Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 115601 / HA ZA 04-1260
Datum vonnis: 9 maart 2005
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. H.M.G. van Lotringen,
1. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK GELDERMALSEN EN OMSTREKEN U.A.,
gevestigd te Geldermalsen,
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak.
Eiseres wordt in dit vonnis aangeduid als [eiseres]. Gedaagden worden in enkelvoud aangeduid als de Rabobank.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 6 oktober 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De Rabobank heeft [eiseres] op 13 juni 2002 twee geldleningen verstrekt, één van € 204.200,--, geregistreerd onder nr. 3212.967.994, en één van € 55.800,-- geregistreerd onder nr. 3212.968.117. Tot zekerheid van die leningen heeft versteeg de Rabobank een recht van hypotheek verleend op haar woning op het adres [adres] te [woonplaats] en heeft zij haar rechten uit een levensverzekering bij Nationale Nederlanden aan de Rabobank verpand.
Op 3 december 2002 heeft de Rabobank [eiseres] een krediet in rekening-courantvorm verstrekt van € 25.000,--. Dit krediet, genaamd Rekening Coulant Krediet, wordt door de Rabobank geregistreerd onder nummer nr. 3812.43.389. Tot zekerheid van dit krediet heeft [eiseres] op 6 december 2002 de inventaris, voorraden en debiteuren van haar bedrijf aan de Rabobank verpand.
Partijen zijn in april 2003 overeengekomen het Rekening Coulant Krediet tijdelijk, tot 15 juni 2003, te verhogen met € 20.000,-- met de bedoeling dit krediet, althans een deel daarvan, nadien om te zetten in een geldlening. De aldus verkregen financiële middelen strekten tot financiering van een aanbouw aan de woning van [eiseres] ten behoeve van de uitbreiding van haar atelier, in afwachting van de beslissing op een door [eiseres] ingediende aanvraag tot vergoeding op grond van de Wet REA bij het UWV GAK.
Tot zekerheid van dit Rekening Coulant Krediet heeft [eiseres] de Rabobank op 2 april 2003 een recht van tweede hypotheek op haar woning verleend, voor een bedrag van € 50.000,--.
In het kader van de beoogde omzetting van het rekening courant krediet in een geldlening heeft [eiseres] de Rabobank een aantal stukken doen toekomen. Eén van deze stukken is een brief d.d. 15 april 2003 op briefpapier van het UWV GAK met daarin de volgende passage:
In afwachting van de eventuele subsidie in het kader van de wet REA, geven wij hierbij aan de intentie te hebben een garantie af te geven aan de Rabobank van
€ 42.500,- - t.b.v. de verbouwing van uw atelier. De formulieren zullen wij u zo spoedig mogelijk doen toekomen.
Een ander stuk wat [eiseres] de Rabobank heeft doen toekomen is een waardeverklaring gedateerd 2 juni 2003 op briefpapier van onder meer Dolron Makelaars, waarin vermeld staat dat de onderhandse verkoopwaarde van de woning van [eiseres] is gewaardeerd op
€ 405.000,-- en de executiewaarde op € 356.000,--.
Begin juli 2003 is de Rabobank gebleken dat de brief van UWV GAK en de waardeverklaring van Dolron Makelaars niet authentiek zijn. Om deze reden heeft de Rabobank geweigerd het Rekening Coulant Krediet om te zetten in een geldlening. De Rabobank heeft in het overleggen van deze twee documenten voorts grond gevonden haar financieringsrelatie met [eiseres] bij brief van 3 september 2003 op te zeggen, met een termijn van 14 dagen. [eiseres] is bij deze brief gesommeerd om de beide hypothecaire leningen en het Rekening Coulant Krediet uiterlijk op 17 september 2003 geheel af te lossen en ook voor die datum het debetsaldo van haar betaalrekening met nummer 3812.67.407 aan te zuiveren.
[eiseres] heeft niet aan deze sommatie voldaan, waarna de Rabobank bij deurwaardersexploot van 18 maart 2004 haar de openbare verkoop van haar woning heeft aangezegd. [eiseres] heeft hierop de Rabobank in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 22 april 2004 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de Rabobank verboden om de woning van [eiseres] openbaar te verkopen, gedurende twee maanden na betekening van het betreffende vonnis.
Bij brief van haar advocaat van 17 mei 2004 gericht aan de advocaat van [eiseres] heeft de Rabobank andermaal alle aan [eiseres] verstrekte financieringen opgezegd, dit maal met een termijn van drie maanden en [eiseres] gesommeerd om uiterlijk 10 augustus 2003 een bedrag van in totaal € 311.829,92 vermeerderd met een aantal p.m. posten te voldoen. De Rabobank heeft [eiseres] aangezegd bij gebreke van tijdige betaling tot uitwinning van de gestelde zekerheden over te zullen gaan. [eiseres] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
De vordering en de beoordeling daarvan
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de Rabobank zal veroordelen tot het ongedaan maken van de opzegging van 3 september 2003, alsook de opzegging van 17 mei 2004;
b. de Rabobank zal veroordelen tot nakoming van de hypothecaire geldleningsovereenkomsten en de rekening-courantovereenkomsten;
c. de Rabobank zal veroordelen tot nakoming van de overeenkomst welke behelst dat de bestaande “rekening-coulantverhouding” wordt omgezet in een geldleningsovereenkomst;
d. voor recht zal verklaren dat er aan de zijde van [eiseres] geen sprake was van frauduleuze handelingen;
e. de Rabobank zal verbieden de onroerende zaak aan het adres [adres] te [woonplaats] (openbaar) te verkopen;
f. voor recht zal verklaren dat er aan de zijde van de Rabobank sprake is van crediteursverzuim en dat deswege [eiseres] niet in verzuim is;
g. de Rabobank zal veroordelen tot betaling van € 2.500,-- aan buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand;
h. de Rabobank zal veroordelen tot voldoening van de aan de zijde van [eiseres] geleden nader te begroten schade die geleden is door het niet omzetten van de “rekening-coulantverhouding” in de geldleningovereenkomst;
i. de Rabobank zal veroordelen tot het voldoen van € 700,-- waartoe ze was veroordeeld door de Voorzieningenrechter;
j. voor recht zal verklaren dat de Rabobank zich terzake die € 700,-- niet mag beroepen op verrekening,
met veroordeling van de Rabobank in de kosten van deze procedure.
Als grondslag voor haar vordering heeft [eiseres] aangevoerd dat de Rabobank, gelet op de belangen van [eiseres] bij een duurzame financieringsrelatie, niet bevoegd was deze eenzijdig op te zeggen op de door de Rabobank aangevoerde gronden. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat deze gronden allen ondeugdelijk zijn en dat de Rabobank met het opzeggen van de financieringsrelatie en de voorgenomen uitwinning van de zekerheden misbruik maakt van recht.
De Rabobank heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Als onderdeel van dit verweer heeft zij verwezen naar artikel 30 van de door haar gebruikte Algemene Bankvoorwaarden.
[eiseres] heeft de toepasselijkheid van het door de Rabobank gememoreerde artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden niet betwist. Dit artikel geeft zowel de cliënt als de bank bevoegdheid de relatie op te zeggen. De rechtbank zal die bevoegdheid derhalve als uitgangspunt nemen. Dit neemt echter niet weg dat, gelet op de zwaarwegende belangen van [eiseres] bij het voortzetten van de kredietrelatie en de gevolgen die voor haar aan deze opzegging zijn verbonden, de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval met zich meebrengen dat opzegging slechts tot een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst leidt indien er voldoende zwaarwegende gronden voor opzegging bestaan. Voor zover nodig zal de rechtbank in het hierna volgende op de door de Rabobank aangevoerde opzeggingsgronden ingaan.
Kort samengevat komen de door de Rabobank aangevoerde gronden erop neer dat er een vertrouwensbreuk tussen partijen is ontstaan, veroorzaakt doordat [eiseres] twee valse verklaringen aan de Rabobank heeft doen toekomen en voorts dat [eiseres] tekortschiet in haar verplichtingen jegens de bank, aangezien zij achterstanden heeft doen ontstaan in de termijnbetalingen van de twee hypothecaire leningen –volgens de Rabobank heeft [eiseres] sinds september 2004 terzake niets meer betaald– en daarnaast nog steeds de ongeoorloofde overstand op het Rekening Coulant Krediet niet heeft afgelost.
De Rabobank stelt voorts dat de totale schuld van [eiseres] door die achterstanden zodanig is opgelopen dat de woning van [eiseres] niet langer voldoende zekerheid biedt.
Namens [eiseres] is ter comparitie erkend dat zij de Rabobank niet-authentieke stukken heeft doen toekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] met een dergelijke handelswijze -zoals de Rabobank terecht heeft betoogd- een vertrouwensbreuk tussen partijen veroorzaakt. Deze breuk is verder versterkt door het feit dat [eiseres], geconfronteerd met de valsheid van de betreffende stukken, geen openheid van zaken heeft gegeven. Zo heeft [eiseres] aanvankelijk, tot en met de inleidende dagvaarding van deze procedure, uitdrukkelijk betwist dat zij de Rabobank niet-authentieke stukken heeft doen toekomen. Eerst nadat de Rabobank bij antwoord twee door [eiseres] aan de Rabobank verzonden e-mails in het geding had gebracht, waaruit het tegendeel bleek, is namens haar ter comparitie erkend dat zij de betreffende stukken aan de Rabobank heeft doen toekomen. Ook bij die gelegenheid is namens haar echter onvoldoende openheid verstrekt. Namens [eiseres] is ter comparitie immers verklaard dat zij geen verklaring voor de valsheid van de betreffende stukken kan geven.
De rechtbank acht dit niet genoegzaam. Gelet op het vorenstaande heeft de Rabobank met recht het standpunt kunnen innemen dat de vertrouwensbreuk tussen partijen onherstelbaar is.
Bij het vorenstaande komt nog bij dat nog steeds sprake is van een overstand op het rekening-courant krediet, ondanks het feit dat [eiseres] inmiddels voldoende tijd heeft gehad daarvoor vervangende financiering te vinden. De rechtbank verwerpt de stelling van [eiseres] dat deze overstand legitiem zou zijn. Tussen partijen staat immers vast dat de verhoging van het rekening-courant krediet een tijdelijk karakter droeg, tot 15 juni 2003. In het midden kan blijven of, zoals [eiseres] stelt, het de bedoeling was dat het hele rekening-courant krediet zou worden omgezet in een hypothecaire geldlening of, zoals de Rabobank stelt, de beoogde omzetting alleen zag op het oorspronkelijk overeengekomen kredietbedrag van € 25.000,--. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Rabobank immers op goede gronden –gelegen in de valsheid van de door [eiseres] overgelegde documenten – geweigerd de aanvankelijk beoogde omzetting door te voeren. Dit betekent dat op [eiseres] sinds 15 juni 2003 de plicht rust in ieder geval het bedrag van € 20.000,-- waarmee het rekening-courant krediet is verhoogd, af te lossen. [eiseres] heeft hier niet aan voldaan. Aldus is sprake van een toerekenbare tekortkoming aan haar zijde.
Bovenstaande twee gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende zwaarwegend om de financieringsrelatie -ook ten aanzien van de twee hypothecaire leningen- op te zeggen en het totaal verschuldigde bedrag op te eisen. Of daarnaast ook nog sprake is van een achterstand in de termijnbetalingen bij die twee hypothecaire leningen, zoals namens de Rabobank is gesteld maar namens [eiseres] is betwist, is daarvoor niet van doorslaggevend belang en kan derhalve eveneens in het midden blijven.
Uit het vorenstaande vloeit voorts dat de onderdelen a, b, c, d, f en h van de vordering zullen worden afgewezen.
[eiseres] heeft niet voldaan aan de sommatie van 17 mei 2003. De Rabobank is derhalve gerechtigd tot uitwinning van de gestelde zekerheden over te gaan. Onderdeel e van de vordering zal om die reden eveneens worden afgewezen.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding de Rabobank te veroordelen in de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten (onderdeel g van de vordering). Deze kosten zijn immers aan [eiseres]s eigen handelen te wijten.
Rest nog de onderdelen i en j van de vordering. Onderdeel i van de vordering zal worden afgewezen op de grond dat [eiseres] daarbij geen zelfstandig belang heeft. [eiseres] beschikt immers reeds over een voor ten uitvoerlegging vatbare titel voor de aan haar zijde gevallen kosten van de kort geding procedure.
Onderdeel j van de vordering zal eveneens worden afgewezen. Niet valt in te zien immers waarom de Rabobank zich wat betreft deze vordering van [eiseres] niet op verrekening zou mogen beroepen.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van de Rabobank gevallen, bepaald op € 1.145,-- (€ 241,-- wegens verschotten en € 904,-- wegens salaris procureur);
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2005.
w.g. griffier w.g. rechter