ECLI:NL:RBARN:2004:AS3598

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
108336
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgplicht door bank bij ondertekening weduweverklaring

In deze zaak staat centraal de vraag of de bank haar contractuele zorgplicht heeft geschonden voorafgaand aan de ondertekening van de weduweverklaring door de weduwe van een overleden man. De rechtbank oordeelt dat, ongeacht of de bank een mededeling heeft gedaan over het verlagen van successierechten, de bank in deze situatie haar zorgplicht heeft geschonden. De weduweverklaring werd pas ter ondertekening voorgelegd bij het passeren van de hypotheekakte, zonder dat het echtpaar om dit document had verzocht. De rechtbank stelt vast dat de bank geen toelichting heeft gegeven op de gevolgen van de weduweverklaring, terwijl zij zich bewust was van de fiscale implicaties. De rechtbank concludeert dat de bank toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens de weduwe en dat zij aansprakelijk is voor de schade die hieruit voortvloeit.

De eisers, de weduwe en haar kinderen, vorderen schadevergoeding van de bank, omdat zij meer successierechten hebben moeten betalen dan zonder de weduweverklaring het geval zou zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat de bank wanprestatie heeft gepleegd door niet of niet behoorlijk te voldoen aan haar zorg- en informatieplicht. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 34.781,35, te vermeerderen met wettelijke rente, en ook de buitengerechtelijke kosten van € 4.467,86 worden toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. L.G.J.M. van Ekert en openbaar uitgesproken op 24 november 2004.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 108336 / HA ZA 04-32
Datum uitspraak: 24 november 2004
Vonnis
in de zaak van
1. [eiseres],
2. [eiser],
3. [eiseres],
allen wonende te Tiel en Wadenoijen, gemeente Tiel,
eisers,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. H.A.J. Kalsbeek te Maastricht,
tegen
1. de coöperatie met uitsluiting van aansprakelijkheid
COÖPERATIEVE RABOBANK DE LINGESTREEK U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Geldermalsen,
2. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Eindhoven,
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid a[eiseres]sers], en ieder afzonderlijk als [eiseres], de zoon en de dochter. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als de bank, en ieder afzonderlijk als de Rabobank en de Rabohypotheekbank.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 24 maart 2004. Ter uitvoering van dit vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de processtukken. Daarna is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiseres] is de weduwe van wijlen [b[eiser[eiser] en [eiseres] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Het echtpaar heeft twee kinderen, eisers sub 2 en [eiser] en [eiseres] hadden elk een langstlevende-testament doen opmaken.
1.2. De Rabobank heeft op 4 december 1998 een offerte a[eiser] en [eiseres] verstrekt voor de financiering van een door het echtpaar aan te kopen woning, inclusief bijkomende koste[eiser] en [eiseres] hebben de offerte geaccepteerd. De financiering bestaat uit twee delen:
f. 785.000,-- aflossingsvrij en f. 800.000,-- spaarhypotheek. De bij het spaargedeelte behorende kapitaalverzekering is alleen op het leven v[eiser] afgesloten (door middel van twee verzekeringsnemers). Verzekerd is het eindkapitaal van
f. 800.000,--, alsmede een aanvullend overlijdenskapitaal van
f. 1.285.000,--.
1.3. De hypotheekakte is op 4 januari 1999 gepasseerd op notariskantoor Swane te Geldermalsen en daarbij waren onder meer aanwez[eiser] en [eiseres] en [betrokkene] namens de bank.
1.4. Bij dezelfde gelegenheid op 4 januari 1999 hebb[eiser] en [eiseres] een document ondertekend (“Opdracht inzake betaling verzekeringsuitkering(en) polisnummer 40675452 ten name van: [b[eiser] A.F.W. [eiseres]”) Het betreft een zogenaamde weduweverklaring, ook wel partnerverklaring genaamd. Deze verklaring houdt in dat de begunstigde, in dit geval: [eiseres], de verzekeringsmaatschappij opdracht geeft de uitkering uit te betalen aan de bank ter aflossing van de schuld van de verzekeringsnemer. Achtergrond van de weduweverklaring is de verzorgingsgedachte dat de langstlevende in de woning kan blijven wonen.
Tussen partijen staat vast dat het document niet eerder dan bij de notaris door de bank aan het echtpaar is voorgelegd. Voorts staat vast dat het echtpaar bij testament reeds voorzieningen had getroffen ten behoeve van de langstlevende.
1.5. In het proces-verbaal van de comparitie is de verklaring van de raadsvrouwe van de bank opgenomen. Deze luidt als volgt:
“Ik heb bij de heer [betrokkene] over de gang van zaken op
4 januari 2000 (lees: 1999 rb.) geïnformeerd. Hij vertelde mij dat hij absoluut niet heeft gezegd dat er minder successierecht zou hoeven te worden betaald als de weduweverklaring getekend zou worden. Hij vertelde dat hij niets heeft gezegd over successierecht en dat de notaris dat evenmin heeft gedaan. [betrokkene] vertelde mij voorts dat hij de juridische uitleg over de zogenaamde weduweverklaring in de praktijk overliet aan de notaris.”
1.6. In het proces-verbaal van de comparitie is een verklaring van drs. Versluis, fiscaliste Rabobank Nederland, opgenomen. Deze luidt als volgt:
“Met betrekking tot de zgn. weduweverklaring is de praktijk inmiddels
zo dat de klant er op gewezen wordt dat deze verklaring civielrechtelijke en fiscale gevolgen kan hebben. Wij adviseren om hierover advies in te winnen bij een adviseur/fiscalist. Ik weet niet of destijds, eind 1999/begin 2000, al aan de klant werd gezegd dat je eigenlijk met een adviseur moet kijken of de weduweverklaring gevolgen kan hebben.
Er is geen noodzaak om de weduweverklaring bij het passeren
van de hypotheekakte te ondertekenen. Het is wel gebruikelijk dat dat op dat moment gebeurt. Ik wijs er nog op dat deze verklaring kan worden herroepen met toestemming van de bank.
Mede naar aanleiding van deze zaak, maar ook naar aanleiding van
de gegroeide extra aandacht voor de zorgplicht van banken bij de “verkoop” van financiële producten, is het beleid van de bank aangescherpt en wordt niet meer standaard de weduweverklaring meegetekend, zonder partijen er op gewezen te hebben hierover eerst advies in te winnen.
Wij hebben het altijd als een extra service van de bank beschouwd
dat de weduweverklaring kan worden getekend, dit met het oog op de verzorgingsgedachte jegens de langstlevende. (...) Ik benadruk dat de bank geen financieel voordeel nastreeft en behaalt door de weduweverklaring te laten tekenen. De bank heeft met de beste intenties de weduweverklaring aan het echtpa[eiser]-[eiseres] voorgelegd en laten tekenen.”
1.[eiser] is op 21 december 1999 overleden.
1.8. [eiseres] heeft aangifte voor successierechten gedaan. [eiseres] heeft een aanslag recht van successie, gedateerd 20 november 2000, ontvangen voor een bedrag van f. 189.006,--, te betalen voor 20 januari 2001. Door [eiseres] zijn betalingen verricht op 19 januari 2001 (f. 104.195,--), 25 september 2001 (f. 50.000,--) en 26 september 2001 (f. 37.250,--) tot een totaalbedrag van f. 191.445.
1.[eiseres]sers] hebben de bank op 23 november 2000 aansprakelijk gesteld voor de schade voortvloeiende uit de ondertekening van de weduweverklaring.
1.10. Bij schrijven van 4 december 2000 heeft [eiseres] aan het Ministerie van Financiën verzocht om toepassing van de hardheidsclausule. Dit verzoek is afgewezen bij brief van 20 juni 2001.
1.11. Bij de processtukken bevindt zich een schadeberekening opgemaakt door Koenen en Co Belastingadviseurs, gedateerd 10 december 2003, betreffende de gevolgen van de weduweverklaring vo[eiseres]sers]. De bank heeft op haar beurt een berekening van de gevolgen van de weduweverklaring bij de stukken gevoegd.
Het geschil
2.[eiseres]sers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat,
? voor recht zal verklaren dat de bank wanprestatie en/of een onrechtmatige daad heeft gepleegd door een onjuist en/of onvolledig en/of onbehoorlijk en/of ontoereikend advies te geven en/of door niet of niet behoorlijk te voldoen aan de op haar rustende zorg- en/of informatieplicht;
? de bank hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting a[eiseres]sers] te betalen een bedrag van € 105.933,25, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke interest vanaf 19 januari 2001 over een bedrag van € 35.449,31 en € 998,-- en
€ 1.106,77, alsmede een rekenrente van 4 % over een bedrag van € 63.911,31 vanaf 10 december 2003, althans van de dag die de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren, en te vermeerderen met de wettelijke interest vanaf 10 december 2003 over een bedrag van € 4.467,86, althans de wettelijke rente en de rekenrente vanaf 24 december 2003 tot aan de dag van algehele voldoening,
? de bank te veroordelen in de proceskosten.
2.2[eiseres]sers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de bank nalatig is geweest bij het verlenen van het hypotheekadvies en dat de bank wanprestatie althans een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Volge[eiseres]sers] is de bank tekortgeschoten in de door haar gegeven adviezen en heeft de bank haar zorg- en informatieplicht geschonde[eiseres]sers] verwijten de bank de weduweverklaring te hebben aanbevolen, terwijl het echtpaar hierom niet had gevraagd en het echtpaar niet wist welke gevolgen dit stuk zou kunnen hebben. [eiseres] voert aan dat [betrokkene] op 4 januari 1999 heeft medegedeeld dat deze verklaring een formaliteit was, en voorts dat a[eiser] zou komen te overlijden zij -[eiseres]- minder successie zou hoeven te betalen. [eiseres] stelt dat zij en wijlen haar man toen geen verdere uitleg hebben gevraagd aan [betrokkene] en hij heeft over de verklaring niets verder gemeld. Volgens [eiseres] heeft de notaris evenmin uitleg gegeven. Volgens [eiseres] was de weduweverklaring niet nodig nu reeds bij testament voorzieningen waren getroffen. [eiseres] stelt dat als gevolg van de weduweverklaring meer successierecht moest worden betaald dan zonder een weduweverklaring het geval zou zijn. Ook de zoon en de dochter stellen door de weduweverklaring schade te lijde[eiseres]sers] beroepen zich op de eerdergenoemde berekeningen van Koenen en Co Belastingsadviseurs.
2.3. De bank heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
De beoordeling van het geschil
3.1. Alvorens de vorderingen van [eiseres] te behandelen overweegt de rechtbank dat de vorderingen van de zoon en dochter niet toewijsbaar zijn. De zoon en de dochter maken krachtens eigen recht aanspraak op schadeloosstelling. Voor zover de vorderingen van de zoon en de dochter jegens de bank gebaseerd worden op toerekenbare tekortkoming zijn de zoon en dochter niet ontvankelijk in hun vorderingen. De zoon en dochter zijn geen partij bij de overeenkomst van financiering gesloten tussen [eiseres] [eiser] enerzijds en de bank anderzijds. Voor zover hun vorderingen gebaseerd worden op onrechtmatig handelen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gesteld voor het aannemen van aansprakelijkheid ex artikel 6: 162 BW.
3.2. Centraal in deze zaak staat de vraag of de bank voorafgaand aan de ondertekening van de weduweverklaring haar contractuele zorgplicht jegens [eiseres] [eiser] heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of [betrokkene] heeft medegedeeld dat [eiseres] bij ondertekening van de verklaring minder successierecht zou hoeven te betalen, zoals [eiseres] stelt. De bank betwist uitdrukkelijk dat deze mededeling is gedaan. Ook zonder deze mededeling is de rechtbank van oordeel dat de bank in de gegeven situatie haar zorgplicht heeft geschonden. Vast staat dat de weduweverklaring niet eerder dan bij het passeren van de hypotheekakte ter sprake is gebracht door de bank. Volgens [eiseres] zat dit document in de stapel van stukken die ter ondertekening aan het echtpaar werd voorgelegd. Vast staat dat het echtpaar niet om het stuk heeft verzocht. Uit de eigen stellingen van de bank kan worden afgeleid dat bij die gelegenheid geen toelichting op het stuk is verstrekt, in elk geval niet door de bank. Uit de verklaring van [betrokkene] aan de raadsvrouwe van de bank, zoals hiervoor in r.o. 1.5 aangegeven, blijkt dat hij de juridische uitleg over de zogenaamde weduweverklaring in de praktijk overliet aan de notaris. Gesteld noch gebleken is dat de notaris een toelichting op het stuk heeft verstrekt. Volgens de eigen lezing van de bank heeft zij het echtpaar een document ter ondertekening voorgelegd, zonder hierbij een toelichting te geven dan wel er op toe te zien dat de notaris een toelichting geeft, terwijl de bank zelf onderkent dat aan de ondertekening van het stuk fiscale gevolgen verbonden kunnen zijn. Om te kunnen vaststellen welke gevolgen de weduweverklaring heeft is echter nader onderzoek nodig. Het belang van dat onderzoek wordt door de bank onderkend. De rechtbank verwijst naar de verklaring van Versluis in r.o. 1.6. Uit deze verklaring blijkt verder dat de bank, mede naar aanleiding van deze zaak, haar policy heeft aangepast. De bank adviseert betrokkenen thans eerst advies in te winnen alvorens de weduweverklaring te ondertekenen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de op de bank rustende zorgplicht mee dat de bank in voorkomende gevallen de betrokkene(n) adviseert om nader onderzoek te verrichten, alvorens betrokkenen de weduweverklaring te laten ondertekenen. De bank heeft dat in het onderhavige geval niet gedaan en daarvoor treft haar verwijt.
3.3. De bank betoogt dat [eiseres] [eiser] zelf tekort geschoten zijn bij de financieringsaanvraag door bijvoorbeeld geen melding te maken van het feit dat ieder reeds een langstlevende testament had laten opmaken, zodat een weduweverklaring niet nodig was. Of hiernaar is gevraagd door de bank kan zij echter niet aangeven en [eiseres] kan zich dit niet niet herinneren. Van een tekortkomen in de informatieverstrekking van het echtpaar is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Maar zelfs als het echtpaar op dit punt is tekortgeschoten, is de rechtbank van oordeel dat het echtpaar hiervoor geen ernstig verwijt treft. De bank heeft een eigen verantwoordelijkheid en daaronder valt eerderbedoelde zorgplicht/informatieplicht. Het verweer van de bank d[eiser] deskundig genoeg was om op mogelijke gevolgen van de weduweverklaring bedacht te zijn, nu hij als financieel directeur bij Zürich Leven werkzaam is geweest, gaat om dezelfde reden evenmin op. Overigens is de veronderstelde deskundigheid v[eiser] gemotiveerd betwist.
3.4. De Bank voert tevens aan dat de [eiseres] [eiser] de notaris hadden kunnen bevragen. De rechtbank overweegt dat [eiseres] [eiser] dat inderdaad hadden kunnen doen, maar het feit dat ze dat niet hebben gedaan valt hen niet te verwijten. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij aan [betrokkene] heeft gevraagd waar de verklaring voor nodig was, toen zij het stuk tussen de andere stukken ontwaarde, waarop [betrokkene] volgens haar de mededeling deed zoals eerder vermeld. Uitgaande van deze lezing komt het de rechtbank begrijpelijk voor dat geen nadere informatie is gevraagd aan de notaris. Maar ook als wordt uitgegaan van de lezing van de bank, dan had het toch op de weg van de bank gelegen zelf duidelijkheid te verschaffen over de weduweverklaring dan wel te verwijzen naar de notaris, maar noch het een noch het ander is gebeurd.
3.5. Alle omstandigheden overziende is de rechtbank van oordeel dat de bank bij de totstandkoming van de overeenkomst van financiering, de ondertekening van de weduweverklaring daaronder begrepen, haar contractuele zorg- en informatieplicht jegens [eiseres] (en [eiser]) onvoldoende heeft nageleefd. De bank is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van
haar verplichtingen jegens [eiseres] ([eiser]) op grond
van de overeenkomst.
De tekortkoming geldt uitdrukkelijk ook voor de Rabohypotheekbank. [betrokkene] heeft op 4 januari 1999 zowel de Rabobank als de Rabohypotheekbank vertegenwoordigd. Zijn gedragingen zijn de bank toe te rekenen. De bank is aansprakelijk voor schade van [eiseres] als gevolg van deze wanprestatie. De gevorderde verklaring voor recht dat de bank aansprakelijk is voor de toerekenbare wanprestatie in de nakoming van haar zorg- en of informatieplicht is derhalve toewijsbaar.
Aan de door [eiseres] gestelde onrechtmatige daad zijn geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd dan aan de wanprestatie, zodat deze geen verder bespreking behoeft.
3.6. Wat betreft de gevolgen van de weduweverklaring heeft de bank erkend dat [eiseres] meer successierecht heeft betaald dan zonder de weduweverklaring het geval zou zijn. Volgens haar eigen berekeningen heeft [eiseres] door de toepassing van deze verklaring een bedrag van f. 76.648,-- (€ 34.781,35) méér aan successierecht betaald. Volgens de bank vallen de meer betaalde successierechten echter niet als schade aan te merken. De bank voert aan dat [eiseres] ten gevolge van het overlijden van wijlen haar man meer heeft verkregen, ook na belastingen, dan zij zonder weduweverklaring zou hebben verkregen. Haar schuld aan de kinderen uit hoofde van de erfenis v[eiser] is tengevolge van de weduweverklaring kleiner. De bank voert voorts aan dat [eiseres] voordelen geniet voor de inkomstenbelasting vanwege het behoud van de renteaftrek dankzij de weduweverklaring.
3.7. Nu [eiseres] als gevolg van de weduweverklaring een hogere aanslag successierechten heeft ontvangen en tevens vast staat dat zij een bedrag van f. 76 .648,-- meer aan successierecht heeft betaald, dan zonder de verklaring het geval zou zijn, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [eiseres] vermogensschade heeft geleden. Deze schade komt daarmee voor vergoeding in aanmerking. Door de bank is niet het standpunt ingenomen dat de door haar gestelde gevolgen, die gedeeltelijk worden betwist door [eiseres], de geleden vermogensschade opheffen.
3.8. De bank betoogt voorts dat [eiseres] niet aan haar schadebeperkingplicht heeft voldaan. Volgens de bank treft [eiseres] verwijt omdat zij de bank bij de successieaangifte noch bij de bezwaarfase betrokken heeft. [eiseres] heeft de bank niet de kans gegund om tijdig in gezamenlijk overleg naar een oplossing te zoeken die voor beide partijen de eventuele schade kan beperken. De bank wijst er in dit verband nog op dat de notaris tijdens het opstellen van de aangifte [eiseres] heeft gewezen op het hogere bedrag aan te betalen successierecht van de weduweverklaring. Zelfs nadat de successieaanslag ontvangen was heeft [eiseres] geen stappen ondernomen om bezwaar aan te tekenen en het beroep op een hardheidsclausule is niet de geëigende weg om een belastingaanslag aan te vechten, aldus de bank.
3.9. Naar het oordeel van de rechtbank is met het overlijden v[eiser] de mogelijkheid om de (gevolgen van de) weduweverklaring te herroepen dan wel anderszins ongedaan te maken komen te vervallen. Wat de bank onder 3.8 aanvoert gaat derhalve niet op.
3.10. Bij de berekening van de meer betaalde successierechten heeft de bank er op gewezen dat [eiseres] in haar berekening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aftrekbare begrafeniskosten en met het feit dat de openstaande hypotheekschuld hoger is dan de overlijdensuitkering, waardoor er nog een restant schuld aanwezig is van f. 304.810,--. Deze correctie is niet meer aangevochten door [eiseres]. Het door [eiseres] berekende bedrag van f. 78.120,-- (€ 35.449,31) dient derhalve gecorrigeerd te worden met een bedrag van f. 1.472,-- (€ 667,96). De rechtbank zal een bedrag van € 34.781,35
(f. 76.648,--) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 januari 2001. Voor toekenning van de gevorderde rekenrente, naast de wettelijke rente, is geen grond.
3.11. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding aan [eiseres] een vergoeding toe te kennen voor de rente die [eiseres] aan de Belastingdienst heeft betaald. Voor de late betaling van de aanslag (zie r.o. 1.8) treft de bank in beginsel geen verwijt. Door [eiseres] zijn geen nadere omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
3.12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] voorts genoegzaam aangetoond dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, die als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat om de eerste plaats om de kosten van de rapportage van Koenen en Co van € 4.467,86. Deze kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (vgl. artikel 6:96 lid 2 sub b). Voorts gaat het om de gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (vgl. lid 2 sub c van voormeld artikel). De rechtbank zal deze kosten overeenkomstig het Rapport Voorwerk II forfaitair matigen tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg. De rechtbank zal de wettelijke rente over deze bedragen toewijzen vanaf 24 december 2003.
3.13. De rechtbank zal de gevorderde hoofdelijke veroordeling toewijzen.
3.14. Aangezien partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de Rabobank en de Rabohypotheekbank wanprestatie hebben gepleegd jegens [eiseres] door niet of niet behoorlijk te voldoen aan de op hen rustende zorg- en/of informatieplicht,
veroordeelt de Rabobank en de Rabohypotheekbank hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan [eiseres] te betalen de somma van € 34.781,35 (vierendertigduizendzeven-honderdeenentachtig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 januari 2001 tot de dag van algehele voldoening
veroordeelt de Rabobank en de Rabohypotheekbank hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan [eiseres] te betalen de somma van (€ 4.467,86 + € 998,--=) € 5.465,86 (vijfduizendvierhonderdvijfenzestig euro en zesentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 december 2003 tot de dag van algehele voldoening,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten tuss[eiseres]sers] en de bank, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G.J.M. van Ekert en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2004.
de griffier de rechter
Coll.: