ECLI:NL:RBARN:2004:AS5064

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
108674
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel van Wageningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over erfgrenzen en verjaring van eigendomsrechten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een verklaring voor recht gevorderd over de erfgrens tussen hun perceel en dat van gedaagde, [gedaagde]. De zaak draait om de vraag of de erfgrens correct is vastgesteld en of er sprake is van verjaring van eigendomsrechten. De eisers hebben in 2001 een woning gekocht van [betrokkene 2], die naast gedaagde woont. De percelen waren eerder in handen van [betrokkene 1], de vader van gedaagde. Er is een geschil ontstaan over de eigendomsgrens en de toegang tot een door de gemeente gehuurde strook grond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke eigendomsgrens anders loopt dan de kadastrale grens, en dat de eisers niet in goede trouw hebben gehandeld bij hun beroep op verjaring. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde moet meewerken aan de oprichting van een afscheiding op de eigendomsgrens, maar heeft de overige vorderingen van eisers afgewezen. De kosten van de procedure zijn voor eisers, die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 108674 / HA ZA 04-83
Datum vonnis: 22 december 2004
Vonnis
in de zaak van
1. [eiser],
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. C. van Zalingen te Nijkerk,
advocaat mr. T.P.M. Kouwenaar te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. E.P.M. Smit te Vught.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 12 mei 2004. De daarop gehouden comparitie van partijen ter plaatse, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft niet tot overeenstemming geleid. Vervolgens hebben [eiser] en [eiseres] bij akte vier producties in het geding gebracht, waarop [gedaagde] onder overlegging van acht producties heeft gereageerd. Vervolgens is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 [eiser] en [eiseres] hebben op 19 december 2001 van [betrokkene 2] gekocht en geleverd gekregen het woonhuis c.a. te [woonplaats] aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie K, nr. 3496. Zij wonen naast [gedaagde], die eigenaar is van het perceel [adres] 13A met woning, kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie K, nr. 3497.
1.2 De beide percelen waren eerder in een hand. De toenmalige eigenaar was [betrokkene 1], de vader van [gedaagde], de gedaagde in deze procedure. Achter de beide percelen bevindt zich het aan de gemeente in eigendom toebehorende perceel 2480, bestaande uit grond en water langs de oever van de dode Maasarm. [betrokkene 1] had van dat perceel het deel recht achter het zijne van de gemeente gehuurd. Hij had eerder aan zijn zoon verkocht en heeft bij akte van 14 september 1987 in eigendom overgedragen een perceel (2879 oud gedeeltelijk )tuin en oprit, waarop nadien de woning [adres] 13A is gebouwd.
1.3 Het resterende gedeelte met het woonhuis [adres] 13 is op 30 juni 1987 verkocht en bij akte van 11 februari 1988 in eigendom overgedragen aan [betr[betrokkene 2], de rechtsvoorganger van [eiser] en [eiseres]. Onder de bepalingen en bedingen in die akte is opgenomen onder:
D. De grens tussen het bij deze akte verkochte en het bij akte, veertien september negentien honderd zeven en tachtig voor mij, notaris, verleden, aan de zoon van de verkoper, de heer [gedaagde], krachtens verkoop in eigendom overgedragen gedeelte van voormeld kadastraal perceel, zal zo spoedig mogelijk in onderling overleg en voor gezamenlijke rekening van partijen van een deugdelijke afrastering worden voorzien, evenals de achtergrens van het aan de voornoemde heer [gedaagde] overgedragen perceelsgedeelte met het gemeente-eigendom; op gelijke wijze zal bij de achter het perceel gelegen hellingbaan een dubbele poort worden geplaatst.
G. De verkoper zal uiterlijk een maand na heden de pacht van een strook grond, gelegen aan de achterzijde van het aan de heer [betrokkene 2] verkochte en van het door hem aan zijn genoemde zoon verkochte deel van het perceel opzeggen, voorzover en indien de gemeente deze strook grond gedeeltelijk aan de heer [betrokkene 2] en gedeeltelijk aan de heer [gedaagde] wil verpachten. Deze strook grond loopt vanaf de perceelsgrens met het perceel [adres] 11 langs de Maasoever tot aan de krib aan de andere zijde, inclusief de hellingbaan en vanaf de noordzijde krib tot aan de langsas van de krib voor het aan de heer [gedaagde] overgedragen deel.
H. Indien de gemeente niet tot de sub G genoemde verpachting aan de heer [betrokkene 2] en aan de heer [gedaagde] wil overgaan, zal de verkoper het bedoelde stuk grond aan de heer [betrokkene 2] en aan zijn genoemde zoon in gebruik geven, zulks onder verrekening van de door de verkoper betaalde pacht.
1.4 Bij onderhandse akte van eveneens 11 februari 1988 heeft [gedaagde] aan [betrokkene 2] het recht verleend om vanaf de [adres] naar de hellingbaan (die afloopt naar de rivier) en omgekeerd zijn pleziervaartuig met een auto met aanhangwagen of andere wijze te vervoeren, terwijl [betrokkene 2] aan [gedaagde] het recht heeft verleend van die hellingbaan, gelegen op bij hem in gebruik zijnde gemeente-eigendom, gebruik te maken. Deze rechten zijn eenmaal overdraagbaar verklaard.
1.5 De gemeente heeft ingestemd met het verzoek van [betrokkene 1] de met pacht aangeduide huurovereenkomst met hem te beëindigen en aan [betrokkene 2] te verhuren het gedeelte vanaf de perceelsgrens met [adres] 11 langs de Maasoever met de hellingbaan tot aan de noordwestzijde van de krib en aan [gedaagde] het gedeelte vanaf de noordwestzijde van de krib tot aan de langsas van deze krib.
1.6 Op 29 juni 1990 hebben [gedaagde] en [betrokkene 3] de gemeenschappelijke erfgrens aan de landmeter van het kadaster aangewezen. Het resultaat daarvan is neergelegd in veldwerk 370 en de coördinatenlijst 396. Het een en ander is verwerkt in de kadastrale kaart, die voor een beter begrip van deze zaak aan dit vonnis is gehecht.
1.7 Tussen [eiser] en [eiseres] enerzijds en [gedaagde] anderzijds is verschil van mening ontstaan over het verloop van de eigendomsgrens tussen hun percelen en over het verloop van de grens tussen de door de partijen van de gemeente gehuurde strook. Desgevraagd heeft de gemeente aan [betrokkene 2] bij brief van 29 november 2001 onder toezending van een situatietekening inlichtingen met betrekking tot de door hem gehuurde grond gegeven. Aan [eiser] heeft de gemeente op 5 februari 2002 een verhuurbeslissing met bijgevoegde tekening ter ondertekening toegezonden. Bij brief van 25 maart 2002 heeft de gemeente aan [eiser] een nieuwe situatietekening gezonden, waarin de grens tussen de beide perceelsgedeelten in het nadeel van [eiser] is verschoven.
Het geschil
2. [eiser] en [eiseres] vorderen een verklaring voor recht (1) dat de grens tussen het aan hen in eigendom toebehorende perceel 3496 enerzijds en het aan [gedaagde] in eigendom toebehorende perceel 3497 anderzijds loopt overeenkomstig - zakelijk samengevat - de kadastrale grens, althans die grens op een in goede justitie te bepalen wijze vast te stellen, met veroordeling van [gedaagde] om te gehengen en te gedogen en daartoe mee te werken, dat op die aldus in rechte vast te stellen grens tussen de erven een scheidsmuur of andere afscheiding wordt opgericht, en te bepalen dat de partijen voor gelijke delen in de kosten van die afscheiding dienen bij te dragen, alsmede een verklaring voor recht (2) dat tussen de partijen dient te gelden dat de grens tussen de door ieder van hen van de gemeente gehuurde percelen loopt overeenkomstig de situatietekening bij de brief van de gemeente van 27 november 2001, althans dat die grens loopt volgens de situatietekening die bij de brief van de gemeente van 5 februari 2002 is gevoegd, althans die grens door de rechtbank in goede justitie te bepalen, alsook [gedaagde] te verbieden zonder hun toestemming gebruik te maken van de gemeentegrond, die is gelegen (noord)westelijk van die aldus te bepalen grens, kosten rechtens.
[eiser] en [eiseres] baseren hun vorderingen op de vaststaande feiten. Subsidiair doen zij een beroep op de verjaring. Zij stellen belang te hebben bij een veroordeling van [gedaagde] het aanbrengen van een muur of afrastering op de erfgrens te gehengen en te gedogen.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
3 Tijdens de comparitie van partijen is afgesproken het kadaster te vragen de gemeenschappelijke kadastrale grens in het veld uit te zetten en dat ook te doen met de grens tussen de beide erven en de gemeentegrond. De landmeter heeft de grenzen op 2 september 2004 gereconstrueerd. Nu deze overeenkomstig de eerdere veldwerken (370 voor de grens tussen de percelen 3496 en 3497 en 161 voor de grens met de gemeentegrond) zijn aangewezen, staat vast dat de kadastrale grens tussen 3496 en 3497 naar aanleiding van de aanwijs op 29 juni 1990 na een lichte knik (meetpunt 30) na meetpunt 32 niet doorloopt tot de gemeentegrens, maar in zuidoostelijke richting afbuigt. [gedaagde] meent dat de juridische grens wel rechtdoor loopt, omdat dat de bedoeling van zijn vader en [betrokkene 2] is geweest, waartoe hij enkele stukken uit het dossier van de behandelende notaris in het geding heeft gebracht.
4 Voorop wordt gesteld dat de aanwijs van 29 juni 1990 niet betrof de aanwijzing van de grens met de gemeentegrond. Een vertegenwoordiger van de gemeente is bij de aanwijs dan ook niet aanwezig geweest. Door [gedaagde] is onder meer overgelegd een door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor akkoord getekende situatieschets van slechte kwaliteit (productie 3 conclusie van antwoord), alsmede een beter exemplaar van dezelfde schets met daarop leesbare aantekeningen van [betrokkene 1] (productie 4 conclusie van antwoord).
[eiser] en [eiseres] hebben niet weersproken dat [betrokkene 2] de situatieschets met de daarop gestelde aantekeningen voor akkoord heeft getekend, zodat daarvan in deze procedure kan worden uitgegaan. Uit het op de beide schetsen weergegeven verloop van de erfgrens tussen de punten A-B-C volgt al voldoende dat het de bedoeling van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is geweest de grens na meetpunt 32 door te trekken tot de gemeentegrens en niet eerder te laten afbuigen. De aantekening dat punt C het snijpunt met de gemeentegrens is, bevestigt zulks. Anders dan [eiser] en [eiseres] menen lag het bereiken van de hellingbaan op gemeentegrond over eigen grond niet in de rede. De toegankelijkheid van de hellingbaan was door het op 11 februari 1988 aan [betrokkene 2] verleende recht aan overpad verzekerd. Daarnaast valt het eerst door [betrokkene 2] van de gemeente gehuurde gedeelte rechtstreeks te bereiken vanaf het perceel dat nu van [eiser] en [eiseres] is. Op grond van dit alles moet worden aangenomen dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de eigendomsgrens hebben vastgesteld zoals aangegeven op de door [gedaagde] overgelegde situatieschetsen.
De verklaring van [betrokkene 2] en zijn echtgenote van 15 december 2002 leidt niet tot een ander oordeel. Daarin gaat het in het bijzonder over de grens tussen de door de gemeente aan hen respectievelijk [gedaagde] verhuurde grond in verband met het verlangen van [betrokkene 2] over het hele strand en de halve krib te kunnen beschikken. Over de eigendomsgrens tussen percelen 3496 en 3497 worden in de verklaring geen mededelingen gedaan.
5 Nu is vastgesteld dat de feitelijke eigendomsgrens anders loopt dan de kadastrale grens, komt het subsidiaire beroep op verjaring van [eiser] en [eiseres] aan de orde. Zij voeren in dat verband aan dat zij cq. hun rechtsvoorganger [betrokkene 2] het desbetreffende stuk grond langer dan 10 jaar onafgebroken in bezit hebben gehad. Daarmee hebben zij kennelijk het oog op de verkrijgende verjaring van art. 3:99 BW. Dit beroep faalt, nu de daarvoor vereiste goede trouw in elk geval bij [betrokkene 2] heeft ontbroken, die op grond van de hiervoor aangenomen met [betrokkene 1] gemaakte afspraak over het verloop van de erfgrens wist en ook behoorde te weten dat het aan de andere kant van de grens gelegen stukje grond hem niet eigendom toebehoorde.
6 Tegen de vordering van [eiser] en Van deer Veen mee te werken aan het oprichten van een scheidsmuur of andere afscheiding op de eigendomsgrens heeft [gedaagde] ingebracht dat daarvoor geen juridische grondslag bestaat. Dat verweer is onjuist, nu die grondslag kan worden gevonden in het bepaalde van art. 5:49 BW. Bij gebreke van enig ander verweer is de vordering toewijsbaar voor zover er op de eigendomsgrens nog geen afscheiding aanwezig is. Zoals de rechter ter plaatse heeft waargenomen en op de aanwijs van 2 september 2004 ook is aangetekend, bevindt zich op de grens vanaf de voorzijde gezien eerst een haag en in aansluiting daarop een raster. Nu een concretisering van de verlangde afscheiding ontbreekt, wordt de vordering aldus begrepen dat geen vervanging van de haag en het daarop aansluitende raster zoals dat tot meetpunt 32 op de grens aanwezig is, wordt verlangd. De vordering is daarom toewijsbaar voor het oprichten van een afscheiding in het verlengde van het bestaande raster tussen de meetpunten 30 en 32 tot de gemeentegrens. Het ligt voor de hand dat dan gekozen wordt voor een raster van soortgelijke makelij als er al staat, waarvan de kosten dan bij helfte door ieder van de partijen zullen moeten worden gedragen.
7 In het tweede onderdeel van hun vordering kunnen [eiser] en [eiseres] wegens het ontbreken van een rechtens relevant belang niet worden ontvangen, omdat de gemeente niet bij deze procedure is betrokken en aan een daarin gegeven oordeel over het verloop van de grens van het verhuurde niet zal zijn gebonden.
8 Met uitzondering van de vordering met betrekking tot de afscheiding zullen de vorderingen van [eiser] en [eiseres] moeten worden afgewezen. Zij zijn de overwegend in het ongelijk gestelde partij en zullen daarom in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde] mee te werken aan de oprichting van een raster gelijk aan het al bestaande raster, tenzij de partijen het over een andere uitvoering eens worden, op de grens van hun erven in het verlengde van het al bestaande raster tussen de meetpunten 30 en 32 van de aanwijs van 2 september 2004 (nr. 596) tot de gemeentegrond (perceel 2880),
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst de vorderingen van [eiser] en [eiseres] voor het overige af,
veroordeelt [eiser] en [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op
€ 1.335,00 waarvan € 205,-- wegens verschotten en € 1.130,00 wegens salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004.
de griffier de rechter