres] te [woonplaats].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door Telfort ingediende bezwaar gegrond verklaard. Aan Telfort is daarbij een bouwvergunning verleend, onder gelijktijdige vrijstelling van de bij het ter plaatse vigerende bestemmingsplan behorende voorschriften.
Tegen dit besluit is door eisers beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 12 augustus 2004 heeft Telfort zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 7 december 2004. Eisers zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E.D.T. van Zanten, gemeenteambtenaar. Telfort is vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij Telfort.
De rechtbank merkt allereerst op dat in dit geding uitsluitend de vraag ter beoordeling staat of het bestreden besluit, waarbij aan Telfort een vergunning is verleend, onder gelijktijdige vrijstelling van de bij het ter plaatse vigerende bestemmingsplan behorende voorschriften, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. De beroepsgronden die geen betrekking hebben op de rechtmatigheid van dit besluit zal de rechtbank buiten bespreking laten.
In het primaire besluit is vermeld dat het bouwplan betrekking heeft op het perceel aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie [X], nummer [X]. Deze aanduiding is onjuist. Eisers wonen op het adres [adres]. Het bouwplan heeft betrekking op het perceel aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie [X], nummer [Y]. Ook in andere stukken is het perceel op onjuiste wijze aangeduid.
Eisers hebben zich in bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in de procedure een foutief huisnummer en kadastraal nummer te hanteren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat voor alle partijen steeds duidelijk is geweest dat de aanvraag betrekking had op een antenne-installatie op en bij de kerk. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het vermelden van een foutief huisnummer en/of kadastraal nummer. Tevens ziet de rechtbank niet in waarom, zoals eiser betoogd heeft, de kerk en de daarnaast gelegen woning van eiser als één geheel beschouwd dienen te worden, nu deze kadastraal gesplitst zijn en eigendom van verschillende eigenaars zijn. Deze grieven van eiser falen.
Wat betreft de verleende vrijstelling beperkt het geschil zich tot de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser genoemde gezondheidsrisico’s niet kunnen worden betrokken bij de afweging om vrijstelling te verlenen.
Verweerder heeft vrijstelling verleend op grond van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a van de voorschriften bij het bestemmingsplan [bestemmingsplan]. De rechtbank stelt vast dat deze bepaling een bevoegdheid inhoudt om vrijstelling te verlenen. Niet valt in te zien dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid de gestelde gezondheidsrisico’s niet zou kunnen betrekken. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2001 (BR 2001/783). Het voorgaande betekent echter niet dat reeds op grond van het onjuiste standpunt van verweerder dienaangaande het beroep gegrond verklaard dient te worden. Immers, gebleken is dat verweerder bij zijn beoordeling, zij het ten overvloede, wel rekening heeft gehouden met gezondheidsoverwegingen. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar verwezen naar het rapport “Nuchter omgaan met risico’s” van de het Ministerie van VROM van 30 januari 2004. In dit rapport is geconcludeerd dat er, uit het oogpunt van gezondheidsaspecten, op dit moment geen aanleiding is om aanvullende beperkende maatregelen te nemen ten aanzien van het plaatsen en gebruiken van basisstations. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder geciteerd uit paragraaf 4.2 van het Nationaal Antennebeleid, alwaar verwezen word naar een rapport van de Gezondheidsraad van 29 juni 2000 (publicatienummer 2000/16). Uit dit rapport blijkt dat de Gezondheidsraad de kans dat zich in woon- en werkruimtes onder basisstations gezondheidsproblemen voordoen als gevolg van electromagnetische velden die van antennes afkomstig zijn, verwaarloosbaar klein acht. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van Telfort nog aangevoerd dat de in geding zijnde antenne-installatie voldoet aan de normen die bij de verlening van de vergunning aan Telfort voor de exploitatie van een netwerk voor mobiele telefonie zijn gesteld.
Ook eiser heeft verwezen naar het Nationaal Antennebeleid. De rechtbank is echter niet gebleken dat dit stuk een onderbouwing bevat van het standpunt van eiser ten aanzien van gezondheidsrisico’s. Voor het overige heeft eiser zijn vrees voor gezondheidsrisico’s niet onderbouwd met documenten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen gezondheidsoverwegingen zijn op grond waarvan de gevraagde vrijstelling dient te worden geweigerd.
Onweersproken is voorts dat Telfort een aanmerkelijk belang heeft bij de antenne-installatie, teneinde een landelijk dekkend netwerk te realiseren. Gelet op hetgeen reeds hiervoor door de rechtbank is overwogen ten aanzien van de door eiser aangevoerde gezondheidsrisico’s is de rechtbank niet gebleken dat verweerder niet in redelijkheid het belang van Telfort heeft kunnen laten prevaleren.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Door eiser is aangevoerd dat op grond van het convenant, behorend bij het Nationaal Antennebeleid, een zogenaamde instemmingsprocedure gevolgd had moeten worden. De vertegenwoordiger van Telfort heeft gesteld dat de instemmingsprocedure niet van toepassing is omdat geen sprake is van een woongebouw. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten of sprake is van een woongebouw, ingevolge artikel 5.1 van het convenant de instemmingsprocedure slechts van toepassing is op vergunningvrije antenne-installaties. Aangezien de onderhavige antenne-installatie vergunningplichtig is, is de instemmingsprocedure niet aan de orde.
Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat niet duidelijk is of een positief welstandadvies is afgegeven voor de antenne-installatie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het welstandsadvies van 13 juni 2001 afdoende blijkt dat de welstandscommissie de gehele antenne-installatie inclusief de schakelkast heeft beoordeeld. Tevens blijkt uit dit advies dat slechts een voorwaarde is gesteld ten aanzien van de schakelkast. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank afdoende worden afgeleid dat er geen bezwaren van de welstandscommissie tegen de antenne aan de kerk bestonden. Gelet hierop dient ook deze grief van eiser te falen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de gevraagde bouwvergunning had moeten worden geweigerd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Vriezen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2004.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.