ECLI:NL:RBARN:2005:AT2827

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
115894
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Rechtbank Arnhem in een civiele zaak betreffende een aanvaring op de Waal

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een onbevoegdheidsincident, hebben de eisers, Fortis Corporate Insurance N.V. en een Belgische eiser, een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, eigenaren van een binnenvaartschip, naar aanleiding van een aanvaring op de Waal op 22 augustus 2002. De aanvaring resulteerde in de ondergang van het schip 'Happiness', dat eigendom was van de Belgische eiser, en leidde tot schade aan de lading (kunstmest) en het overlijden van een bemanningslid. De eisers vorderen schadevergoeding van de gedaagden, die zij verantwoordelijk houden voor de aanvaring.

De gedaagden hebben primair aangevoerd dat de rechtbank Arnhem zich onbevoegd moet verklaren en dat de zaak moet worden aangehouden totdat de rechtbank te Antwerpen zich heeft uitgesproken over haar bevoegdheid. Subsidiair hebben zij verzocht om verwijzing naar de rechtbank te Antwerpen. De rechtbank Arnhem heeft echter geoordeeld dat zij op basis van de Herziene Rijnvaartakte bevoegd is, aangezien de aanvaring op de Waal plaatsvond en de betrokken partijen niet identiek zijn aan die in de Belgische procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van samenhangende zaken, maar heeft besloten dat zij haar bevoegdheid niet hoeft aan te houden in afwachting van de beslissing van de rechtbank te Antwerpen. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om van de hoofdzaak kennis te nemen en heeft de overige vorderingen van de gedaagden in het incident afgewezen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door de gedaagden in de hoofdzaak. Het vonnis is uitgesproken op 2 februari 2005 door rechter M. Jansen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 115894 / HA ZA 04-1312
Datum vonnis: 2 februari 2005
Vonnis
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. [eiser 2],
wonende te Brugge (België),
eisers,
verweerders in het onbevoegdheidsincident,
procureur mr. P.C. Plochg,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende/domicilie kiezende te Antwerpen-Ekeren,
2. [gedaagde 2],
wonende/domicilie kiezenden te Antwerpen-Ekeren,
gedaagden,
eisers in het onbevoegdheidsincident,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal.
Eisers worden hierna ook aangeduid als Fortis en [eiser 2] en gedaagden als [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Het verloop van de procedure
Na het uitbrengen van de dagvaarding zijn de volgende processtukken gewisseld:
* een akte overlegging producties, tevens vermeerdering van eis;
* een incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, verwijzing resp. aanhouding met producties;
* een conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident met producties;
* een akte houdende uitlatingen productie zijdens eisers in het incident met productie met productie;
* een nadere akte zijdens verweerders in het incident.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.
De vaststaande feiten in de hoofdzaak en in het incident
1. Op 22 augustus 2002 vond op de Waal, ter hoogte van Ewijk (gemeente Beuningen) rond 22.00 uur een aanvaring plaats tussen het binnenvaartschip “Happiness” en een duwcombinatie bestaande uit de duwboot “Veerhaven VII” en zes duwbakken (hierna: de aanvaring). [eiser 2] is eigenaar van de Happiness. Fortis is de cascoverzekeraar van de Happiness. Als gevolg van de aanvaring is de Happiness gezonken, is haar lading (kunstmest) verloren gegaan en is één bemanningslid van de Happiness, te weten [betrokkene], om het leven gekomen. Ook raakte onder meer één van de duwbakken beschadigd. De Duitse vennootschap Imperial Schiffahrt GmbH & Co. K.G. is eigenaresse van deze duwbak.
2. [eiser 2] is strafrechtelijk vervolgd in verband met de aanvaring (zinken vaartuig door schuld, art. 169 wetboek van strafrecht) maar door het Gerechtshof te Arnhem vrijgesproken. [eiser 2] en andere getuigen hebben in het kader van de strafprocedure verklaard dat de aanvaring te wijten was aan het vaargedrag van het binnenvaartschip “Bjorn”. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn eigenaren van de Bjorn.
3. [eiser 2] heeft op 17 december 2002 een aantal partijen gedagvaard voor de rechtbank te Antwerpen (België) om een verklaring voor recht te verkrijgen dat hij niet aansprakelijk is voor de schade aan de door hem vervoerde lading. Ook heeft hij de belanghebbenden bij de Veerhaven VII gedagvaard en gesteld dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade ten gevolge van de aanvaring. Eén van deze gedaagden is Imperial. Deze procedure wordt hierna aangeduid als de Belgische procedure.
4. Op 29 januari 2004 heeft [eiser 2] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gedwongen tussenkomst en in vrijwaring gedagvaard voor de rechtbank te Antwerpen.
5. Bij brief van 5 oktober 2004 (overgelegd door Fortis en [eiser 2] als productie 4 bij conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident) heeft de Belgische raadsman van [eiser 2] aan de rechtbank van Antwerpen geschreven dat zijn cliënt afstand van geding doet op grond van art. 820 van het (Belgische) Gerechtelijk Wetboek ten aanzien van onder meer [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Op 19 oktober 2004 is aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een akte ‘Betekening afstand van het geding’ betekend.
6. Imperial heeft bij dagvaarding d.d. 14 juli 2004 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedagvaard voor deze rechtbank. De in de dagvaarding genoemde toedracht en gronden voor de vorderingen in die zaak (hierna: de zaak 2004/1311) zijn nagenoeg gelijkluidend aan de toedracht en gronden voor de vorderingen aangevoerd in deze zaak. Imperial heeft deze rechtbank in de procedure betreffende de zaak 2004/1311 verzocht die zaak te voegen met deze zaak.
Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
7. Fortis en [eiser 2] hebben in de hoofdzaak gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, althans [gedaagde 1], althans [gedaagde 2] zal veroordelen
? tot betaling aan Fortis van een bedrag groot € 1.338.234,00, en aan [eiser 2] een bedrag van € 115,838,00 te vermeerderen met de wettelijke rente;
? tot betaling aan [eiser 2] van de in verband met het verlies van de lading gemaakte advocaat- en proceskosten voor de in België en in Duitsland aanhangige procedures, alsmede al hetgeen wat [eiser 2] op grond van een vonnis met betrekking tot het verlies van de lading kunstmest aan een derde moet betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
? tot betaling aan [eiser 2] van het bedrag dat [eiser 2] op grond van een verontreinigingsheffingsaanslag met betrekking tot het verlies van de lading kunstmest dient te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
? tot betaling aan [eiser 2] van het bedrag dat hij op grond van en als gevolg van dit overlijden van de heer [betrokkene] aan zijn nabestaanden dient te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
? in de kosten van het geding.
8. Fortis en [eiser 2] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de aanvaring en daarmee de daaruit voortvloeiende aanvaringsschade uitsluitend is veroorzaakt door de Bjorn, waardoor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als eigenaren van de Bjorn gehouden zijn deze schade te vergoeden.
9. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben vóór alle weren primair aangevoerd dat de rechtbank deze zaak dient aan te houden totdat de rechtbank te Antwerpen zich heeft uitgelaten over haar bevoegdheid alsook dat deze rechtbank zich onbevoegd moet verklaren in het geval de rechtbank te Antwerpen zich bevoegd verklaart.
Subsidiair hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerd dat de rechtbank deze zaak dient te verwijzen naar de rechtbank te Antwerpen en meer subsidiair dat zij deze zaak dient aan te houden totdat de rechtbank te Antwerpen heeft beslist over de vraag wie de veroorzaker van de aanvaring is en de daarmee samenhangende aansprakelijkheidsvraag. Tot slot hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevorderd dat Imperial veroordeeld wordt in de kosten van het incident.
10. Daartoe hebben zij aangevoerd dat deze en de Antwerpse procedure dusdanig op dezelfde feiten en vorderingen betrekking hebben terwijl bovendien daarbij dezelfde partijen betrokken (kunnen) zijn dat op gevorderde wijze voorkomen moet worden dat tegenstrijdige beslissingen kunnen worden gegeven. Dit klemt te meer nu de rechtbank te Antwerpen zich niet onbevoegd kan verklaren, de zaak niet kan verwijzen naar deze rechtbank en ook de zaak niet kan aanhouden in afwachting van het eindvonnis van deze rechtbank om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
11. Fortis en [eiser 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze incidentele vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
De beoordeling van het geschil in het bevoegdheidsincident
Bevoegdheid
12. Allereerst is de rechtbank met Fortis en [eiser 2] van oordeel dat zij krachtens de artt. 1 jo. 34 en 35 Herziene Rijnvaartakte als Rijnvaartgerecht (internationaal) bevoegd is nu de aanvaring op de Waal en in het arrondissement Arnhem plaats vond. Dit wordt overigens ook niet bestreden door [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
13. De bevoegdheid kennis te nemen van de in art. 34 Herziene Rijnvaartakte omschreven burgerlijke zaken is in de artt. 33 e.v. - met uitsluiting van de gewone rechter - toegekend aan de daarin bedoelde Rijnvaartgerechten. Op dit exclusieve bevoegdheidskarakter bestaat slechts deze, in art. 35ter neergelegde, beperking dat het partijen in burgerlijke zaken vrij staat, hun geschil bij een andere rechter aanhangig te maken, voorzover de nationale wetgeving zich hier niet tegen verzet. Geen van de betrokken partijen heeft gesteld of aangevoerd dat zij van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.
14. Voor zover de rechtbank door partijen is geïnformeerd heeft de rechtbank te Antwerpen zich nog niet uitgelaten over haar bevoegdheid. Partijen hebben niet gesteld dat de bevoegdheid van de rechtbank te Antwerpen wordt betwist door één van de in de Belgische procedure gedaagde partijen. De rechtbank is echter van mening dat zij haar eigen beslissing over haar bevoegdheid niet hoeft aan te houden totdat de rechtbank te Antwerpen zich daar over heeft uitgelaten aangezien ook in het geval dat de Belgische rechter zich bevoegd zal verklaren dit niet af zal doen aan de bevoegdheid van deze rechtbank. [gedaagde 1] en van Winssen hebben weliswaar betoogd dat deze rechtbank zich onbevoegd moet verklaren krachtens art. 27 EEX-Verordening wanneer de rechtbank te Antwerpen zich bevoegd zal verklaren maar de rechtbank zal hen niet volgen in dit betoog. Immers vast staat dat in België en Nederland niet dezelfde partijen in de procedure zijn betrokken. Nog los van het feit dat Fortis (als cascoverzekeraar) niet betrokken is in de Belgische procedure zijn in laatstgenoemde procedure nog tal van andere partijen betrokken. Bovendien ziet de Belgische procedure (die met name ziet op de ladingschade) op andere vorderingen. De beslissing van de rechtbank te Antwerpen of [eiser 2] jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet rechtsgeldig afstand van geding heeft gedaan, is dan ook niet van invloed op deze vaststelling. De rechtbank zal op laatstgenoemd punt dan ook niet ingaan en zich bevoegd verklaren.
Verwijzing en aanhouding
15. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in punt 4 van de incidentele conclusie tot onbevoegdheid aangegeven dat de Belgische procedure tussen [eiser 2] en de oorspronkelijk gedaagde partijen betrekking heeft op de vraag of [eiser 2] aansprakelijk gehouden kan worden voor de door deze partijen geleden schade. Voorts zijn de ladingbelanghebbenden in rechte betrokken ten aanzien van de vraag wie de contractuele aansprakelijkheid draagt voor de ladingschade. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben terecht betoogd dat zowel in de Belgische als in de Nederlandse procedure de vaststelling wie de aanvaring heeft veroorzaakt en daardoor aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan, een doorslaggevende rol speelt. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat er sprake is van samenhangende zaken zoals gedefinieerd in art. 28 lid 3 EEX-Verordening. De rechtbank spreekt ook uit dat zo veel mogelijk voorkomen moet worden dat tegenstrijdige vonnissen (kunnen) ontstaan. Tegenstrijdigheid zou slechts kunnen ontstaan met betrekking tot de vraag wie als veroorzaker van de aanvaring aansprakelijk gehouden kan worden voor de daaruit voortvloeiende schade.
16. Op grond van art. 28 EEX-Verordening is internationale verwijzing mogelijk. De rechtbank kan deze procedure op grond van voornoemd artikel verwijzen naar de rechtbank te Antwerpen danwel haar beslissing aanhouden. De rechtbank overweegt dat in het geval de rechtbank te Antwerpen zich bevoegd zal verklaren, zij deze procedure niet zal verwijzen naar de Belgische procedure omdat in de Belgische procedure vorderingen van geheel andere aard zijn ingesteld, die bovendien Fortis in het geheel niet aangaan.
17. Betreffende de mogelijkheid om deze procedure aan te houden overweegt de rechtbank als volgt. De vraag is – wederom uitgaande van de bevoegdheid van de rechtbank te Antwerpen -welke rechtbank zich uit zou moeten laten over de vraag wie als veroorzaker van de aanvaring aansprakelijk gehouden kan worden voor de daaruit voortvloeiende schade. De rechtbank is van oordeel dat zij in haar hoedanigheid van Rijnvaartgerecht en met toepassing van de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte, regelgeving die onder andere ziet op schade veroorzaakt door een schipper gedurende de reis op de Rijn (zoals gedefinieerd in deze akte), bij uitstek de rechtbank is die zich kan uitlaten over de vraag wie de aanvaring heeft veroorzaakt. De rechtbank zal derhalve deze procedure niet aanhouden.
in de hoofdzaak
18. De rechtbank zal in de hoofdzaak iedere verdere beslissing aanhouden.
in de hoofdzaak en in het incident
19. Hoger beroep van dit vonnis staat slechts open tegelijk met dat van het eindvonnis (art. 337, tweede lid, Rv.).
De beslissing
De rechtbank
In het onbevoegdheidsincident
verklaart zich bevoegd van de hoofdzaak kennis te nemen,
wijst de overige vorderingen van eisers in het incident af,
In de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de 6e rolzitting na de datum waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van gedaagden in de hoofdzaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
In de hoofdzaak en in het incident
bepaalt dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met dat van het eindvonnis in de hoofdzaak;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Jansen en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005.
De griffier de rechter