ECLI:NL:RBARN:2005:AT2990

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
110709
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens toerekenbare niet-nakoming in kunsthandel

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit de besloten vennootschap VAN MEERWIJK HOLDING B.V. en een natuurlijke persoon, schadevergoeding van gedaagden, waaronder de besloten vennootschap HELLDORFER ANTIEK B.V. en een natuurlijke persoon, wegens toerekenbare tekortkomingen en onrechtmatig handelen in de kunsthandel. De rechtbank Arnhem deed uitspraak op 9 maart 2005, waarbij het vonnis betrekking had op verschillende schilderijen die door eisers waren aangekocht met bemiddeling van gedaagden. Eisers stelden dat zij te veel hadden betaald voor de schilderijen, die door gedaagden waren getaxeerd op hogere waarden dan de werkelijke waarde. De rechtbank onderzocht de waarderingen van de schilderijen en de rol van gedaagden als adviseurs in de aankopen. De rechtbank concludeerde dat gedaagden niet hadden gehandeld zoals van een voldoende bekwaam kunst- en antiekhandelaar verwacht mag worden. De rechtbank oordeelde dat de schade die eisers hadden geleden, voortvloeide uit de tekortkomingen van gedaagden in hun adviserende rol. Uiteindelijk werd gedaagde H.W. veroordeeld tot betaling van € 131.302,- aan eiser 2, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 februari 2004. De rechtbank compenseerde de proceskosten, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110709 / HA ZA 04-430
Datum vonnis: 9 maart 2005
Vonnis
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MEERWIJK HOLDING B.V.,
gevestigd te Havelte, gemeente Westerveld,
2. [eiser 2],
wonende te Havelte, gemeente Westerveld,
eisers,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaten mrs. I.C. Dekkers en P.A. Josephus Jitta te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HELLDORFER ANTIEK B.V.,
gevestigd te Arnhem,
2. [gedaagde 2],
wonende te Velp, gemeente Rheden,
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. C.H.B. Winters te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 22 september 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld:
* een akteverzoek van de zijde van eisers;
* een akteverzoek van de zijde van gedaagden;
* een akteverzoek van de zijde van eisers;
* een akteverzoek van de zijde van gedaagden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het geschil na de wijziging van eis en de verdere beoordeling daarvan
25. Na vermeerdering van de eis vorderen eisers primair hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan eisers van € 205.142,- ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatig handelen en/of bedrog en/of onverschuldigde betaling, met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding, alsmede een verklaring voor recht dat de teruglevering van de 50%-eigendom van het schilderij van [betrokkene] ten onrechte heeft plaatsgevonden, zodat eisers dit schilderij nog voor 50% in eigendom hebben. Subsidiair vorderen zij hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan eisers van € 213.537,- ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatig handelen en/of bedrog en/of onverschuldigde betaling, met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding.
26. Zoals in het tussenvonnis gevraagd was, hebben partijen zich over de daarin onder 20 genoemde schilderijen nader uitgelaten. Eisers hebben daar nog stellingen over andere kunstvoorwerpen aan toegevoegd. Onder 27 zal de rechtbank de oude reeks voorwerpen en het daarover naar voren gebrachte bespreken en voor een deel beoordelen, onder 28 doet zij hetzelfde voor de nieuwe reeks. Conclusies ten aanzien van deze voorwerpen worden getrokken in de overwegingen 29 tot en met 37. Onder 38 tot en met 42 komt het portret aan de orde. Onder 43 en 44 volgen slotoverwegingen.
27. Het volgende is nog naar voren gebracht over de in het tussenvonnis onder 20 genoemde schilderijen.
? Ahrendts (winterlandschap). [eisende partij] betoogt dat dit schilderij is aangekocht op advies en aandringen van [gedaagde partij] voor € 10.210,-. Het zou door [gedaagde partij] van een vals taxatierapport van [kunsthandelaar], kunsthandelaar te Alkmaar, zijn voorzien. Daarin werd het op € 17.000,- getaxeerd, terwijl het slechts € 700,- à € 1.000,-waard is volgens een taxatie van het Venduehuis der Notarissen te ’s-Gravenhage. Er is een schade geleden van € 9.210,-. [gedaagde partij] stelt dat hij [eisende partij] bij de verkoper geïntroduceerd heeft, ontkent de valsheid van het rapport en betoogt dat het schilderij véél meer waard is dan € 700,- à € 1.000,- aangezien de lijst op zichzelf al € 300,- tot € 400,- waard is.
? Van Boogaard (stalinterieur). Het schilderij is aangekocht met bemiddeling van [gedaagde partij] voor € 8.621,82 (volgens de akte na tussenvonnis € 8.662,-). [gedaagde partij] zou ook hier een vals rapport van [betrokkene] hebben verschaft, dat was opgesteld door mevrouw [betrokkene], een voormalig medewerkster van [gedaagde partij]. Het schilderij zou € 4.500,- waard zijn, zodat er een schade van € 4.162,- is geleden. [gedaagde partij] erkent dat het taxatierapport deels door een medewerkster van [gedaagde partij] Antiek is ingevuld. Zij heeft dit op aanwijzing van [gedaagde partij] volgens instructies van [betrokkene] gedaan omdat [betrokkene] zo’n slordig handschrift had.
? [betrokkene] (landschap). Dit schilderij is door partijen gezamenlijk aangekocht en in gezamenlijke eigendom verkregen. [eisende partij] heeft, zoals in het tussenvonnis nog niet duidelijk naar voren is gekomen, zijn helft in verband met de compensatie-betaling (tussenvonnis onder 8) overgedragen aan [gedaagde partij]. [eisende partij] stelt dat er sprake is van bedrog bij de aankoop. De volledige, door partijen bij helfte gedeelde koopprijs bedroeg volgens [gedaagde partij] f. 60.000,- zodat [eisende partij] € 13.613,- betaalde, maar [eisende partij] betoogt dat de aankoopprijs f. 37.016,- was, zodat hij teveel heeft betaald. Hij heeft een brief van [gedaagde partij] aan de reeds genoemde [betrokkene] overgelegd waarin sprake is van een aanbetaling van f. 4.500,- voor dit schilderij en een resterend bedrag aan koopprijs van f. 33.000,-. [gedaagde partij] voert aan dat het op een kunstbeurs is gekocht voor f. 60.000,-, welk bedrag ten dele contant of per bank en ten dele door verrekeningen met [betrokkene] is voldaan. [gedaagde partij] zou het daarna verkocht hebben aan iemand die in liquiditeitsproblemen raakte en voor f. 60.000,- terugverkocht aan [gedaagde partij]. Voorts betoogt hij dat de zoon van [betrokkene] in strijd met de in zijn branche geldende gebruiken onder druk van [eisende partij] de boekhouder ertoe heeft gebracht de inkoopprijs en dan nog wel de incomplete inkoopprijs te ‘verklappen’.
? Italiaanse school (Jonas en de walvis). De waarde van dit schilderij, met bemiddeling van [gedaagde partij] aangekocht, ligt volgens [eisende partij] ver onder de koopprijs van € 3.403,-; volgens een rapport van [betrokkene] zou het € 1.500,- waard zijn.
? Koekkoek (paardenhoofd). Het schilderij is aangekocht met bemiddeling van [gedaagde partij] voor € 2.042,-. In een door [gedaagde partij] zelf afgegeven taxatierapport werd het op € 3.857,- getaxeerd, maar de eigenlijke waarde is volgens [eisende partij] € 1.800,-. De rechtbank heeft reeds overwogen dat een verschil van ongeveer 12%, naar haar voorlopig oordeel zonder nadere gegevens niet duidt op bedrog of tekortschieten aan de zijde van de adviseur. Dat, zoals [eisende partij] stelt, het schilderij een jaar tevoren voor € 453,- (f. 1.000,-) zou zijn verkocht, legt geen gewicht in de schaal omdat, zoals [gedaagde partij] terecht betoogt, dergelijke fluctuaties, naar algemeen bekend is, niet ongebruikelijk zijn. Er is onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [gedaagde partij] bedrog te verwijten valt.
? De Leeuw (paarden met jonker). Ook hiervoor geldt dat [eisende partij] het schilderij met bemiddeling van [gedaagde partij] voor meer zou hebben gekocht (€ 18.151,21) dan het waard was (€ 4.000,- volgens genoemd Venduehuis). [gedaagde partij] verwijt hier [eisende partij] dat hij de veilingwaarde verwart met de onderhandse verkoopwaarde die € 30.000,- zou zijn.
? Pieneman (aankomst van Willem I te Scheveningen). Dit schilderij is niet door [eisende partij] gekocht. Hij heeft wel de restauratie laten betalen en pas daarna, zo betoogt hij, prijkte er een vals monogram op het schilderij. Hij impliceert daarbij dat hij de restauratie betaalde omdat [gedaagde partij] hem het schilderij had aangeprezen. Het is dus zo dat [gedaagde partij] [eisende partij] op het interessant lijkende schilderij wees, dat [eisende partij] daarop € 365,- voor de restauratie betaalde en vervolgens van de koop afzag. Dat [gedaagde partij] het schilderij, zoals [eisende partij] betoogt, ‘om onduidelijke redenen’ liet opknappen, is een zo vage bewering dat de rechtbank er geen acht op slaat. De kennelijk tussen partijen gemaakte afspraak op grond waarvan [eisende partij] de restauratie heeft betaald met het oog op een mogelijke aankoop staat los van wat [eisende partij] in dit kader over mogelijk onzorgvuldig handelen van [gedaagde partij] aanvoert, zodat de vordering op dit onderdeel moet worden afgewezen.
? Plückebaum (poezen, kikker en een vlieg). Ook dit schilderij zou met bemiddeling van [gedaagde partij] zijn gekocht voor een te hoge prijs. De koopprijs was € 14.974,75 (bij akte na comparitie: € 15.000,-), [gedaagde partij] , taxeerde het op € 29.500,-, het Haagse Venduehuis op € 2.500,-. Eerder stelde [eisende partij] dat dit het schilderij op € 7.500,- waardeerde.
? Tuite (marine). Het met bemiddeling van [gedaagde partij] gekochte schilderij zou slechts een waarde van € 13.000,- vertegenwoordigen, terwijl [eisende partij] er € 19.338,30 voor heeft betaald.
? J. Vos (zeilschepen aan havenhoofd). De situatie is vrijwel gelijk aan die bij het schilderij van Tuite. Naast een koopprijs van € 9.075,-, betaald na bemiddeling door [gedaagde partij], staan taxaties van € 19.000,- door Kleveringa en [betrokkene] (die ook hiervan de echtheid ontkent) en van € 4.000,- à € 5.000,- door het Haagse Venduehuis. [eisende partij] betoogt voorts een lijst van € 1.187,- te hebben betaald voor dit schilderij die ‘later niet meer om het schilderij’ zat. [gedaagde partij] bestrijdt de valsheid van [betrokkene]s rapport.
? Over het Wildstilleven van [betrokkene] heeft [eisende partij] zich bij akte niet meer uitgelaten.
28. [eisende partij] heeft bij akte nog vijf andere zaken genoemd in verband waarmee hij [gedaagde partij] een verwijt maakt.
? [eisende partij] stelt met bemiddeling van [gedaagde partij] twee litho’s en een houtsnede van Dali voor in totaal € 6.104,- te hebben gekocht, terwijl deze werken in totaal € 2.175,- waard blijken te zijn. Blijkens de door hem overgelegde taxaties van het Haagse Venduehuis is zijn conclusie dat de drie werken vals zijn, niet geheel juist, althans niet zonder meer begrijpelijk. In de rapporten wordt gesproken van een ‘geautoriseerde reproductie’, een ‘litho van Dali’ en ‘een houtgravure, Salvador Dali.’ Er wordt niet van signaturen of andere kenmerken gerept. [gedaagde partij] betoogt dat deze drie stukken grafiek voordat de samenwerkings-overeenkomst was gesloten in de winkel ([gedaagde partij] Antiek) zijn gekocht door [eisende partij].
? Een zeventig centimeter hoge bronzen copie van de Venus van Milo is door [eisende partij] met bemiddeling van [gedaagde partij] gekocht voor € 9.347,-. [gedaagde partij] heeft het voor de verzekering op f 25.500,- getaxeerd. Het zou € 2.000,- à € 3.000,- waard zijn. Ook ten aanzien van dit beeld stelt [gedaagde partij] dat het voordat de samenwerkingsovereenkomst was gesloten in de winkel ([gedaagde partij] Antiek) is gekocht door [eisende partij].
? Van Van Mulken heeft [eisende partij] door bemiddeling van [gedaagde partij] een Chinees laktafeltje gekocht voor € 2.495,-. Van Mulken zou echter van [gedaagde partij] hiervoor slechts € 907,56 hebben ontvangen.
29. Het gaat dus om een aantal kunstvoorwerpen waaraan door verschillende personen – schilderijenhandelaren, antiquairs, wetenschappers en veilingtaxateurs – zeer verschillende waarderingen zijn gegeven. Deze waarderingen zijn voor dezelfde voorwerpen niet op dezelfde tijdstippen, maar met vaak geruime – meer dan een half jaar – tussenpozen gegeven en zij berusten niet steeds op dezelfde waarderingsgrondslag. Zo bevinden zich bij de stukken taxaties voor de verzekering, maar ook schattingen van een mogelijke veilingopbrengst of een opbrengst bij onderhandse verkoop. Met al deze gegevens, die naar het oordeel van de rechtbank gelet op wat zojuist overwogen is, niet zonder meer met elkaar vergelijkbaar zijn, schermen partijen. Een van de uitgangspunten van [gedaagde partij] daarbij is dat die verschillende gegevens in de wereld van de kunsthandel nu eenmaal kunnen voorkomen. [eisende partij] betoogt dat hij vrijwel steeds het hoogst mogelijke bedrag heeft betaald, waarbij hij dat afzet tegen het laagst mogelijke.
30. In het tussenvonnis heeft de rechtbank een aantal omstandigheden genoemd die bij de beoordeling van [gedaagde partij]s optreden een rol spelen. Zo zijn daar het gegeven dat men nu eenmaal in de kunsthandel goede en kwade kansen kan lopen (rechtsoverweging 16) en het gegeven dat [gedaagde partij] niet op grond van enige specifieke deskundigheid op het gebied van schilderkunst maar op grond van een vertrouwensrelatie voor zijn adviserende taak is uitgekozen (19), terwijl van hem wél de deskundigheid van een handelaar in kunst en antiek mag worden verwacht (19).
31. In het tussenvonnis is ook overwogen dat dwaling in de waarde van de zaak in beginsel voor risico de koper komt (17). Dit geldt ook voor de aankopen die [eisende partij] op advies van [gedaagde partij] deed; hij was koper van kunst en liep de in deze en de vorige overweging genoemde risico’s dus ook.
32. Over de positie van de adviseur is in het tussenvonnis onder meer overwogen dat alleen op grond van een tegenvallende waarde nog niet kan worden gesteld dat de adviseur van de koper tekortschoot. Ook bij aanzienlijke taxatieverschillen is een louter op die verschillen gebaseerde conclusie dat de adviseur tekortgeschoten is, niet voldoende onderbouwd. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen, zo is overwogen, die meebrengen dat onder die omstandigheden de adviseur – nog daargelaten diens deskundigheid – in redelijkheid niet het desbetreffende advies had kunnen geven (18).
33. Ook spelen vragen naar mogelijk eigen schuld en in ieder geval eigen verantwoordelijkheid van [eisende partij] een rol. Waar is overwogen dat [gedaagde partij] niet op grond van enige specifieke deskundigheid op het gebied van schilderkunst maar op grond van een vertrouwensrelatie voor zijn adviserende taak is uitgekozen, gaat het over een keuze die [eisende partij] in vrijheid heeft gemaakt. Dat hij zich voor adviezen in de kunsthandel verlaat op de adviezen van één persoon, dat hij bij de koop van schilderijen afgaat op adviezen van een kunst- en antiekhandelaar die geen specifieke deskundigheid op het gebied van schilderkunst heeft, dat hij [gedaagde partij] vertrouwde, en dat dit alles bevestigd is in de in het tussenvonnis onder 1 weergegeven overeenkomst is wellicht veroorzaakt door de flair van [gedaagde partij] als zakenman, maar in ieder geval een eigen keuze van [eisende partij].
34. [eisende partij] grondt zijn betoog in belangrijke mate op het grote verschil tussen de door [gedaagde partij] aangedragen en andere taxaties. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit verschil in lang niet alle gevallen even groot is, al is het in enkele gevallen inderdaad groot. De rechtbank heeft bovendien vastgesteld dat de taxaties die [eisende partij] voor de onderbouwing van zijn betoog gebruikt, zozeer van elkaar verschillen in achtergrond en tijdstip van opmaken dat zij niet zonder meer vergelijkbaar zijn.De rapporten waarvoor [gedaagde partij] heeft gezorgd zijn alle opgemaakt nadat [eisende partij] de desbetreffende aankoop had gedaan. Weliswaar stelt hij dat deze aankopen door bemiddeling, of zelfs op aandringen van [gedaagde partij] tot stand zijn gekomen, maar het zijn niet de volgens hem hoge taxaties die hem ertoe hebben gebracht. Die dienden kennelijk slechts voor gebruik in verband met de verzekering en het voorgenomen doorverkopen, misschien ook, zeker in de visie van [eisende partij], om bij hem te bevestigen dat hij een goede adviseur had uitgekozen. Over de omstandigheden rond de aankopen is het een en ander naar voren gebracht. Rond geen van de aankopen van de onder 27 en 28 bedoelde voorwerpen is echter, anders dan bij de aankoop van het portret, gebleken van omstandigheden die zo uitzonderlijk waren, dat de rechtbank moet concluderen dat [gedaagde partij] in redelijkheid niet tot het advies van aankoop heeft kunnen overgaan.
35. Als de door [gedaagde partij] aangedragen rapporten zouden zijn opgemaakt om [eisende partij] niet alleen te bevestigen dat hij een goede adviseur had gekozen, maar ook gunstig te stemmen voor steeds meer aankopen, dan zou daarin wellicht een grond te vinden zijn om te komen tot ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst vanaf enig tijdstip. [eisende partij] stelt dit echter niet expliciet en vordert bovendien geen ontbinding.
36. Alles overziend is er slechts sprake van een aantal wellicht ongunstige aankopen. Niet is gebleken dat [gedaagde partij] niet heeft gehandeld zoals in redelijkheid van een voldoende bekwaam, niet in schilderkunst gespecialiseerd kunst- en antiekhandelaar bij het adviseren tot de aankopen mocht worden verwacht. Zijn de aankopen ongunstig, dan heeft [eisende partij] een slechte adviseur uitgekozen. En dát komt voor zijn eigen risico.
37. [eisende partij] vordert in verband met de onder 27 en 28 omschreven zaken tevens, ongespecificeerd, gemaakte restauratiekosten (€ 1.987,-) met als enige motivering: ‘Voorts hebben [eisende partij] c.s. kosten moeten maken voor het verkrijgen van taxaties van diverse (kunst)voorwerpen.’ Dit onderdeel van de vordering is onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. Mede gelet op wat hiervóór overwogen is, zal de rechtbank het afwijzen.
38. Ten aanzien van het portret heeft de rechtbank reeds geconcludeerd dat [gedaagde partij] bij de aankoop en rond de expertise/taxatie die daarop volgde niet handelde overeenkomstig de redelijkerwijs aan zijn optreden als adviseur te stellen eisen. Hierop komt zij – ondanks de door [gedaagde partij] naar voren gebrachte grieven – niet terug. Zij zal thans ingaan op wat partijen naar aanleiding van het in het tussenvonnis onder 23 overwogene naar voren hebben gebracht.
39. [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde partij] het portret voor de oorspronkelijke koopprijs (€ 36.302,-) zou moeten terugkopen met terugbetaling van de commissie (€ 100.000,-) en teruglevering (die overigens niet wordt gevorderd) van de halve eigendom van het schilderij van [betrokkene]. De terugkoop is volgens [gedaagde partij] niet mogelijk omdat daartoe de liquide middelen ontbreken en het schilderij door toedoen van [eisende partij] ‘besmet’ is. Hij geeft de voorkeur aan een deskundigenrapport met de aantekening dat er al een rapport van een vooraanstaand deskundige voorligt.
40. Met het tekortschieten van [gedaagde partij] staat diens schadeplichtigheid vast. De schade is ten aanzien van de resultaten van de taxatie door Müller Hofstede – voor [eisende partij] reden het schilderij zelf te willen houden – geleden door de overeenkomst van 15 november 2003, die inhield dat [eisende partij] het portret niet doorverkocht, dat Igor [gedaagde partij], [gedaagde partij]s zoon, als compensatie voor niet ontvangen commissie, € 100.000,- van [eisende partij] ontving, en dat de eigendom voor de helft van het schilderij van [betrokkene] door [eisende partij] aan [gedaagde partij] werd overgedragen. Deze overeenkomst is gesloten toen [eisende partij] besloot het portret zelf te houden nadat partijen hadden vastgesteld dat het een zeer hoge waarde moest hebben, omdat [gedaagde partij] zijn commissie bij doorverkoop zou missen. Het sluiten van deze overeenkomst was dus een gevolg van [gedaagde partij]s tekortschieten, zodat wat [eisende partij] op grond van deze – eenzijdige – overeenkomst heeft betaald, zijn schade is. Dat betekent allereerst dat het bedrag van € 100.000,- door [gedaagde partij], die kennelijk zijn zoon alleen als betaaladres heeft opgevoerd - enige andere grond voor de betaling aan Igor [gedaagde partij] ontbreekt – moet worden terugbetaald. Het brengt voorts mee dat de eigendom voor de helft van de [betrokkene] moet worden teruggeleverd, maar aangezien de vordering niet daartoe strekt – [eisende partij] vordert slechts een verklaring voor recht – kan de rechtbank deze teruglevering niet bevelen.
41. In het tussenvonnis (22) is overwogen dat [gedaagde partij] ook al bij zijn advisering tot aankoop van het schilderij tekortschoot. De daardoor geleden schade is het verschil tussen de aankoopprijs (€ 36.302,-) en de waarde die het heeft als [eisende partij], als buitenstaander bij de kunsthandel, het van de hand doet. Het gemiddelde van de taxaties door Sotheby’s moet voor dit laatste een redelijk uitgangspunt worden geacht. Inschakeling van een deskundige acht de rechtbank, gelet op de discussie die partijen nu al over de waarderingsmaatstaf voeren, de grote hoeveelheid al geraadpleegde deskundigen en de kosten van een deskundige, in strijd met de eisen van proceseconomie en een redelijke procesvoering. Het hier bedoelde verschil stelt de rechtbank vast op € 31.302,-.
42. Het onder 40 en 41 overwogene betekent dat de vordering voor € 131.302,- toewijsbaar is, met rente daarover vanaf 27 februari 2004.
43. In de stukken is niet van andere dan persoonlijke contacten tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] gebleken. De lijn van de overeenkomst zoals die in het tussenvonnis onder 1 en 14 is omschreven, is daarmee voortgezet. De vennootschappen lijken hooguit als (betaal)adres een rol te hebben gespeeld. De rechtbank zal de vorderingen voor zover het de rechtspersonen betreft dan ook afwijzen.
44. Het voorgaande betekent dat de vordering toewijsbaar is tussen de beide natuurlijke personen voor zover dat onder 42 is aangegeven en voor het overige zal worden afgewezen. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld zijn, zal de rechtbank de kosten compenseren.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt H.W. [gedaagde partij] om aan [eiser 2] een bedrag van € 131.302,- (honderdeenendertigduizenddriehonderdtwee euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag van 27 februari 2004 tot de dag van betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de kosten van dit geding aldus worden gecompenseerd, dat elke partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr J.D.A. den Tonkelaar en uitge-spro-ken in het openbaar op 9 maart 2005.
de griffier de rechter