ECLI:NL:RBARN:2004:AS3854

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
94885
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in faillissementszaak met internationale dimensies

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Arnhem, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een faillissement. De curator van de failliete vennootschappen Roland van Keulen Holding B.V., Verzekerd Keur B.V., VK Finance B.V. en VK Nederland B.V. heeft Aon Re (Zwitserland) en Scandinavian Reinsurance Company Limited (Bermuda) gedagvaard. De curator stelt dat deze verzekeraars onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren door een schijn van verzekeringsdekking te wekken voor cashbackactiviteiten van Verzekerd Keur B.V. De rechtbank dient te beoordelen of zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, gezien de internationale aspecten van de zaak.

De curator heeft primair de onbevoegdheid van de Zwitserse rechter ingeroepen, terwijl Aon Re en Scan Re zich op hun beurt beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dit geval moet worden vastgesteld aan de hand van de relevante artikelen van het EEX en EVEX. De rechtbank concludeert dat de vordering van de curator tegen Aon Re aanhouding behoeft totdat de Zwitserse rechter zich over zijn bevoegdheid heeft uitgesproken. Ten aanzien van Scan Re oordeelt de rechtbank dat er geen zelfstandige bevoegdheid bestaat, omdat de gestelde schade niet in Nederland is geleden.

De rechtbank verwijst de zaak naar de parkeerrol en houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen op 1 december 2004 door de rechters O. Nijhuis, I.D. Jacobs en M.J.A.C. Bruins Slot.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 94885 / HA ZA 03-4
Datum vonnis: 1 december 2004
Vonnis
in de zaak van
1. [eiser 1],
in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Roland van Keulen Holding B.V., Verzekerd Keur B.V., VK Finance B.V. en VK Nederland B.V.,
wonende te Arnhem,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CONSUMENTENBOND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERKEUKENGILDE B.V.,
gevestigd te Den Dolder, gemeente Zeist,
4.de informele vereniging SAMENWERKENDE ONDERNEMERS
CASH BACK (SOCA),
gevestigd te Den Dolder, gemeente Zeist,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur en advocaat mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
tegen
1.de vennootschap naar Zwitsers recht
AON RE (SWITSERLAND) LIMITED,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Basel, Zwitserland,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaat mr. C.W.M. Lieverse te Amsterdam,
2.de vennootschap naar het recht van Bermuda,
SCANDINAVIAN REINSURANCE COMPANY LIMITED,
zonder bekende vestigingsplaats of kantoor in Nederland,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. R.M.C. Hulsbergen Henning te Rotterdam.
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als: de curator c.s. indien eisers gezamenlijk worden bedoeld, respectievelijk Gunning, de Consumentenbond, Interkeukengilde en Soca indien eisers afzonderlijk worden bedoeld, en Aon Re en Scan Re als gedaagden.
1. Het verloop van de procedure
Na het uitbrengen van de dagvaarding zijn de volgende processtukken gewisseld:
? een conclusie van antwoord houdende de exceptie van onbevoegdheid tevens houdende een conclusie van eis in reconventie van de zijde van Scan Re;
? een conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid van de zijde van Aon Re;
? een conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten.
De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd. Hierbij dient te worden aangetekend dat de raadsman van de curator c.s. heeft afgezien van het voordragen van hoofdstuk A. van zijn pleitnotities met betrekking tot het op het geschil in de hoofdzaak toepasselijke recht, zodat dat deel van de pleitnotities verder buiten beschouwing blijft in het kader van de beoordeling van het onderhavige incident.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1 De curator c.s. vorderen in de hoofdzaak, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat Aon Re en Scan Re onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren in het faillissement van Roland van Keulen Holding B.V., Verzekerd Keur B.V., VK Finance B.V. en VK Nederland B.V., althans jegens de deelnemers aan de cashbackactiviteiten van Verzekerd Keur B.V.;
2. Aon Re en Scan Re hoofdelijk te veroordelen om aan Gunning te betalen de door de crediteuren en/of deelnemers aan de cashback- en overige activiteiten van de gefailleerde vennootschappen geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met vergoeding van rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan het moment van betaling;
3. Aon Re en Scan Re te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2 De curator c.s. stellen daartoe – kort samengevat – dat Aon Re en Scan Re Verzekerd Keur (hierna: VK) willens en wetens in staat hebben gesteld derden te doen geloven dat er een verzekeringsdekking bestond voor de cashbackactiviteiten van VK en dat Aon Re en Scan Re door zo te adviseren en te handelen, hebben meegewerkt aan een “niet verzekeringsproduct”. Op grond van de overeenkomst met Scan Re heeft VK een verklaring bij de Kamer van Koophandel te Arnhem gedeponeerd. Daarmee werd naar derden toe de schijn gewekt dat VK voor haar cashbackactiviteiten verzekerd was voor een bedrag van ten hoogste f. 140.000.000,=, terwijl er door het sluiten van een zogenaamde “hold harmless agreement” voor Aon Re en/of Scan Re geen enkel risico van claims bestond. Daarmee hebben Aon Re en Scan Re, in samenzwering met VK, de gezamenlijke crediteuren van VK benadeeld. Aldus handelende hebben Aon Re en Scan Re volgens de curator c.s. onrechtmatig gehandeld jegens zowel de consumenten als de retailers die aan de cashbackactiviteiten van VK hebben deelgenomen. Als gevolg daarvan hebben de gemeenschappelijke crediteuren van VK schade geleden, aldus de curator c.s.
3. Het incident
3.1 Voor alle weren hebben Aon Re en Scan Re de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen.
3.2 De curator c.s. stellen in de dagvaarding dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van Aon Re gebaseerd is op art. 5 lid 3 van het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EVEX), op grond van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Hiermee wordt volgens de curator c.s. ook de plaats bedoeld waar de schade zich heeft voorgedaan. Op grond van dit criterium is de rechtbank te Arnhem bevoegd als plaats van vestiging van curator Gunning dan wel als plaats waar de verklaring door VK bij de Kamer van Koophandel is gedeponeerd. Ten aanzien van Scan Re is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter volgens de curator c.s. (primair) gebaseerd op art. 6 sub d Rv., aangezien tussen Nederland en Bermuda geen verdrag ter zake van de bevoegdheid in handelszaken bestaat.
3.3 Aon Re stelt dat zij op 3 juli 2002 een procedure tegen de curator c.s. aanhangig heeft gemaakt bij de Zwitserse rechter in Basel. In die procedure vordert Aon Re een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor de schade die de curator c.s. hebben geleden in verband met de cashbackactiviteiten van VK. In die procedure dient de Zwitserse rechter nog te beslissen over zijn bevoegdheid. Die beslissing maakt volgens Aon Re naar Zwitsers recht deel uit van de procedure. Aon Re stelt dat de Nederlandse rechter daarom op grond van art. 21 EVEX onbevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen, althans de zaak dient aan te houden totdat de bevoegdheid van de Zwitserse rechter vaststaat, om zich vervolgens onbevoegd te verklaren. Aon Re stelt dat er ook aanleiding is de zaak aan te houden op grond van art. 22 EVEX. Subsidiair meent Aon Re dat de Nederlandse rechter op grond van art. 2 EVEX geen bevoegdheid toekomt. Het bepaalde in art. 5 lid 3 EVEX leidt volgens Aon Re tot (uitsluitende) bevoegdheid van de Zwitserse rechter.
3.4 Scan Re stelt dat de Nederlandse rechter ten aanzien van haar geen bevoegdheid toekomt op grond van art. 6 sub d Rv., aangezien er geen sprake is van een schadebrengend feit en evenmin van schade. Als er al een schadebrengend feit wordt aangenomen, dan heeft dat feit volgens Scan Re niet in Nederland plaatsgevonden. De overeenkomst tussen partijen is aangegaan in Bermuda. Ook het door de curator c.s. gestelde gevolg, te weten de misleiding, heeft zich in Bermuda voorgedaan. Arnhem kan daarom noch als “Handlungsort” noch als “Erfolgsort” worden aangemerkt. Ook kan volgens Scan Re ingevolge jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG met betrekking tot het EEG-Executieverdrag (EEX) de plaats waar zuivere vermogensschade wordt geleden als gevolg van een elders verrichte schadelijke gedraging geen rechtsmacht scheppen. Er is volgens Scan Re geen sprake van een grensoverschrijdende onrechtmatige daad noch van een materiële aantasting van enig recht in Nederland. Bovendien betwist Scan Re dat er schade is geleden in de plaats van vestiging van de curator, nu het niet gaat om de schade van VK, maar om de schade die de gezamenlijke crediteuren van VK zouden hebben geleden. Scan Re betwist bovendien de door de curator c.s. gestelde schade. Meer subsidiair stelt Scan Re dat het vereiste verband tussen de daad en de vermeend ingetreden schade ontbreekt, nu de gestelde schade het gevolg is van het faillissement van VK. Scan Re betwist ten slotte dat de rechtbank Arnhem relatief bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
3.5 De curator c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd in het incident en hebben daartoe het volgende gesteld.
ten aanzien van Aon Re:
De curator c.s. stellen dat zij in de procedure ten overstaan van de Zwitserse rechter primair de onbevoegdheid van het Zivilgericht Basel Stadt hebben aangevoerd. Bij beschikking d.d. 6 februari 2004 heeft dat gerecht beslist dat de procedure ten overstaan van dat gerecht voorshands zal worden beperkt tot de bevoegdheidsvraag. Het ligt volgens de curator c.s. daarom in de rede om de zaak ten aanzien van Aon Re aan te houden op grond van art. 21 EVEX.
ten aanzien van Scan Re:
De curator c.s. stellen in antwoord op de stellingen van Scan Re dat VK op grond van de via Aon Re met Scan Re gesloten overeenkomst een verklaring bij de Kamer van Koophandel in Arnhem heeft gedeponeerd, zodat dat als schadebrengend feit kan worden aangemerkt. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is daarom gebaseerd op art. 6 sub d Rv., dat mede de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Arnhem vestigt. Subsidiair betwisten de curator c.s. dat er reflexwerking uitgaat van (de jurisprudentie met betrekking tot) het EEX, zodat er geen reden is de rechtsmacht te beperken voor zover het gaat om zuivere vermogensschade. Als er al sprake is van reflexwerking, dan komt volgens de curator c.s. ook aan de artikelen 7 en volgende EEX, die betrekking hebben op verzekeringszaken, reflexwerking toe en beroepen de curator c.s. zich, meer subsidiair, op art. 9 EEX, dat ziet op de bescherming van de economisch zwakkere partij. Uiterst subsidiair beroepen de curator c.s. zich op art. 9 sub c Rv. (de onaanvaardbaarheid van procederen in het buitenland) en meest subsidiair op art. 7 lid 1 Rv., nu volgens de curator c.s. tussen de vorderingen tegen Aon Re en Scan Re een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. In dat geval is de bevoegdheid van de rechtbank afhankelijk van de bevoegdheidsvraag ten aanzien van Aon Re en zal ook de zaak ten aanzien van Scan Re moeten worden aangehouden totdat er een beslissing is omtrent de bevoegdheid van de Zwitserse rechter.
4. De beoordeling van het incident
4.1 De rechtbank stelt voorop dat – los van de vraag welk recht op het geschil in de hoofdzaak van toepassing is – de beantwoording van de onderhavige bevoegdheidsvraag dient te geschieden aan de hand van Nederlands (proces)recht.
ten aanzien van Aon Re:
art. 21 EVEX
4.2 Nederland en Zwitserland zijn beide verdragsluitende staten bij het EVEX. Ingevolge art. 21 EVEX dient in het geval er voor gerechten van verschillende verdragsluitende staten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan te houden totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Hoewel de curator c.s. aanvankelijk stelden twijfels te hebben of de vordering van Aon Re bij de Zwitserse rechter aanhangig was in de zin van voormeld artikel, hebben zij die aanhangigheid niet langer betwist. Niet is in geschil dat de vordering van Aon Re tegen de curator c.s. bij de Zwitserse rechter hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als de onderhavige vordering in de hoofdzaak (vgl. Hoge Raad van 10 november 1995, NJ 1996/259). Uit de toelichting bij (het aan art. 21 EVEX gelijkluidende) art. 21 EEX blijkt dat vereist is dat de bevoegdheid van het gerecht dat het eerst is benaderd, uitdrukkelijk door de verweerder wordt betwist. Nu de curator c.s. onbetwist hebben gesteld dat zij in de procedure in Zwitserland primair de onbevoegdheid van de Zwitserse rechter hebben aangevoerd, ziet de rechtbank op grond van het voorgaande aanleiding om de hoofdzaak ten aanzien van Aon Re op grond van art. 21 EVEX aan te houden totdat de Zwitserse rechter een beslissing heeft gegeven ten aanzien van zijn bevoegdheid.
art. 22 EVEX
4.3 Aon Re heeft ter gelegenheid van het pleidooi aangevoerd dat in de procedure voor de Zwitserse rechter ook een partij is gedagvaard, die niet als eiseres optreedt in de Nederlandse procedure. Het betreft de Vereniging Gedupeerden Aktie Keukengilde (hierna: de Vereniging). De Vereniging zou wel zijn verschenen, maar geen verweer hebben gevoerd, ook niet ten aanzien van de bevoegdheid van de Zwitserse rechter. De Zwitserse rechter heeft inmiddels een inhoudelijke zitting gelast ten aanzien van de Vereniging. Aon Re meent dat het in een dergelijk geval niet voor de hand ligt dat de Zwitserse rechter nu nog een bevoegdheidsincident zal toestaan. Gelet op die ontwikkeling ligt volgens Aon Re daarom ook aanhouding van de hoofdzaak op de voet van art. 22 EVEX in de rede, nu er sprake is van samenhangende vorderingen ten aanzien van de Vereniging en de overige gedaagden (de curator c.s.).
4.4 De rechtbank overweegt dat hetgeen Aon Re in dit kader heeft gesteld, onvoldoende is om tot aanhouding van de onderhavige zaak op grond van art. 22 EVEX over te gaan. Niet kan worden uitgesloten dat de Vereniging alsnog een onbevoegdheidsverweer zal voeren. In dat geval is het – los van de vraag of zo’n verweer in het hiervoor omschreven geval naar Nederlands procesrecht nog toelaatbaar zou worden geacht – ter beoordeling van de Zwitserse rechter of een dergelijk verweer in die omstandigheden nog toelaatbaar is. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de Zwitserse rechter zich ten aanzien van de overige gedaagden (de curator c.s.) onbevoegd verklaart, in welk geval het niet aan de Nederlandse rechter is om vooruit te lopen op de beslissingsmogelijkheden die de Zwitserse rechter dan ter beschikking staan met betrekking tot de vordering van Aon Re jegens de Vereniging, temeer daar in de procedure voor de Zwitserse rechter ten aanzien van de Vereniging (nog) niet vaststaat welk recht op dat geschil van toepassing is.
ten aanzien van Scan Re:
Art. 6 sub d Rv.
4.5 Aan de Nederlandse rechter komt, behalve op grond van de hoofdregel van art. 2 Rv., eveneens rechtsmacht toe in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. Art. 6 sub d Rv. is gebaseerd op art. 5 lid 3 EEX/EVEX. Onder de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, wordt zowel de plaats waar de schade is ingetreden, als de plaats van de veroorzakende gebeurtenis bedoeld (Hof van Justitie EG van 30 november 1976, NJ 1977/494). In afwijking van voormeld artikel in het EEX/EVEX volgt uit art. 6 sub d Rv. overigens niet tegelijkertijd een regeling voor de interne relatieve bevoegdheid.
4.6 Om te bepalen of er sprake is van een schadebrengend feit dat zich in Nederland heeft voorgedaan, is het volgende van belang. Scan Re heeft aangevoerd dat er geen sprake is van onrechtmatige daad en derhalve niet van een schadebrengend feit noch van schade en dat de rechtbank dat, zij het summierlijk, (mede) in haar beoordeling in het kader van haar bevoegdheid dient te betrekken.
4.7 Uitgangspunt is dat de Nederlandse rechter aan de hand van de grondslag van de vordering zijn bevoegdheid vaststelt. De grondslag van de vordering van de curator c.s. is onrechtmatige daad: door mee te werken aan een (verzekerings)overeenkomst op grond waarvan VK een onjuiste/misleidende verklaring bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd, is jegens derden (consumenten/retailers) de schijn van deugdelijke verzekeringsdekking gewekt. Scan Re heeft volgens de curator c.s. willens en wetens haar medewerking verleend aan het wekken van die schijn. De plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan is Arnhem, omdat daar de verklaring bij de Kamer van Koophandel is gedeponeerd. De curator als vertegenwoordiger van de failliete vennootschappen alsmede als vertegenwoordiger van de overige eisende partijen heeft zijn vestigingsplaats in Arnhem, zodat daarmee ook de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Arnhem is gegeven, aldus de curator c.s.
4.8 Scan Re betwist de stellingen van de curator c.s. en voert aan dat Nederland (Arnhem) noch als Handlungsort noch als Erfolgsort kan worden aangemerkt. De overeenkomst is in Bermuda gesloten en zo er al sprake is van misleiding, dan heeft die in Bermuda plaatsgevonden. Ten aanzien van de stelling van de curator c.s. dat de schadelijke gevolgen van de verweten handeling in Nederland (Arnhem) zouden zijn ingetreden, voert Scan Re aan dat het Erfolgsort alleen rechtsmacht kan scheppen indien er sprake is van een materiële aantasting van een binnen het de betreffende jurisdictie gelegen recht of rechtsgoed. Zuivere vermogensschade kan volgens Scan Re geen rechtsmacht scheppen. Scan Re verwijst onder meer naar het Marinari-arrest van het Hof van Justitie van de EG van 19 september 1995, NJ 1997/52 en twee arresten van het Hof te ’s-Hertogenbosch (31 oktober 1978, NJ 1979/368 en 16 februari 1998, NJ 1998/926). Scan Re voert tot slot aan, dat als de Nederlandse rechter al rechtsmacht zou hebben, de rechtbank Arnhem in dat geval niet relatief bevoegd is. Scan Re stelt dat niet VK (de boedel) schade heeft geleden, maar de gezamenlijke crediteuren (certificaathouders) van VK. Volgens Scan Re is gesteld noch gebleken dat die schade in Arnhem of elders in Nederland is geleden. Ook op die grond kan volgens Scan Re geen bevoegdheid op grond van art. 6 sub d Rv. worden aangenomen.
4.9 De curator c.s. stellen dat de restrictieve uitleg die het Hof van Justitie geeft ten aanzien van art. 5 lid 3 EEX niet per definitie heeft te gelden voor gevallen buiten de reikwijdte van dat verdrag.
4.10 De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter in gevallen waarin het EEX niet van toepassing is, in beginsel niet is gehouden de uitleg van het Hof van Justitie te volgen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een schadebrengend feit in Nederland. Het ligt echter voor de hand dat de uitleg van het Hof van Justitie daarbij wel een belangrijk richtsnoer zal zijn, aangezien de bepaling van art. 6 sub d Rv. rechtstreeks is ontleend aan art. 5 lid 3 EEX. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij de beoordeling in het kader van art. 6 sub d Rv. (en dus buiten de reikwijdte van het EEX) de restrictieve uitleg van het Hof van Justitie in het Marinari-arrest met betrekking tot art. 5 lid 3 EEX (zuivere vermogensschade schept geen rechtsmacht) moet worden gevolgd. Dit oordeel wordt mede ingegeven door de wenselijkheid van een eenvormige rechtsmachtregeling, ook voor gevallen die niet door het EEX worden bestreken, welke overweging ook een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming en redactie van het huidige art. 6 lid d Rv.
4.11 De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of het schadebrengende feit zich in Nederland (Arnhem) heeft voorgedaan, dat gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst tussen VK en Scan Re in Nederland tot stand is gekomen. Dat betekent dat er ook geen aanwijzingen zijn dat de gestelde misleiding door Scan Re, als daar al sprake van is, in Nederland moet worden gesitueerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het depot van de verklaring door VK bij de Kamer van Koophandel in Arnhem evenmin als schadebrengend feit worden aangemerkt. In dit verband rijst bovendien de vraag hoe een eventueel onrechtmatig handelen van Scan Re (en Aon Re) in verband staat met de schade die de curator c.s. stellen te hebben geleden/te lijden, nu het vooralsnog alleszins aannemelijk lijkt dat VK verantwoordelijk is te houden voor de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde verklaring en de certificaathouders (deelnemers aan de cashbackactiviteiten) in beginsel gedupeerd zijn door het faillissement van VK.
4.12 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat haar geen (zelfstandige) bevoegdheid toekomt ten aanzien van de vordering jegens Scan Re op grond van art. 6 sub d Rv.
Art. 9 EEX
4.13 De curator c.s. beroepen zich meer subsidiair op (de reflexwerking van) de bevoegdheidsartikelen van het EEX ten aanzien van de aansprakelijkheidsverzekering (de artikelen 7 e.v. EEX), in het bijzonder op art. 9 EEX, op grond waarvan de verzekeraar kan worden opgeroepen van het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheids-verzekering betreft of een verzekering welke betrekking heeft op onroerende zaken betreft.
4.14 De rechtbank overweegt, dat, nog daargelaten dat ook art. 9 EEX vereist dat het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan (zie hetgeen hierover is overwogen ten aanzien van art. 6 sub d Rv.), en los van de vragen of er sprake is van een aansprakelijkheidsverzekering en de curator c.s. kunnen worden aangemerkt als een economisch zwakkere partij, de grondslag van de vordering van de curator c.s. onrechtmatige daad is, geen wanprestatie. De vordering betreft een verklaring voor recht ten aanzien van de aansprakelijkheid van Aon Re en Scan Re (en betaling van schadevergoeding), geen nakoming of ontbinding van de verzekeringsovereenkomst. Reeds om die reden kan geen beroep op art. 9 EEX worden gedaan.
Art. 9 sub c Rv.
4.15 De curator c.s. beroepen zich, als vertegenwoordigers van gelaedeerde consumenten en (kleine) ondernemers, uiterst subsidiair op art. 9 sub c Rv., dat bepaalt dat de Nederlands rechter, indien hem niet op grond van de art. 2 t/m 8 Rv. rechtsmacht toekomt, rechtsmacht heeft indien een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.
4.16 In tegenstelling tot hetgeen Scan Re heeft betoogd, is de onderhavige zaak voldoende verbonden met de rechtssfeer in Nederland. Voldoende binding wordt namelijk aanwezig geacht indien de eisers hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, hetgeen hier het geval is. Het beroep van de curator c.s. strandt naar het oordeel van de rechtbank echter op het tweede vereiste van art. 9 sub c Rv., te weten de onaanvaardbaarheid van het procederen in het buitenland. Het had op de weg van de curator c.s. gelegen om omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, op grond waarvan procederen elders (bijvoorbeeld in Zwitserland of Bermuda) onaanvaardbaar moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat de curator c.s. niet hebben voldaan aan hun stelplicht op dit punt.
Samenvattend
4.17 De rechtbank acht op grond van geen van de hiervoor aangevoerde rechtsmachtbepalingen een zelfstandige bevoegdheidsgrond aanwezig om kennis te nemen van de vordering van de curator c.s. ten aanzien van Scan Re.
Art. 7 lid 1 Rv.
4.18 Meest subsidiair hebben de curator c.s. zich beroepen op de zogenaamde afgeleide bevoegdheid van art. 7 lid 1 Rv. Ingevolge dit artikel komt, ingeval de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem ook rechtsmacht toe ten aanzien van de andere in hetzelfde geding betrokken gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
4.19 Voor dit artikel is aansluiting gezocht bij het EEX en EVEX (art. 6 lid 1 EEX/EVEX). In art. 6 lid 1 van de EEX-Verordening is nog een aanvulling opgenomen, namelijk dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band moet bestaan dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (deze aanvulling is ontleend aan het arrest van het Hof van Justitie van 27 september 1988, NJ 1990/425).
4.20 De rechtbank is op grond van de stukken die thans deel uitmaken van het dossier van oordeel dat er weliswaar sprake is van een voldoende nauwe band tussen de vorderingen van de curator c.s. jegens Aon Re en jegens Scan Re, maar overweegt dat thans (nog) niet vaststaat of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de vordering jegens Aon Re. De rechtsmachtbepaling van art. 7 lid 1 Rv. is derhalve pas aan de orde als de Zwitserse rechter zich onbevoegd verklaart en de rechtbank zich vervolgens bevoegd verklaart ten aanzien van de vordering jegens Aon Re. Nu de zaak ten aanzien van Aon Re wordt aangehouden op grond van art. 21 EVEX, ligt het in de rede de zaak ten aanzien van Scan Re eveneens aan te houden, totdat de Zwitserse rechter heeft beslist over zijn bevoegdheid.
4.21 De zaak zal daarom, zowel in het incident als in de hoofdzaak, worden verwezen naar de parkeerrol, met dien verstande dat zodra daartoe aanleiding bestaat, de meeste gerede partij de rechtbank schriftelijk kan verzoeken dat de zaak opnieuw op de rol zal worden gebracht.
4.22 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank,
in het incident en in de hoofdzaak,
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 5 april 2006,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, I.D. Jacobs en M.J.A.C. Bruins Slot en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2004.
de griffier: de voorzitter:
Coll.: KV