ECLI:NL:RBARN:2005:AS5726

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
117784
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele zaak tussen eiser en gedaagde met betrekking tot woonplaats en koopovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, is op 12 januari 2005 vonnis gewezen in een bevoegdheidsincident. De zaak betreft een geschil tussen een eiser, wonende in het Verenigd Koninkrijk, en een gedaagde, die zijn woonplaats in Frankrijk claimt. De eiser stelt dat er op 11 mei 2004 een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor een onroerende zaak in Frankrijk, maar dat de gedaagde deze overeenkomst niet is nagekomen. De gedaagde heeft de rechtbank onbevoegd verklaard, stellende dat hij zijn woonplaats in Frankrijk heeft en slechts sporadisch in Nederland verblijft voor medische redenen. De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagde overwogen, waaronder bewijsstukken die zijn verblijf in Frankrijk ondersteunen, maar ook de stelling van de eiser dat de gedaagde zijn woonplaats in Nederland heeft behouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woonplaats van de gedaagde cruciaal is voor de bevoegdheid van de rechtbank en dat er geen bewijs is dat de gedaagde zijn woonplaats officieel heeft verplaatst. De rechtbank heeft besloten de zaak aan te houden en partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen om te kunnen vaststellen of de gedaagde nog steeds op zijn adres in Nederland staat ingeschreven, wat van invloed is op de bevoegdheid van de rechtbank. De zaak is verwezen naar de rolzitting van drie weken na de datum van het vonnis voor het overleggen van stukken.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 117784 / HA ZA 04-1684
Datum vonnis: 12 januari 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
eiser in conventie,
verweerder in het incident,
tevens verweerder in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. E.A.M. Santen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in het incident,
tevens eiser in reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. E.R.J. van der Horst te Hilversum.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure in de hoofdzaak en in het incident
Na het uitbrengen van de dagvaarding met 3 producties zijn de volgende processtukken gewisseld:
* een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met 22 producties;
* een conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1 [eiser] stelt dat tussen partijen op 11 mei 2004 een koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij [eiser] een onroerende zaak gelegen in [woonplaats], Frankrijk, heeft verkocht aan [gedaagde] voor een koopprijs van € 710.000,=, kosten koper. De eigendomsoverdracht diende uiterlijk 30 juni 2004 ten overstaan van notaris Athenoux te Brignoles, Frankrijk, plaats te vinden. [eiser] stelt dat [gedaagde] de koopovereenkomst niet is nagekomen en ingevolge een in de koopovereenkomst opgenomen boeteclausule een boete van € 71.000,= aan [eiser] verschuldigd is.
2.2 [eiser] vordert op grond van het voorgaande in de hoofdzaak, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank de koopovereenkomst tussen partijen zal ontbinden althans ontbonden zal verklaren en [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 71.000,=, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 juli 2004 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3. Het incident
3.1 Voor alle weren heeft [gedaagde] de exceptie van onbevoegdheid van de rechtbank opgeworpen. Hij betoogt dat de rechtbank (de Nederlandse rechter) onbevoegd is van de vordering kennis te nemen, omdat [gedaagde] zijn woonplaats heeft in [woonplaats], Frankrijk. Hij heeft daar een huis en stelt dat hij daar sinds vijf jaar bijna permanent verblijft. Hij bezoekt Nederland slechts een paar maal per jaar vanwege de medische controle van zijn echtgenote in een ziekenhuis in Nijmegen. Gedurende die perioden stelt [gedaagde] te verblijven in zijn tweede huis in [woonplaats]. [gedaagde] heeft diverse stukken overgelegd, waaronder verklaringen van omwonenden, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij overwegend in zijn huis in [woonplaats] in Frankrijk verblijft, waar hij bovendien over een auto en diverse bankrekeningen beschikt.
[gedaagde] heeft voorts diverse facturen van water, telefoon en lokale belasting overgelegd, waaruit tevens blijkt dat hij in [woonplaats] verblijft.
3.2 [eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd in het incident. Hij voert aan dat [gedaagde] in de koopovereenkomst en ook in de correspondentie nadien telkens zijn adres in [woonplaats] als woonplaats heeft opgegeven. [eiser] beroept zich op art. 1:11 jo. art. 1:10 BW en voert aan dat niet gebleken is van daden, waaruit blijkt dat [gedaagde] zijn woonplaats in [woonplaats] heeft willen prijsgegeven, noch gesteld is dat [gedaagde] op de wettelijk voorgeschreven wijze aan de betrokken gemeentebesturen kennis heeft gegeven van de verplaatsing van zijn woonplaats.
4. De beoordeling van het incident
4.1 De rechtbank overweegt allereerst dat nu [eiser] woonachtig is in het Verenigd Koninkrijk en [gedaagde] dan wel in Nederland dan wel in Frankrijk zijn woonplaats heeft, de EG-Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo.) van toepassing is. Ingevolge art. 2 lid 1 EEX-Vo. worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Ingevolge art. 59 lid 1 EEX-Vo. past het gerecht zijn interne recht toe om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is. Dat betekent in het onderhavige geval dat aan de hand van de artikelen 1:10 en 1:11 BW moet worden vastgesteld waar [gedaagde] zijn woonplaats heeft. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de huidige (feitelijke) verblijfplaats van [gedaagde] daarbij niet van doorslaggevende betekenis is.
4.2 Art. 1:10 lid 1 BW bepaalt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede bevindt, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Ingevolge art. 1:11 lid 1 BW verliest een natuurlijk persoon zijn woonstede door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven, dan wel wordt ingevolge lid 2 van art. 1:11 BW iemand vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze aan de betrokken gemeentebesturen kennis heeft gegeven.
4.3 Op grond van de stellingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken stelt de rechtbank vast, dat [gedaagde] in ieder geval in het verleden zijn woonstede (en daarmee zijn woonplaats) in [woonplaats] heeft gehad. Voorts staat vast dat in de koopovereenkomst van 11 mei 2004 [woonplaats] als woonplaats van [gedaagde] staat vermeld en dat [gedaagde] nadien in een brief aan [eiser] eveneens zijn adres in [woonplaats] heeft opgegeven. De vraag rijst of [gedaagde] op enig moment zijn woonstede in [woonplaats] heeft verloren, dan wel heeft verplaatst. Van daden waaruit blijkt dat hij zijn woonstede in [woonplaats] heeft willen prijsgeven, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Uit zijn stellingen blijkt dat hij nog een huis heeft in [woonplaats] en dat hij daar ook soms nog verblijft. Dat [gedaagde] een groot deel van het jaar in zijn huis in Frankrijk verblijft, doet daaraan niet af. De vraag is dan of hij ingevolge art. 1:11 lid 2 BW zijn woonstede heeft verplaatst van [woonplaats] naar [woonplaats] in Frankrijk. Dat zou bijvoorbeeld kunnen worden afgeleid uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente [woonplaats], dan wel moeten blijken uit enige andere vorm van officiële kennisgeving van de zijde van [gedaagde] aan het gemeentebestuur. Omdat de rechtbank niet beschikt over deze informatie, zal zij de zaak verwijzen naar de rol teneinde partijen in de gelegenheid te stellen bij akte nadere stukken op dit punt in het geding te brengen.
4.4 De rechtbank overweegt dat indien uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente [woonplaats] blijkt dat [gedaagde] nog altijd op zijn adres in [woonplaats] staat ingeschreven en [gedaagde] geen stukken kan overleggen waaruit blijkt van enige officiële kennisgeving van (definitief) vertrek naar het buitenland, de rechtbank zich bevoegd zal verklaren van de zaak kennis te nemen.
4.5 De rechtbank hecht eraan op voorhand nog toe te voegen dat, indien de bevoegdheid van de rechtbank komt vast te staan, een comparitie van partijen zal worden gelast. Daarin zal onder meer ook aan de orde komen welk recht van toepassing is op de koopovereen-komst en de rechtsverhouding van partijen. Indien Frans recht van toepassing is, zullen partijen erop voorbereid moeten zijn dat, anders dan wanneer de onderhavige procedure in Frankrijk zou worden gevoerd, het voor een inhoudelijke beoordeling van de zaak noodzakelijk zal zijn dat alle relevante stukken, waaronder ook de juridische stukken en wettelijke bepalingen, die in de Franse taal zijn opgesteld, vertaald worden door een beëdigd vertaler. Ook zal het wellicht nodig zijn inlichtingen te vragen aan het Instituut voor Internationaal Privaat- en Publiekrecht in Den Haag.
in het incident en in de hoofdzaak
4.6 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
verwijst de zaak naar de rolzitting van 3 weken na de datum van dit vonnis voor het overleggen van stukken door partijen bij akte, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.3;
in het incident en in de hoofdzaak
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2005.
de griffier: de rechter: