ECLI:NL:RBARN:2005:AS8583

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16106
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 16106 / HA ZA 96-1767
Datum vonnis: 26 januari 2005
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DRS. M.R.J. DERKSEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaten mrs. B. Linnartz en J.K. Brandse te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAN HOLDING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. C.B.J.M. Samson te Utrecht.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 10 maart 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een deskundigenbericht uitgebracht. Het rapport daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
- een conclusie na deskundigenbericht van de zijde van Derksen;
- een conclusie na deskundigenbericht met producties van de zijde van Pan;
- een akteverzoek van de zijde van Derksen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. Gebleven wordt bij hetgeen in de eerdere tussenvonnissen is overwogen en beslist.
2. Bij tussenvonnis van 5 september 2002 heeft de rechtbank drie deskundigen benoemd en een onderzoek door hen bevolen ter beantwoording van de vraag wat de omvang van de schade is die Derksen heeft geleden doordat Pan haar niet heeft geïnformeerd over het wegvallen van Plieger als klant, terwijl deze omzet wel was meegenomen in de prognoses in het rapport Stoer. Daarbij is de deskundigen verzocht bij hun onderzoek (mede) te betrekken de administratie en jaarstukken van Derksen over de desbetreffende jaren en gevraagd of zij verder nog opmerkingen hadden die voor de beoordeling van de in geding zijnde schade van belang kunnen zijn.
3. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat in het rapport dat de accountant van Pan (Stoer) in februari 1992 in verband met de voorgenomen verkoop van haar onderneming Panflex had opgemaakt, de omzet die de firma Plieger tot en met 1991 als klant van Panflex genereerde volledig was meegenomen, terwijl die omzet in 1992 tot een verwaarloosbaar niveau was teruggelopen en Pan daar ten onrechte geen melding van had gemaakt. Ook heeft de rechtbank in haar vonnis van 28 maart 2002 overwogen dat niet kan worden aangenomen dat het wegvallen van Plieger als klant heeft geleid tot een te lage waardering volgens de DCF-methode van de door Derksen in 1992 overgenomen aandelen.
4. De deskundigen hebben berekend welke schade Derksen heeft geleden ten gevolge van het feit dat Plieger geen klant meer was bij Panflex op het moment van de overname, terwijl Derksen er op grond van de koopovereenkomst van uit mocht gaan dat Plieger dat toen nog wel was.
De deskundigen hebben daarbij twee kanttekeningen geplaatst. In de eerste plaats hebben zij opgemerkt dat Derksen vóór de overname zelf had kunnen zien dat Plieger als klant van Panflex was weggevallen. De rechtbank heeft in dat verband eerder echter overwogen dat een verkoper die een bepaalde omstandigheid verzwijgt die voor het sluiten van de koop van wezenlijk belang is, zijn koper niet kan tegenwerpen dat hij dit na onderzoek zelf had kunnen ontdekken. Tegen deze achtergrond moet aan de eerste opmerking van de deskundigen dan ook voorbij worden gegaan.
In de tweede plaats hebben de deskundigen opgemerkt dat de rechtbank uit de verklaring die Stoer als getuige heeft afgelegd, heeft afgeleid dat voor de waardebepaling van de aandelen op basis van de DCF-methode niet relevant was dat Plieger als klant was weggevallen, terwijl Stoer heeft verklaard dat dit laatste gegeven niet uitmaakte voor de door hem gemaakte prognoses. Aldus, zo begrijpt de rechtbank, zien de deskundigen niet goed in waarom Pan wel aansprakelijk zou kunnen zijn voor daardoor tegenvallende omzetten. Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 28 maart 2002 geoordeeld dat uit de verklaring van Stoer volgt dat het gegeven dat Plieger als klant was weggevallen, niet van invloed zou zijn geweest op de waardering van de aandelen volgens de DCF-methode. Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat de prijs van de aandelen als zodanig juist is geweest, zoals de rechtbank in dat vonnis ook heeft aangegeven. Weliswaar kan ervan uit worden gegaan dat in die prijs rekening is gehouden met toekomstige inkomsten en winsten, maar - anders dan de deskundigen blijkbaar menen - betekent dat nog niet dat wanneer het wegvallen van Plieger als klant geen invloed zou hebben gehad op de prijs van de aandelen, het er ook voor moet worden gehouden dat door dat wegvallen geen schade kan zijn geleden. Het enkele feit dat de koopprijs van de aandelen op zichzelf juist was, neemt niet weg dat de koper op grond van hetgeen de aandelen realiter vertegenwoordigden mocht verwachten een onderneming te krijgen met een bepaald klantenbestand en een bepaald omzetpotentieel. Wanneer nu, zoals hier, de gekochte zaak niet de eigenschappen bezit die op grond van de koopovereenkomst mochten worden verwacht, dan wordt de omvang van de schade die de verkoper wegens zijn wanprestatie moet vergoeden niet bepaald of begrensd door de hoogte van de koopprijs die de zaak eigenlijk had moeten hebben, maar door de gevolgen die de wanprestatie voor de koper heeft gehad. De enkele omstandigheid dat de koopprijs van de aandelen op zichzelf juist is geweest, laat dus onverlet dat Derksen schade kan hebben geleden door het door Pan achtergehouden feit dat Plieger al enige tijd voor de overname als klant was vertrokken. Waar Derksen ervan mocht uitgaan dat Plieger nog klant was bij Panflex, zal Pan jegens haar dan ook moeten instaan voor de gevolgen die het wegvallen van Plieger als klant voor de omzetten van Panflex heeft gehad. Die schade moet, zoals de rechtbank heeft overwogen, concreet worden berekend door de deskundigen, die daartoe ook kans hebben gezien. Omdat het voorgaande ook al besloten ligt in de eerdere oordelen van de rechtbank en mede in aanmerking genomen het feit dat het bindende eindbeslissingen betreft, geeft ook de tweede opmerking van de deskundigen de rechtbank geen grond daarop terug te komen.
5. De deskundigen hebben de schade die Derksen heeft geleden tengevolge van het feit dat Plieger in 1992 als klant was weggevallen, aan de hand van de differentiële (kosten- en opbrengsten)methode begroot na belasting op f 682.347,00 netto. Tegen het gebruik van deze waarderingsmethode heeft geen der partijen bezwaar gemaakt.
6. De deskundigen hebben de na 1 augustus 1992 jaarlijks gemiste Plieger resultaten begroot en de aldus vastgestelde bedragen met een disconteringsfactor teruggerekend naar 1 augustus 1992. Bij de berekening van de gemiste resultaten zijn de deskundigen - onder meer op grond van het rapport van Stoer en de feitelijke ontwikkelingen in de Pliegeromzet tot en met 1991 - ervan uitgegaan dat de Pliegeromzet ten opzichte van die van 1991 jaarlijks met f 32.000,00 zou groeien tot en met 1995 en daarna zou stabiliseren. Van de aldus berekende gemiste omzetten hebben de deskundigen telkens afgetrokken de besparingen die Panflex vanwege de niet gerealiseerde afzet heeft gehad in verband met personeelskosten, productiekosten, verpakkingskosten en algemene kosten. De aldus begrote netto-winsten hebben de deskundigen vermeerderd met extra rentekosten en op die totalen hebben zij vervolgens in mindering gebracht de verschuldigde vennootschapsbelasting. Wat betreft de groei-jaren 1992 tot en met 1995 hebben zij de totale schade begroot op f 289.702,00 en wat betreft de jaren na 1995 hebben zij de totale schade gekapitaliseerd en begroot op f 392.645,34. Tot slot hebben zij opgemerkt dat wanneer het bedrag van in totaal f 682.347,00 aan Derksen wordt betaald, er waarschijnlijk belasting over moet worden betaald. Volgens de deskundigen moet het bedrag dan worden gebruteerd met gebruikmaking van het geldende tarief voor de vennootschapsbelasting in het jaar dat de desbetreffende schadevergoeding moet worden belast.
7. Pan kan zich met de uitkomst van het deskundigenrapport niet verenigen. Derksen heeft aangegeven dat in beginsel wel te kunnen, mits de rechtbank de door de deskundigen begrote schade integraal overneemt en mits de rechtbank de deskundigen volgt in hun oordeel dat de schade moet worden gebruteerd in verband met de heffing van vennootschapsbelasting en dat rente over het bedrag van f 682.000,00 moet worden vergoed. Voor het geval de rechtbank hier anders over mocht oordelen, heeft zij een aantal bezwaren tegen het rapport van de deskundigen geformuleerd.
8. Hierna zal allereerst worden ingegaan op de bezwaren van Pan en daarna, voor zover nodig, op die van Derksen.
9. De drie belangrijkste punten van kritiek van Pan betreffen de door de deskundigen gehanteerde brutomarge als percentage van de omzet, de rentevergoedingen die zij in hun berekening hebben betrokken en de aanname dat er sprake zou zijn geweest van een stijging van de Pliegeromzet in de jaren 1991 tot en met 1995.
Brutomarge
10. Met betrekking tot de brutomarge heeft Pan aangevoerd dat deze op de Pliegeromzet lager was dan op de overige omzet omdat Plieger als grootafnemer een zeer scherpe prijs had bedongen, terwijl bij de door Plieger afgenomen slangen ook nog eens binders en klemmen moesten worden geleverd, waarvoor niets in rekening werd gebracht aan Plieger, maar die door Pan wel moesten worden bekostigd.
11. Met de kosten van binders en klemmen hebben de deskundigen, zo blijkt uit hun rapport rekening gehouden. Daar heeft Pan kennelijk ook geen bezwaar tegen. Ook hebben de deskundigen aan de hand van jaarrekeningen van Pan Holding B.V., Pan Technisch Bureau B.V. en Drs. M.R.J. Derksen Beheer B.V. over de jaren 1989 tot en met 1995 de jaarlijkse netto-omzetten van Panflex en de inkoopwaardes van die omzetten bepaald en op basis van die gegevens per jaar de bruto-marges als percentage van de omzet vastgesteld. Deze cijfers variëren tussen de 52,8 en 59,6%, zo blijkt uit tabel 1 in paragraaf 5.1 van hun rapport.
12. Volgens Pan hebben de deskundigen bij het bepalen van de inkoopwaarde een fout gemaakt door deze sterk te laten afnemen in de periode 1991 tot en met 1995. De rechtbank kan Pan hierin niet volgen. De deskundigen hebben de inkoopwaardes ieder jaar laten toenemen. Wel is het zo dat de deskundigen blijkbaar ervan zijn uitgegaan dat de omzetten in die periode verhoudingsgewijs meer zouden stijgen dan de inkoopwaarden, maar desalniettemin blijven de door de deskundigen bepaalde bruto-marges als percentage van de omzet volgens de formule:
(netto-omzet -/- inkoopwaarde van de omzet, inclusief klemmen en binders) x 100% inkoopwaarde van de omzet inclusief klemmen en binders
over de desbetreffende periode (1992 tot en met 1995) schommelen rond de 55%. Aan de stelling van Pan dat de deskundigen de inkoopwaardes onjuist hebben bepaald wordt daarom voorbij gegaan.
13. Daarnaast hebben de deskundigen - op basis van een door Derksen voor het jaar 1991 gemaakte onderbouwde berekening van de inkoopwaarde van de verkopen per type product - de Pliegeromzet in het jaar 1991 nader onder de loep genomen. De desbetreffende berekening hebben zij als bijlage 1 bij hun rapport gevoegd.
14. Pan heeft betoogd dat de deskundigen in de berekeningen die zij in bijlage 1 hebben gemaakt niet mochten uitgaan van een door Derksen opgesteld stuk. Kennelijk zijn de deskundigen van oordeel geweest dat het stuk van een zodanig niveau was dat zij op basis daarvan goede berekeningen konden maken. Daar komt bij dat Derksen bij het opstellen van dit stuk gebruik zal hebben gemaakt van door Pan vastgelegde gegevens. Pan was in 1991 immers nog eigenaar van de onderneming. Nu Pan haar stelling dat de deskundigen geen gebruik hadden mogen maken van een door Derksen opgesteld stuk, verder ook niet heeft onderbouwd (bijvoorbeeld met een contra-expertise), kan hieraan niet de conclusie worden verbonden dat de door de deskundigen gemaakte berekening niet deugt, zoals Pan blijkbaar wil.
15. In de berekening die de deskundigen in bijlage 1 bij hun rapport hebben gemaakt, hebben zij niet alleen de inkoopwaarde van de omzet van de verkopen aan Plieger in 1991 bepaald, maar ook hebben zij de bruto marge per verstuurde factuur, de totale bruto marge per type product en de bruto winst als percentage van de omzet bepaald, en wel op 55%. Dit laatste getal komt in de buurt van de voor de totale omzet in 1991 vastgestelde brutomarge van 52,88%. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de enkele stelling van Pan dat voor de brutomarge op de Pliegeromzet een veel lager percentage moet worden gehanteerd omdat Plieger altijd scherpe prijzen bedong, volstrekt onvoldoende grond biedt om aan het op dit punt goed gemotiveerde en onderbouwde rapport van de deskundigen voorbij te gaan.
Rente
16. Pan heeft aangevoerd dat de deskundigen de schade ten gevolge van het wegvallen van de Pliegeromzet hebben berekend inclusief de renteschade. Wanneer over het schadebedrag ook nog de wettelijke rente zou moeten worden vergoed, wordt de rente tweemaal vergoed, aldus Pan. Het is inderdaad zo dat de deskundigen bij de berekening van de schade die Derksen heeft geleden ten gevolge van het feit dat Plieger als klant was weggevallen, ook de renteschade hebben meegewogen. Zij hebben deze terugberekend naar de overnamedatum 1 augustus 1992, met dien verstande dat zij voor de periode na 1995 de schade hebben gekapitaliseerd. De aldus berekende schade wordt bij deze uitspraak vastgesteld en zal door Pan vergoed moeten worden.
Omdat het rentenadeel al is begrepen in de schadebegroting, heeft Derksen met vergoeding van dit aldus begrote bedrag tot aan deze uitspraak in zoverre geen schade geleden en is er geen grond daarnaast over dat bedrag ook nog een rentevergoeding toe te kennen omdat dit tot een dubbele rentevergoeding zou leiden. Dit wordt anders wanneer Pan de thans vastgestelde schade niet binnen een redelijke termijn na deze uitspraak aan Derksen vergoedt. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente over de schade toewijzen vanaf 14 dagen nadat dit vonnis is uitgesproken.
17. Verder is door Pan aangevoerd dat de deskundigen hebben nagelaten de rentebedragen te halveren nu de renteschade in de loop van het jaar lineair wordt opgebouwd. Uit de door de deskundigen overgelegde berekening blijkt dat zij met het tijdsverloop in die zin rekening hebben gehouden dat zij bij de verdiscontering naar 1 augustus 1992 van de door Derksen geleden schade per jaar rekening hebben gehouden met het aantal maanden dat er gemiddeld heeft gelegen tussen het desbetreffende jaar en 1 augustus 1992. Vooropgesteld zij dat tegen het feit dat de deskundigen 1 augustus 1992 als peildatum hebben genomen, door Pan noch door Derksen bezwaar is gemaakt. Door op de hiervoor omschreven wijze te rekenen hebben de deskundigen er wel degelijk rekening mee gehouden dat de schade in de loop van de tijd is opgebouwd, en wordt ook aan dit betoog voorbij gegaan.
18. Ook heeft Pan betoogd dat het rentenadeel over de gederfde netto-winst moet worden berekend, maar dat hebben de deskundigen ook gedaan, zoals blijkt uit het als bijlage 3 bij hun rapport gevoegde schadeberekeningsmodel. Voor zover Pan heeft willen betogen dat op de gederfde netto-winst eerst de vennootschapsbelasting in mindering had moeten worden gebracht en pas daarna de rente had moeten worden berekend, wordt aan dit betoog voorbij gegaan omdat het voor de uiteindelijke uitkomst niet uitmaakt of over de gederfde netto-winst (in de jaren 1993, 1994 en 1995 tevens vermeerderd met de schade uit de voorgaande jaren) eerst de rentekosten worden berekend en daarna de vennootschapsbelasting in mindering wordt gebracht (zoals de deskundigen hebben gedaan) of andersom (zoals Pan blijkbaar wil).
19. Volgens Pan is het verder opmerkelijk dat de extra rentekosten vanaf 1995 worden begroot op f 50.600,63 (kennelijk bedoeld zij hier f 51.600,63). Volgens Pan zou dit betekenen dat de winst in dat jaar niet f 173.643,25 maar f 430.000,00 zou moeten bedragen, nu de deskundigen ervan zijn uitgegaan dat de rentekosten jaarlijks 12% van de netto-winst zouden bedragen. Uit de schadeberekening blijkt evenwel dat de deskundigen de rentekosten niet alleen hebben berekend over de in een bepaald jaar gederfde netto-winst, maar tevens over de in de voorgaande jaren geleden schades, die immers ook tot rentekosten hebben geleid. Nu in het jaar 1992 een schade van f 34.355,43 is geleden (5/12e deel van f 82.453,00 omdat de schade pas vanaf 1 augustus 1992 is geleden), in 1993 f 99.785,00 en in 1994 f 122.222,00 (dus in totaal f 256.362,43) en in 1995 ook nog eens een netto winst van f 173.643,25 is gederfd, moest in dat jaar dus f 430.005,68 worden gefinancierd. Bij een rentevoet van 12% zou dat f 51.600,63 hebben gekost, zoals de deskundigen ook (juist) hebben begroot.
20. Tot slot heeft Pan in dit verband verwezen naar een brief van haar advocaat, maar het is de rechtbank niet duidelijk wat zij hiermee wenst te betogen, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Omzetstijging
21. Pan heeft verder geageerd tegen de aanname van de deskundigen dat de Pliegeromzetten in de jaren 1992 tot en met 1995 zouden zijn gestegen.
22. Omdat zij van mening waren dat er in de cijfers aanwijzingen waren te vinden voor de conclusie dat de Pliegeromzet ook na 1991 zou zijn gestegen, maar er blijkbaar onvoldoende gegevens voorhanden waren om op basis van die gegevens een concrete prognose voor de ontwikkeling van de Pliegeromzet te maken, hebben de deskundigen aansluiting gezocht bij het rapport van Stoer, waarin als uitgangspunt voor de waardeberekening van de onderneming van Pan is genomen dat de omzet tot 1995 zou stijgen en zich daarna zou stabiliseren. Tegen de aanname van de deskundigen dat de Pliegeromzet tot 1995 zou stijgen heeft Pan op zichzelf blijkbaar geen bezwaar. Haar bezwaar is met name gericht tegen de aangenomen omzetstijging van f 32.000,00 per jaar, terwijl de omzet van Panflex volgens Pan in de periode 1986 tot en met 1991 gemiddeld met maar 5% per jaar is gestegen. Uit het rapport van de deskundigen (blz. 20 en 21) blijkt dat zij zich in dit verband hebben gebaseerd op een brief van Pan van 29 april 2003, waaruit zij hebben afgeleid dat de stijging van de Pliegeromzet over de jaren 1985 tot en met 1991 gemiddeld f 32.000,00 per jaar heeft bedragen, terwijl ook in het rapport Stoer met een dergelijke omzetstijging is gerekend. De rechtbank kan zich hierin vinden, met name omdat de Pliegeromzet in de jaren 1988 tot en met 1991 met bijna 160% is gestegen (dus gemiddeld met bijna 40% per jaar), zoals blijkt uit tabel 2 op pagina 18 van het deskundigenrapport. Waar de Pliegeromzet ten opzichte van de gehele omzet van Panflex dus veel sneller is gestegen, ligt het niet erg voor de hand om bij het maken van een inschatting van de stijging van de Pliegeromzet na 1991, aansluiting te zoeken bij het percentage van 5% waarmee blijkbaar de gehele omzet van Panflex in de voorafgaande periode gemiddeld is gegroeid, evenmin als dat het voor de hand zou hebben gelegen uit te gaan van een groeipercentage van 40% per jaar.
23. Pan heeft nog opgeworpen dat op deze wijze iedere relatie wordt doorgesneden tussen schade en betaalde prijs, “terwijl die relatie er uiteraard wel is”. De rechtbank gaat hieraan voorbij omdat tussen de betaalde prijs en de schade op zichzelf geen directe relatie bestaat. Zoals hiervoor onder 4 al is overwogen mocht Derksen op basis van het rapport Stoer dat was opgesteld in verband met de prijsbepaling van de onderneming Panflex, verwachten dat Plieger nog klant was bij Panflex. Nu Plieger in 1992 als klant was weggevallen, heeft Pan niet datgene kunnen leveren waartoe zij op grond van de koopovereenkomst was gehouden en dient zij de daardoor ontstane schade – die thans door de deskundigen is begroot – te vergoeden. Anders dan Pan kennelijk meent, gaat het daarbij niet om een posterieure aanpassing van de koopprijs. Uit de wet volgt immers dat een verkoper die niet levert wat haar koper mocht verwachten, niet is gehouden tot het terugbetalen van een deel van de koopprijs maar tot vergoeding van de daardoor ontstane schade.
24. De verweren van Pan falen derhalve en in zoverre volgt de rechtbank het rapport van de deskundigen dan ook, zodat is voldaan aan de eerste voorwaarde die Derksen voor het niet ingaan op haar verweer heeft gesteld.
25. Wat betreft de tweede voorwaarde, te weten dat de door de deskundigen begrote schade moet worden gebruteerd in verband met de heffing van vennootschapsbelasting en dat er rente moet worden vergoed, wordt als volgt overwogen. Tegen de door de deskundigen voorgestelde brutering van de schade heeft geen der partijen bezwaren geuit, zodat de rechtbank de deskundigen hierin zal volgen. Met betrekking tot de door Derksen gevorderde rente ligt dit anders. Zoals hiervoor onder 16 is aangegeven hebben de deskundigen in hun schadeberekening er rekening mee gehouden dat Derksen wegens de gemiste Pliegeromzetten een rentenadeel heeft geleden. Kortheidshalve wordt verwezen naar het geen daar is overwogen met betrekking tot de rente. Een en ander leidt ertoe dat de wettelijke rente over de bij deze uitspraak vastgestelde schade die Derksen heeft geleden door het wegvallen van Plieger, zal worden toegewezen vanaf 14 dagen nadat dit vonnis is uitgesproken.
26. Derksen heeft in dit verband nog gewezen op een arrest dat het gerechtshof in een andere procedure tussen de partijen heeft gewezen. Blijkbaar gaat het daarbij om een arrest dat het gerechtshof op 15 september 1998 in een kort gedingprocedure in hoger beroep tussen de partijen heeft gewezen. De deskundigen hebben daarvan kennis kunnen nemen, zoals blijkt uit hun rapport. Met het arrest hebben zij bij het opstellen van hun rapport blijkbaar ook rekening gehouden. Het arrest en de verdere processtukken uit die zaak, maken echter geen deel uit van de processtukken in deze zaak, zodat aan het arrest in beginsel voorbij moet worden gegaan. De vraag is of er thans grond is de partijen te vragen die stukken alsnog in het geding te brengen. Blijkbaar meent Derksen op grond van dat arrest aanspraak te kunnen maken op een rentevergoeding van 10% per jaar vanaf 1 augustus 1992, maar, zoals hiervoor al is aangegeven, gaat Derksen eraan voorbij dat de deskundigen in hun schadeberekening al het rentenadeel hebben betrokken. Waar de deskundigen wél kennis hebben kunnen nemen van dat arrest en hebben gemeend het rentenadeel (in het voordeel van Derksen) desalniettemin te moeten begroten op 12%, en Pan tegen de hantering van die rentevoet als zodanig kennelijk geen bezwaar heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding de desbetreffende stukken bij de partijen op te vragen.
27. Al hetgeen de partijen verder tegen het eindrapport van de
deskundigen hebben ingebracht, is van onvoldoende gewicht dan wel onvoldoende gefundeerd – bijvoorbeeld met verwijzing naar contra-expertises – om gemotiveerd grond te bieden aan enige afwijking van de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundigen die op basis van hun deskundigheid tot goed onderbouwde bevindingen zijn gekomen. De rechtbank neemt daarom de hiervoor al in essentie weergegeven bevindingen van de deskundigen en de gronden waarop deze berusten over en maakt deze tot de hare.
28. Dit betekent dat Pan moet worden veroordeeld tot betaling aan Derksen van f 682.347,00 (€ 309.635,56), vermeerderd met het tarief voor de vennootschapsbelasting in het jaar dat dit bedrag als schadevergoeding wordt belast, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis.
29. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad f 248.588,26 geldt dat de rechtbank in haar vonnis van 28 maart 2002 al heeft overwogen dat deze moeten worden afgewezen.
30. Tot slot de proceskosten. Derksen heeft haar eis bij conclusie van 26 april 2001 vermeerderd tot kort gezegd een voorschot van f 1.000.000,00 op haar totale schade (die zij begrootte op tenminste f 1.350.000,00) nader op te maken bij staat alsmede een bedrag van f 248.588,26 wegens buitengerechtelijke kosten. Derksen begrootte haar totale schade dus tenminste op bijna f 1.600.000,00, terwijl in deze procedure uiteindelijk minder dan f 690.000,00 - dus aanmerkelijk minder de helft van haar vordering - wordt toegewezen. Bovendien is Derksen in deze procedure op een groot aantal punten in het ongelijk gesteld. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank termen aanwezig de kosten tussen de partijen aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten, waaronder begrepen de aan de deskundigen en getuigen betaalde kosten, dient te dragen.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
veroordeelt Pan om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Derksen € 309.635,56, vermeerderd met het tarief voor de vennootschapsbelasting in het jaar dat dit bedrag als schadevergoeding aan Derksen wordt belast, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.B. Boonekamp, G. Noordraven en M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 26 januari 2005.
de griffier: de voorzitter: