Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110882 / HA ZA 04-458
Datum vonnis: 10 november 2004
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. J.A.J. Leeman te Rotterdam,
[Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. A.W.G. Hart te Wijk en Aalburg,
[Y],
wonende in [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. A.W.G. Hart te Wijk en Aalburg,
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. J.A.J. Leenman te Rotterdam.
Het verloop van de procedures
Voor het eerdere verloop van de beide gevoegde procedures wordt verwezen naar de vonnissen van 7 juli 2004. De daarop gehouden comparitie van partijen, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft niet tot overeenstemming geleid. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [X] een conclusie van antwoord in reconventie in de zaak 04/458 genomen, terwijl [Y] dat heeft gedaan in de zaak 04/520, nadat [X] op de dag van de uitspraak van het genoemde tussenvonnis een conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie in die zaak had genomen. Na afloop van de comparitie is vonnis bepaald.
[Y] heeft tijdens de comparitie twee fotoseries getoond, de eerste betreft de oude boerderij, de tweede de sloop daarvan. De beide series zijn door [Y] aan de rechter ter beschikking gesteld.
1.1 [X] is sinds 1980 eigenaar/bewoner van het woonhuis c.a. aan de Rij- en Uitweg te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie T, nummer 166. [Y] is sinds 14 februari 2000 eigenaar van het daarnaast gelegen perceel Waaldijk 61, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie T, nummer 167.
1.2 Toen [Y] eigenaar van zijn perceel werd stond daarop nog zijn ouderlijke woning, een in de 18e eeuw gebouwde woonboerderij. De voorgevel van het voorhuis bevond zich pal achter de Waaldijk, waarachter het boerderijgedeelte op het verder flauw naar de Rij- en Uitweg aflopende talud was gelegen. In de zijgevel aan de zijde [X] bevond zich op de eerste verdieping van het voorhuis een raam, terwijl aan dezelfde zijde in het pannendak van het achterhuis twee dakraampjes, een klein, een wat groter, aanwezig waren. Het hemelwater van het dak van het achterhuis aan de zijde van [X] werd opgevangen en afgevoerd door een tegen de zijgevel aangemetselde in het talud gelegen goot van 40-50 cm breed.
1.3 [Y] heeft de woonboerderij in de loop van het jaar 2000 afgebroken om ter plaatse een nieuwe woning te kunnen bouwen. De daarvoor gemaakte bestektekening bevindt zich bij de stukken. De sloop was in de herfst voltooid. Daarbij heeft [Y] aan de dijkzijde een muurtje tussen de woning en de dijk gedeeltelijk verwijderd. Aan de straatzijde heeft hij een daar aanwezig muurtje geheel afgebroken. Een aan de dijkzijde aanwezig Heras hekwerk van [X] is op of nabij de erfgrens ten tijde van de sloop/nieuwbouw beschadigd geraakt.
1.4 Ongeveer in dezelfde tijd heeft [X] een uitbreiding van zijn woning aan de kant van de erfgrens met het terrein van [Y] gerealiseerd. De afstand van de zijgevel van de woning van [X] tot de erfgrens bedraagt sindsdien anders dan voorheen minder dan twee meter. In de nieuwe zijgevel bevindt zich op de eerste verdieping een raam dat uitzicht biedt in de richting van het perceel van [Y].
1.5 Na de sloop van de woonboerderij is op nagenoeg dezelfde plaats begonnen met de bouw van een nieuwe woning. [Y], die van beroep metselaar is, voert de bouw grotendeels alleen uit. Zowel daardoor als door perioden van arbeidsongeschiktheid van [Y] is de bouw tot op heden traag verlopen. Thans is de woning nog steeds niet gereed.
1.6 [X] heeft tegenover [Y] bezwaar gemaakt tegen de lange duur van de bouw en daardoor door hem ondervonden overlast. Onder meer heeft [X] geklaagd over de voortdurende aanwezigheid van een steiger op zijn terrein. Bij brief van 16 september 2002 heeft [X] aan [Y] nog een termijn van drie maanden gegeven. [Y] heeft de steiger vervolgens op enig moment verwijderd.
1.7 In de zijgevel van de nieuwe woning zijn/worden in totaal vier ramen geplaatst, die uitzicht bieden op het perceel van [X]. [X] heeft voor beide keukenramen kolommen met gaas en daarin opklimmende beplanting geplaatst om het uitzicht door die ramen te verhinderen.
1.8 Op verzoek van [X] is door het kadaster op 23 juli 2003 de kadastrale grens tussen de percelen van de partijen uitgezet. De nieuwe woning van [Y] staat geheel op eigen terrein. In de van de opmeting gemaakte schets is neergelegd dat de afstand van de zijmuur van die woning tot de erfgrens varieert tussen de acht en negen centimeter.
2. De vorderingen van [X] luiden als volgt. Hij vordert bij wijze van voorlopige voorziening [Y] te gebieden al die maatregelen te nemen waardoor -kort samengevat- de dakgoot van de in aanbouw zijnde woning aan zijn zijde niet (meer langer) boven zijn perceel uitsteekt, alle zijramen in de linker zijgevel (dat is de gevel aan zijn zijde) te verwijderen dan wel te blinderen, de rioleringsbuis langs die gevel te verwijderen, alsook de scheidsmuur (damwand) aan de dijkzijde op de erfgrens weer aan te brengen, alles telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Ten gronde vordert [X] een verklaring voor recht dat de strook grond waarop zich voorheen de gemetselde waterafvoer bevond zijn eigendom is, alsmede dat zowel de scheidsmuur aan de straatzijde als die aan de dijkzijde zich op de perceelsgrens van de partijen bevindt en dat deze muren daarom mandelig zijn. Daarnaast vordert [X] dezelfde veroordelingen van [Y] die hij als voorlopige voorziening heeft gevorderd, alsmede diens veroordeling aan [X] te betalen € 826,30 (€ 369,- voor de kosten van de opmeting en € 457,30 voor het opmetselen van het muurtje aan de straatzijde), alsmede € 13.396,94 wegens kosten van rechtskundige bijstand, alles met rente en kosten, en een bedrag als schadevergoeding nader op te maken bij staat.
Aan zijn vorderingen legt [X] de vaststaande feiten ten grondslag. Hij meent dat zowel de aanwezigheid van de dakgoot als die van de rioleringsbuis, tijdens de comparitie heeft hij te kennen gegeven te willen aannemen dat het om een hemelwaterafvoer gaat, boven/in zijn eigendom jegens hem onrechtmatig is. Met betrekking tot de aanwezigheid van de ramen, die direct uitzicht geven op zijn terrein en waarvan hij stelt daartoe nooit toestemming te hebben gegeven, doet [X] een beroep op artikel 5:50 lid 1 BW. De volgens [X] mandelige muren heeft [Y] zonder overleg afgebroken. Omdat op herstel van de muur aan de straatzijde niet kon worden gewacht heeft [X] dat laten uitvoeren. De daarmee gemoeide kosten moet [Y] hem daarom vergoeden. De andere muur wacht nog op herstel. Ook de kosten van herstel van het Heras hekwerk dat volgens hem door [Y] is beschadigd moet door deze worden vergoed. Daarop slaat de verlangde verwijzing naar de schadestaatprocedure. De kosten van het kadaster waren nodig om het precieze verloop van erfgrens te laten vaststellen.
3. [Y] voert gemotiveerd verweer. Deels in reconventie vordert [Y] een verklaring voor recht dat de strook grond langs de zijgevel van zijn woning daar waar deze grenst aan het erf van [X] ter breedte van 50 cm zijn eigendom is. Daarnaast vordert [Y] de veroordeling van [X] de door hem geplaatste kolommen met gaas en het scheidingsmuurtje aan de straatzijde te verwijderen, alsook de planten die [X] op zijn grond langs de woning heeft geplaatst, het besproeien van zijn tuin, waarbij de zijgevel van zijn woning nat wordt te staken en gestaakt te houden en zorg te dragen voor herstel van de verkleuring van de zijgevel, alsmede het raam in de zijgevel van [X] te verwijderen dan wel permanent en duurzaam ondoorzichtig te maken, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom. Subsidiair vordert [Y] hem een erfdienstbaarheid te verlenen tot het handhaven van de dakgoot en de hemelwaterafvoer in het geval de in geschil zijnde strook grond aan [X] zou toebehoren, alsmede hem een erfdienstbaarheid te verlenen tot het handhaven van de ramen in de zijgevel van zijn woning voor zover deze een grotere oppervlakte hebben dan die in de oude woning.
Ook [Y] baseert zijn vorderingen op de vaststaande feiten. Volgens hem is hij door het bezit en gebruik van de tegen de zijgevel van de oude woning aangemetselde goot van 40 tot 50 cm breed gedurende vele tientallen jaren eigenaar van de daaronder gelegen grond. Op zijn beurt voert [X] gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
4. Behoudens ten aanzien van de herbouw van de scheidingsmuur aan de dijkzijde, zie daarvoor hierna rechtsoverweging 8, is voor het geven van een provisionele voorziening geen plaats, nu het belang van [X] daarbij niet zodanig is dat van hem niet kan worden gevergd dat hij het einde van bodemprocedure, waarvan de afloop thans nog niet vaststaat, afwacht.
5. De eigendom van de strook grond langs de erfgrens.
Tussen de partijen is niet in geschil dat in de oude situatie gedurende een lange reeks van jaren het hemelwater werd afgevoerd in een tegen de zijgevel van de oude boerderij gemetselde in het aflopende talud gelegen goot.
Anders dan [Y] kennelijk meent volgt daaruit nog niet dat zijn rechtsvoorgangers zich naar de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen de uitsluitende macht over de betrokken strook grond hebben verschaft en uitgeoefend, waardoor die feitelijke macht als bezit van de grond kon worden aangemerkt. Door de enkele aanwezigheid van de goot werd niet voldaan aan de eis van voortdurend, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig bezit als eigenaar (art 1992 (oud) BW). Dat de goot door de gebruikers ervan werd onderhouden maakt dat niet anders. Het voorgaande betekent dat voor eigendomsverkrijging door extinctieve verjaring op grond van artikel 3:105 in verbinding met artikel 3:306 BW, daarop zal [Y] zich hebben willen beroepen, geen sprake kan zijn, omdat het daarvoor noodzakelijke bezit heeft ontbroken. De conclusie is dat de eigendomsgrens en de kadastrale grens samenvallen, zodat de betrokken strook grond in eigendom aan [X] toebehoort. Van door [X] daarop geplaatste planten kan [Y] niet de verwijdering vorderen. Op dat onderdeel moet zijn vordering aan hem worden ontzegd.
6. Subsidiair heeft [Y] een erfdienstbaarheid gevorderd om de
goot en de hemelwaterafvoer in de grond te mogen hebben. In dit verband rijst de vraag of [Y] niet al een zodanige erfdienstbaarheid door verjaring heeft verkregen, zodat hij bij deze vordering geen belang heeft. De partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich daarover uit te laten.
De partijen verlangen over en weer de verwijdering of duurzame blindering van de ramen die in strijd met het bepaalde in art. 5:50 BW uitzicht op het perceel van de ander bieden.
Het raam in de zijgevel van de uitbreiding van [X] bevindt zich binnen de wettelijke afstand van twee meter van de erfgrens en geeft naar de rechter ter plaatse heeft waargenomen uitzicht op de woning en het erf van [Y]. Nu niet is gesteld of gebleken dat [Y] daarvoor toestemming heeft gegeven, is de aanwezigheid van het raam jegens hem onrechtmatig en is de vordering van [Y] op dit onderdeel in beginsel toewijsbaar. [X] heeft daarbij de keus het raam geheel te verwijderen dan wel te voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters (art. 5:51 BW).
Tegen de vordering van [X] voert [Y] primair aan dat hij [X] in de beginfase de bouwtekeningen heeft overhandigd, die [X] enkele weken in zijn bezit heeft gehad. Hij heeft tijdens het volgende overleg geen enkele op- of aanmerking gemaakt en zich akkoord verklaard met de voorgenomen bouw, inclusief de ramen. Subsidiair meent [Y] dat de vordering neerkomt op misbruik van recht dan wel in strijd is met redelijkheid en billijkheid, omdat er slechts sprake is van een geringe toeneming van het raamoppervlakte. Ook omdat [X] zelf een groot raam binnen de verboden afstand heeft aangebracht, kan hij in redelijkheid geen bezwaar maken.
Ter gelegenheid van de comparitie is van de zijde van [X] meegedeeld dat [Y] toen de bouw net was begonnen bij zijn echtgenote is langs geweest met de vraag of hij keukenramen mocht plaatsen. Zij heeft toen toestemming gegeven voor één raam. Op die toestemming kan [X] niet meer terugkomen, zoals hij in deze procedure heeft gedaan. Zijn vordering moet ten aanzien van een van de beide keukenramen reeds daarom worden ontzegd. Het betekent ook dat de vordering van [Y] de kolommen met gaas te verwijderen voor zover geplaatst voor het toegestane raam slaagt. [Y] behoeft de ontneming van het uitzicht door een raam dat is goedgevonden niet te dulden.
Of [X] gehouden is ook de kolommen met gaas voor het andere keukenraam te verwijderen hangt mede af van het antwoord op de vraag of hij met de plaatsing van alle ramen akkoord is gegaan zoals [Y] stelt, maar [X] betwist. Het ligt op de weg van [Y] de gestelde toestemming aan te tonen, althans dat hij mocht menen dat [X] het goed vond en dat deze dat had behoren te begrijpen. Overeenkomstig zijn aanbod zal hij bewijs daarvan mogen leveren. Slaagt [Y] daarin dan zal het door [X] geplaatste scherm geheel moeten verdwijnen.
Slaagt [Y] niet, dan komt aan de orde zijn verweer dat de totale oppervlakte van de ramen in de zijgevel van de nieuwe woning niet veel afwijkt van die in de oude woning. [Y] doet hiermee een kennelijk beroep op verkrijging door verjaring van het recht ramen in de zijgevel te hebben die uitzicht op het erf van [X] geven. Dat beroep is op zich zelf terecht, nu mag worden aangenomen dat de daarvoor gestelde verjaringstermijn op 1 januari 1993 is verstreken. Deze erfdienstbaarheid strekt echter niet verder dan de gezamenlijke oppervlakte van de oude ramen, waarbij hooguit een geringe toeneming buiten beschouwing zal kunnen blijven.
Een redelijke uitleg van de toestemming van de echtgenote van de [X] voor één keukenraam brengt mee dat de oppervlakte van dat raam buiten beschouwing dient te blijven. Het ging klaarblijkelijk om een verzoek het aantal ramen en daarmee de totale oppervlakte ervan, te mogen uitbreiden, terwijl niet is gesteld of gebleken dat aan de gegeven toestemming beperkende voorwaarden zijn gesteld. Ook de oppervlakte van het tweede keukenraam behoeft niet mee te tellen in het geval [Y] de gestelde toestemming voor de bouwplannen niet weet aan te tonen omdat als gevolg van een door [X] zelf getroffen voorziening door dat raam in feite geen uitzicht op zijn erf meer mogelijk is. Enerzijds heeft [X] dan in zoverre geen belang meer terwijl anderzijds [Y] de afscheiding, zij het tot een hoogte die voldoende is om de inkijk te verhinderen, zal moeten dulden.
Dit laatste geldt indien de oppervlakte van de beide nieuwe slaapkamerramen samen min of meer gelijk is aan of meer is dan de gezamenlijke oppervlakte van alle ramen in de zijgevel van de oude boerderij, van waaruit uitzicht op het erf van [X] mogelijk was. De partijen twisten over het aantal ramen in de oude situatie en of de twee in het pannendak aanwezige dakraampjes mogen meetellen. [Y] verdedigt van wel omdat van daaruit in de tuin van [X] kon worden gekeken. Spoedshalve zal [Y] tot bewijs van deze door [X] bestreden stelling worden toegelaten.
Er is aan de hand van de bestektekening gediscussieerd. De waarde van die tekening is betrekkelijk nu vergelijking met de tijdens de comparitie door [Y] overgelegde foto’s leert dat een (doorzichtig) raam in de zijgevel van het schuurtje aan de straatzijde anders dan op een tweetal foto’s (nummers 27A en 29A d.d. 11/00) op de tekening niet voorkomt. Naar het de rechtbank voorshands voorkomt behoort de oppervlakte van de zes ruitjes van dat raam mee te tellen bij de berekening. De partijen zullen zich ook hierover mogen uitlaten. De genoemde foto’s bevinden zich in het griffiedossier en kunnen door [X] ter griffie worden bekeken.
[Y] heeft gesteld dat het op de bestektekening meer naar de straatzijde getekende verticaal gearceerde rechthoekje ook een raam was, hetgeen door [X] is tegengesproken. [Y] zal het bewijs van de juistheid van deze stelling eveneens nu al worden opgedragen. Van hem wordt verwacht dat hij de precieze maten (de dagmaat) van de huidige slaapkamerramen en keukenramen opgeeft. Het zou aanbeveling verdienen indien de partijen het daarover eens zouden kunnen worden. Van de raadslieden wordt verwacht dat zij hierbij de helpende hand bieden. [Y] dient ook de maten van de ramen in de oude situatie (eveneens de dagmaat) bij benadering op te geven, waaronder die van het raam in de zijgevel van de schuur. Dat geldt ook voor de rechthoekige opening in de zijgevel van de boerderij.
Zoals de rechter tijdens de comparitie heeft gezien was de scheidingsmuur aan de dijkzijde grotendeels afgebroken. [Y] heeft erkend dat deze muur evenals die aan de straatzijde door hem in verband met de werkzaamheden is afgebroken met de bedoeling deze daarna weer op te trekken. De rechter staat bij dat het restant van het muurtje aan de dijkzijde zich in het verlengde van de zijgevel van de nieuwe woning bevindt en dus geheel op eigen terrein van [Y]. Indien dat inderdaad zo is, dan is er geen sprake van een mandelige muur en moet de door [X] gevorderde verklaring voor recht dat dat wel zo is, stranden. Een foto die recht boven het restant van de muur is genomen zou daarover uitsluitsel kunnen geven. Het ligt op de weg van [X] om als eisende partij daarvoor zorg te dragen. De muur komt overigens niet voor op de aanwijs van 23 juli 2004, zodat deze geen houvast biedt. Dit alles laat overigens onverlet dat [Y] gehouden is de muur voor eigen rekening weer op te metselen. Hij heeft tijdens de comparitie toegezegd dat op korte termijn te zullen doen. De trage voortgang van de bouw rechtvaardigt de toewijzing van de daartoe strekkende vordering in het incident. Van [Y] kan worden verlangd dat hij desnoods een collega inschakelt om het werk uit te voeren. Er is aanleiding de dwangsom te matigen en deze te binden aan een maximum.
Voor het muurtje aan de straatzijde ligt het anders. Zoals mede aan de hand van de aanwijs van 23 juli 2004 is komen vast te staan, betreft het een mandelige muur. Daarvoor kan de gevraagde verklaring voor recht wel worden gegeven. [X] heeft het muurtje weer laten opmetselen omdat haast was geboden. Zoals door hem tijdens de comparitie is toegegeven liep het muurtje vroeger in een rechte lijn en is er nu sprake van een lichte knik in het nadeel van [Y]. Nu de muur niet op dezelfde plek is opgetrokken, kan [X] de kosten daarvan reeds daarom niet op [Y] verhalen. De vordering van [Y] het muurtje af te breken is toewijsbaar, waarna hij het eerder door hem zelf afgebroken muurtje op de oorspronkelijke plaats, voor eigen rekening, zal moeten optrekken. Het zou in het belang van beide partijen zijn wanneer daarover goede afspraken worden gemaakt. Ook hier is een taak voor de raadslieden weggelegd.
[X] stelt dat door toedoen van [Y] het Heras hekwerk op de erfscheiding aan de dijkzijde is vernield, hetgeen [Y] gemotiveerd heeft betwist. Overeenkomstig zijn aanbod zal [X] zijn stelling mogen aantonen. Het lijkt mogelijk de omvang van de door hem geleden schade al in deze procedure vast te stellen, zodat een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig zal zijn. Een begroting van bijvoorbeeld de fabrikant zal daarover wellicht duidelijkheid kunnen geven.
10. De kosten van het incident zullen worden gecompenseerd, nu de partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.
11. Het komt zinvol voor op de te houden getuigenverhoren een comparitie van partijen te laten volgen voor het geven van inlichtingen, de in rechtsoverweging 8 bedoelde foto kan dan worden getoond, alsook de begroting van de schade aan het hekwerk. Ook zal dan kunnen worden nagegaan of de partijen niet alsnog tot elkaar kunnen komen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
veroordeelt [Y] de scheidingsmuur aan de dijkzijde binnen een termijn van twee weken, na de betekening van dit vonnis voor eigen rekening weer op te metselen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,-- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [Y] daarmee in gebreke blijft, dit tot een maximum van € 5000,--
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorbaat,
veroordeelt iedere partij de eigen kosten van het incident te dragen,
in de hoofdzaak
laat [Y] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [X] heeft ingestemd met de plaatsing van alle in geschil zijnde ramen, althans dat hij dat mocht menen en dat [X] dat had behoren te begrijpen,
laat [Y] toe te bewijzen dat de twee dakraampjes in het dak van het achterhuis van de boerderij direct uitzicht boden op het erf van [X], alsmede dat het op de bestektekening weergegeven verticaal gearceerde rechthoekje in de zijgevel van het achterhuis van de boerderij een raam was, waardoor eveneens op het erf van [X] kon worden uitgekeken,
laat [X] toe tot het bewijzen van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het Heras hekwerk op of bij de erfscheiding aan de dijkzijde door toedoen van [Y] is beschadigd geraakt, alsmede tot het bewijs van de omvang van de daardoor geleden schade,
bepaalt dat, voor zover de partijen dit bewijs door middel van getuigen willen leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. D. van Driel van Wageningen), die van [Y] eerst, gehoord zullen worden in het Gerechtsgebouw aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de recht-bank vast te stellen datum en tijd,
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag- waarop dit vonnis is uitge-sproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhin-derdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2004 tot en met februari 2005, waarna dag en uur van het getui-genver-hoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd,
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegen-heid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen,
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [Y], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn, om daarbij mogelijk gerezen vragen te kunnen beantwoorden, alsmede in aansluiting daarop voor dezelfde rechter te verschijnen voor het geven van inlichtingen en om te onderzoeken of de partijen het alsnog op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
bepaalt dat, voor zover de partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2004.