27. Het volgende is nog naar voren gebracht over de in het tussenvonnis onder 20 genoemde schilderijen.
? Ahrendts (winterlandschap). [eisende partij] betoogt dat dit schilderij is aangekocht op advies en aandringen van [gedaagde partij] voor € 10.210,-. Het zou door [gedaagde partij] van een vals taxatierapport van [kunsthandelaar], kunsthandelaar te Alkmaar, zijn voorzien. Daarin werd het op € 17.000,- getaxeerd, terwijl het slechts € 700,- à € 1.000,-waard is volgens een taxatie van het Venduehuis der Notarissen te ’s-Gravenhage. Er is een schade geleden van € 9.210,-. [gedaagde partij] stelt dat hij [eisende partij] bij de verkoper geïntroduceerd heeft, ontkent de valsheid van het rapport en betoogt dat het schilderij véél meer waard is dan € 700,- à € 1.000,- aangezien de lijst op zichzelf al € 300,- tot € 400,- waard is.
? Van Boogaard (stalinterieur). Het schilderij is aangekocht met bemiddeling van [gedaagde partij] voor € 8.621,82 (volgens de akte na tussenvonnis € 8.662,-). [gedaagde partij] zou ook hier een vals rapport van [betrokkene] hebben verschaft, dat was opgesteld door mevrouw [betrokkene], een voormalig medewerkster van [gedaagde partij]. Het schilderij zou € 4.500,- waard zijn, zodat er een schade van € 4.162,- is geleden. [gedaagde partij] erkent dat het taxatierapport deels door een medewerkster van [gedaagde partij] Antiek is ingevuld. Zij heeft dit op aanwijzing van [gedaagde partij] volgens instructies van [betrokkene] gedaan omdat [betrokkene] zo’n slordig handschrift had.
? [betrokkene] (landschap). Dit schilderij is door partijen gezamenlijk aangekocht en in gezamenlijke eigendom verkregen. [eisende partij] heeft, zoals in het tussenvonnis nog niet duidelijk naar voren is gekomen, zijn helft in verband met de compensatie-betaling (tussenvonnis onder 8) overgedragen aan [gedaagde partij]. [eisende partij] stelt dat er sprake is van bedrog bij de aankoop. De volledige, door partijen bij helfte gedeelde koopprijs bedroeg volgens [gedaagde partij] f. 60.000,- zodat [eisende partij] € 13.613,- betaalde, maar [eisende partij] betoogt dat de aankoopprijs f. 37.016,- was, zodat hij teveel heeft betaald. Hij heeft een brief van [gedaagde partij] aan de reeds genoemde [betrokkene] overgelegd waarin sprake is van een aanbetaling van f. 4.500,- voor dit schilderij en een resterend bedrag aan koopprijs van f. 33.000,-. [gedaagde partij] voert aan dat het op een kunstbeurs is gekocht voor f. 60.000,-, welk bedrag ten dele contant of per bank en ten dele door verrekeningen met [betrokkene] is voldaan. [gedaagde partij] zou het daarna verkocht hebben aan iemand die in liquiditeitsproblemen raakte en voor f. 60.000,- terugverkocht aan [gedaagde partij]. Voorts betoogt hij dat de zoon van [betrokkene] in strijd met de in zijn branche geldende gebruiken onder druk van [eisende partij] de boekhouder ertoe heeft gebracht de inkoopprijs en dan nog wel de incomplete inkoopprijs te ‘verklappen’.
? Italiaanse school (Jonas en de walvis). De waarde van dit schilderij, met bemiddeling van [gedaagde partij] aangekocht, ligt volgens [eisende partij] ver onder de koopprijs van € 3.403,-; volgens een rapport van [betrokkene] zou het € 1.500,- waard zijn.
? Koekkoek (paardenhoofd). Het schilderij is aangekocht met bemiddeling van [gedaagde partij] voor € 2.042,-. In een door [gedaagde partij] zelf afgegeven taxatierapport werd het op € 3.857,- getaxeerd, maar de eigenlijke waarde is volgens [eisende partij] € 1.800,-. De rechtbank heeft reeds overwogen dat een verschil van ongeveer 12%, naar haar voorlopig oordeel zonder nadere gegevens niet duidt op bedrog of tekortschieten aan de zijde van de adviseur. Dat, zoals [eisende partij] stelt, het schilderij een jaar tevoren voor € 453,- (f. 1.000,-) zou zijn verkocht, legt geen gewicht in de schaal omdat, zoals [gedaagde partij] terecht betoogt, dergelijke fluctuaties, naar algemeen bekend is, niet ongebruikelijk zijn. Er is onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [gedaagde partij] bedrog te verwijten valt.
? De Leeuw (paarden met jonker). Ook hiervoor geldt dat [eisende partij] het schilderij met bemiddeling van [gedaagde partij] voor meer zou hebben gekocht (€ 18.151,21) dan het waard was (€ 4.000,- volgens genoemd Venduehuis). [gedaagde partij] verwijt hier [eisende partij] dat hij de veilingwaarde verwart met de onderhandse verkoopwaarde die € 30.000,- zou zijn.
? Pieneman (aankomst van Willem I te Scheveningen). Dit schilderij is niet door [eisende partij] gekocht. Hij heeft wel de restauratie laten betalen en pas daarna, zo betoogt hij, prijkte er een vals monogram op het schilderij. Hij impliceert daarbij dat hij de restauratie betaalde omdat [gedaagde partij] hem het schilderij had aangeprezen. Het is dus zo dat [gedaagde partij] [eisende partij] op het interessant lijkende schilderij wees, dat [eisende partij] daarop € 365,- voor de restauratie betaalde en vervolgens van de koop afzag. Dat [gedaagde partij] het schilderij, zoals [eisende partij] betoogt, ‘om onduidelijke redenen’ liet opknappen, is een zo vage bewering dat de rechtbank er geen acht op slaat. De kennelijk tussen partijen gemaakte afspraak op grond waarvan [eisende partij] de restauratie heeft betaald met het oog op een mogelijke aankoop staat los van wat [eisende partij] in dit kader over mogelijk onzorgvuldig handelen van [gedaagde partij] aanvoert, zodat de vordering op dit onderdeel moet worden afgewezen.
? Plückebaum (poezen, kikker en een vlieg). Ook dit schilderij zou met bemiddeling van [gedaagde partij] zijn gekocht voor een te hoge prijs. De koopprijs was € 14.974,75 (bij akte na comparitie: € 15.000,-), [gedaagde partij] , taxeerde het op € 29.500,-, het Haagse Venduehuis op € 2.500,-. Eerder stelde [eisende partij] dat dit het schilderij op € 7.500,- waardeerde.
? Tuite (marine). Het met bemiddeling van [gedaagde partij] gekochte schilderij zou slechts een waarde van € 13.000,- vertegenwoordigen, terwijl [eisende partij] er € 19.338,30 voor heeft betaald.
? J. Vos (zeilschepen aan havenhoofd). De situatie is vrijwel gelijk aan die bij het schilderij van Tuite. Naast een koopprijs van € 9.075,-, betaald na bemiddeling door [gedaagde partij], staan taxaties van € 19.000,- door Kleveringa en [betrokkene] (die ook hiervan de echtheid ontkent) en van € 4.000,- à € 5.000,- door het Haagse Venduehuis. [eisende partij] betoogt voorts een lijst van € 1.187,- te hebben betaald voor dit schilderij die ‘later niet meer om het schilderij’ zat. [gedaagde partij] bestrijdt de valsheid van [betrokkene]s rapport.
? Over het Wildstilleven van [betrokkene] heeft [eisende partij] zich bij akte niet meer uitgelaten.