ECLI:NL:RBARN:2005:AT3916

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
123208
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Noordraven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot gebruik van een ander zijn onroerende zaak ex art. 5:56 BW en schadeloosstelling

In deze zaak heeft eiseres, wonende te Lunteren, de gedaagden, wonende in Haren, Amsterdam en 's-Gravenhage, gedagvaard in kort geding. Eiseres vorderde toestemming om gebruik te maken van de onroerende zaak van gedaagden, gelegen aan de Boslaan te Lunteren, voor de af- en aanvoer van bouwmaterialen in verband met de sloop en bouw van haar woning. De gedaagden hebben geweigerd deze toestemming te verlenen, waarop eiseres zich beroept op artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek, dat het gebruik van andermans onroerend goed onder bepaalde voorwaarden toestaat, mits er een redelijke schadeloosstelling wordt aangeboden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1992 eigenaar is van haar woning en dat gedaagden sinds 1991 eigenaar zijn van de aangrenzende akker. Eiseres heeft plannen om haar woning te slopen en een nieuwe woning te bouwen, waarvoor zij vergunningen heeft verkregen. Eiseres heeft gedaagden verzocht om medewerking aan de af- en aanvoer van bouwmaterialen via hun perceel, maar partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over de voorwaarden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat de kennisgeving aan gedaagden tijdig is gedaan. De rechter heeft ook overwogen dat gedaagden geen gewichtige redenen hebben om het gebruik te weigeren, mits er een redelijke schadeloosstelling wordt betaald. Eiseres heeft een schadeloosstelling van € 1.000,00 aangeboden, maar gedaagden hebben een bedrag van € 7.000,00 geëist. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat een schadeloosstelling van € 1.200,00 redelijk is, en heeft de vordering van eiseres toegewezen, met de verplichting voor gedaagden om het gebruik van hun onroerende zaak toe te staan, onder de voorwaarden die in het vonnis zijn gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 123208 / KG ZA 05-62
Datum vonnis: 10 maart 2005
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Lunteren, gemeente Ede,
eiseres bij dagvaarding van11 februari 2005,
procureur mr. T.J. van Veen,
advocaat mr. A. Robustella te Ede,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Haren,
2. [gedaagde 2],
wonende te Amsterdam,
3. [gedaagde 3],
wonende te 's-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat mr. E.H.M. Harbers te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.
Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft [gedaagden] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd zoals weergegeven in de dagvaarding.
[gedaagden] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. [eiseres] is sedert 1992 eigenaresse van de woning met erf, gelegen aan de Boslaan 77 te Lunteren, kadastraal bekend Gemeente Lunteren, Sectie B nr. 1039.
[gedaagden] is sedert 1991 eigenaar van de akker, gelegen aan de Boslaan te Lunteren (naast nr. 75), kadastraal bekend Gemeente Lunteren, sectie B nr. 1575, groot 5 hectare 10 centiare.
Beide percelen grenzen aan elkaar.
2. [eiseres] heeft plannen om haar bestaande woning en bijgebouwen te (laten) slopen en ter plaatse een nieuwe woning met garage te (laten) bouwen. De daarvoor benodigde vergunningen zijn door de gemeente Ede reeds in september 2004 afgegeven.
3. [eiseres] heeft begin 2004 aan [gedaagden] schriftelijk verzocht of [gedaagden] in de loop van 2004 medewerking zou willen verlenen aan de af- en aanvoer van bouwmaterialen via zijn perceel bouwland. Bij brief van 8 maart 2004 heeft [gedaagden] [eiseres] verzocht om zo vroeg mogelijk inzicht te geven in de plannen betreffende de verbouwing om een en ander goed te kunnen regelen. Voorts is in die brief aangegeven dat er twijfel bestaat over het van toepassing zijn van het bepaalde in artikel 5:56 BW
4. Bij brief van 17 december 2004 heeft [eiseres] het verzoek om gebruik te mogen maken van het perceel bouwland van [gedaagden] geconcretiseerd. Bij brief van 10 januari 2005 heeft [gedaagden] aangegeven onder welke voorwaarden hij bereid is mee te werken aan het verzoek. Vervolgens hebben partijen hierover over en weer gecorrespondeerd, maar zij zijn niet tot overeenstemming gekomen.
Het geschil
1. [eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - dat [gedaagden] wordt veroordeeld toe te staan dat [eiseres] gebruik zal maken van zijn onroerende zaak, de akker aan de Boslaan, kadastraal bekend Lunteren B 1575, en te gehengen en gedogen dat daarop voor de duur van de sloop-, bouw- en herinrichtingswerkzaamheden door [eiseres] met stalen rijplaten of andere deugdelijke professionele middelen een tijdelijke bouwweg wordt aangelegd over de gehele lengte van de akker in noord/zuidrichting met een breedte van 10 meter, zodanig dat in een rechte lijn vanaf de Boslaan in de inrit van het perceel van [eiseres] kan worden gereden met zwaar bouwverkeer, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2. [eiseres] legt aan deze vordering het bepaalde in artikel 5:56 BW ten grondslag. Zij stelt op grond van dit artikel recht te hebben op het gebruik van de grond van [gedaagden], mits zij daarvoor een redelijke schadeloosstelling aanbiedt. [eiseres] heeft € 1.000,00 schadeloosstelling aangeboden, welk bedrag is gebaseerd op de ter plaatse geldende pachtnorm. Het bospad waarvan [eiseres] krachtens erfdienstbaarheid reeds gebruik maakt, is in haar visie geen goed alternatief voor het bouwverkeer, nu de eigenaresse van dat bospad het gebruik daarvan door vrachtauto’s heeft verboden en het pad ook feitelijk niet geschikt is voor bouwverkeer.
3. [gedaagden] stelt allereerst dat er geen spoedeisend belang is, dan wel dat een eventueel spoedeisend belang is gecreëerd door eigen toedoen van [eiseres]. Voorts stelt [gedaagden] dat er geen noodzaak bestaat tot medewerking ex artikel 5:56 BW nu er een alternatief, namelijk het al aanwezige bospad waarop een erfdienstbaarheid ten behoeve van [eiseres] rust, voor handen is. [gedaagden] stelt wel mee te willen werken, maar alleen tegen een redelijke schadeloosstelling, die hij heeft begroot op € 7.000,00.
De beoordeling van het geschil
1. Vooralsnog volgt uit de stellingen van [eiseres] voldoende haar spoedeisend belang bij de vordering. De stelling dat zij dit spoedeisend belang zelf gecreëerd heeft door eerst in een laat stadium melding te maken van de voorgenomen werkzaamheden wordt niet gevolgd, nu de termijn van ruim een maand in principe voldoende geacht kan worden om iemands medewerking in een situatie als onderhavige gerealiseerd te krijgen. [eiseres] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de termijn ontoereikend is.
2. Vooropgesteld wordt dat de bevoegdheid tot het gebruik van andermans onroerend goed ex artikel 5:56 BW slechts geldt voor zover dat gebruik noodzakelijk is. Dit wil enerzijds zeggen dat het gebruik tot een minimum moet worden beperkt en anderzijds dat het gebruik slechts is toegestaan voor zover redelijkerwijs geen alternatieven voorhanden zijn.
3. Dat het bestaande bospad, waarop al een erfdienstbaarheid rust, een goed alternatief zou zijn voor [eiseres] om de af- en aanvoer van bouwmaterialen over plaats te laten vinden, zoals [gedaagden] stelt, is door [eiseres], met name door de gestelde, niet weersproken feiten dat in dat pad een scherpe bocht zit, dat de begroeiing aan weerszijden van het pad op sommige plaatsen zodanig dicht langs het pad staat dat doorgang voor vrachtverkeer daar zonder ingrijpende snoeiactiviteiten onmogelijk is en dat de omwonenden van het pad hinder wordt toegebracht als daar vrachtverkeer over zou gaan rijden, voldoende weersproken.
Gelet hierop wordt vooralsnog de door [eiseres] voorgestelde bouwweg over het terrein van [gedaagden] geacht het meest redelijke alternatief te zijn, te meer nu het huidige gebruik van het terrein door [gedaagden] zich hiertegen niet verzet.
4. Voor de beoordeling van de vraag of [gedaagden] op grond van artikel 5:56 BW gehouden kan worden zijn medewerking te verlenen aan [eiseres] om haar in de gelegenheid te stellen tijdelijk gebruik te kunnen maken van zijn onroerende zaak is van belang de beoordeling van de vragen of [eiseres] van het voorgenomen gebruik behoorlijke kennisgeving heeft gedaan en daarvoor een voldoende schadeloosstelling heeft aangeboden en of [gedaagden] gewichtige redenen heeft het gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
5. Zoals hiervoor onder de beoordeling van het spoedeisend belang is overwogen, is de kennisgeving, zij het in een laat stadium, tijdig genoeg gedaan. [gedaagden] heeft op die kennisgeving inhoudelijk gereageerd, waarna partijen over en weer nogmaals hun standpunten aan elkaar hebben kenbaar gemaakt. Vooralsnog wordt de kennisgeving geacht behoorlijk te zijn gedaan.
6. Ter zitting heeft [gedaagden] gesteld op zich ook niet tegen het gebruik door [eiseres] van zijn onroerende zaak te zijn, maar wel een voldoende schadeloosstelling daarvoor te willen ontvangen. Voorshands geoordeeld heeft [gedaagden] dan ook geen gewichtige redenen het gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
7. Ten aanzien van de schadeloosstelling wordt op grond van het bepaalde in artikel 5:56 BW en 6:95 BW het volgende overwogen.
8. [eiseres] heeft een schadeloosstelling van € 1.000,00 aangeboden, uitgaande van het gebruik door haar van 0,37 ha perceel grond van [gedaagden] en gebaseerd op de ter plaatse geldende pachtnorm van € 814,54 per ha. per jaar, alsmede op de van een agrarisch deskundige verkregen informatie betreffende de redelijkerwijs te verwachten opbrengstderving, welke afhankelijk van het gewas op maximaal € 600,00 per ha. is begroot.
9. [gedaagden] stelt echter dat het ook mogelijk is op grond van artikel 70f lid 5 van de Pachtwet pachtovereenkomsten te sluiten waarvoor geen pachtprijstoetsing en dus ook geen maximale pachtnorm geldt.
[gedaagden] vordert de volgende schadeloosstelling:
- € 1.000,00 wegens gemis aan opbrengsten,
- € 1.000,00 wegens structuurschade,
- € 500,00 voor extra kosten ten gevolge van het feit dat de bouwweg het perceel bouwland doorsnijdt,
- € 500,00 voor het verlenen van medewerking,
- € 3.000,00 voor het inhuren van een toezichthouder,
Voorts wenst [gedaagden] een voorziening voor het bepalen van de omvang van de schade indien het perceel niet in goede toestand wordt opgeleverd. Zij wenst daartoe een deskundige benoemd te hebben die partijen bindend zal adviseren of het perceel in goede staat is opgeleverd en bij gebreke daarvan, welke werkzaamheden dienen te gebeuren. Voorts wenst [gedaagden] een waarborgsom van € 1.000,00 ter garantie dat die werkzaamheden daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden.
10. Nu niet nader is gesteld of gebleken dat in casu sprake is van een situatie dat het terrein verpacht pleegt te worden op een wijze als bedoeld in artikel 70f lid 5 Pachtwet en [gedaagden] bovendien geen nadere prijs heeft gesteld en hij evenmin de door [eiseres] genoemde bedragen ten aanzien van de pachtnorm en de opbrengsten van de grond inhoudelijk heeft weersproken, moet het er voorshands voor worden gehouden dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat uitgegaan kan worden van de door haar gestelde pachtnorm van € 814,54 per ha. Nu [gedaagden] ook de door [eiseres] overgelegde berekeningen ten aanzien van de (mogelijke) opbrengsten van gewassen niet inhoudelijk heeft weersproken, wordt vooralsnog ook van de juistheid van die gegevens uitgegaan.
11. Voor de vraag of de door [eiseres] aangeboden schadeloosstelling van € 1.000,00 voor het geheel als redelijk moet worden geoordeeld, wordt hierna ingegaan op de overige door [gedaagden] gestelde schadeposten.
12. Ten aanzien van de gestelde structuurschade wordt voorshands geoordeeld dat dit een onzekere mogelijk in de toekomst liggende schadepost is, waarmee thans nog geen rekening behoeft te worden gehouden.
13. Dat eisers op zich schade kunnen lijden doordat de bouwweg het perceel bouwland zal doorsnijden, is vooralsnog niet denkbeeldig. Gelet op de door [eiseres] in het geding gebrachte gegevens ten aanzien van de opbrengsten van de grond per ha wordt een schadeloosstelling van € 500,00 voor het doorsnijden van het perceel niet redelijk geacht. Vooralsnog acht de voorzieningenrechter een bedrag van € 200,00 als schadeloosstelling hiervoor een redelijk bedrag.
14. Een schadeloosstelling voor het verlenen van medewerking vindt geen grondslag in de wet, zodat hiermee geen rekening kan worden gehouden.
15. Evenmin wordt rekening gehouden met de gestelde schade ten aanzien van de kosten die gemaakt zouden moeten worden voor het aanstellen van een toezichthouder, nu de noodzaak van het aanstellen van een toezichthouder geenszins aannemelijk is geworden. Indien er na de werkzaamheden zal blijken dat er schade aan het perceel bouwland is aangebracht, zal deze schade voor rekening van [eiseres] dienen te komen. Daarmee is het een gegeven, zoals ook door [eiseres] ter zitting is verwoord, dat [eiseres] er alles aan zal doen die schade zo veel mogelijk te beperken.
16. Nu er geen vorderingen in reconventie dienaangaande zijn ingesteld behoeft de voorzieningenrechter zich niet uit te laten over de verzoeken van [gedaagden] om een deskundige aan te stellen en [eiseres] te verplichten een waarborgsom van € 1000,00 te storten ter dekking van mogelijk in de toekomst te realiseren schade.
17. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat van de door [gedaagden] gestelde schadeposten rekening gehouden kan worden met de post ten aanzien van het “splitsen” van het perceel bouwgrond voor een bedrag van € 200,00. Derhalve is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een schadeloosstelling van € 1.200,00 redelijk moet worden geacht.
18. Ten slotte heeft [gedaagden] nog gesteld dat de vordering van [eiseres] niet kan worden toegewezen omdat de tijdsduur van haar werkzaamheden onvoldoende bepaald zijn.
19. Voorshands geoordeeld heeft [eiseres] in de gegeven omstandigheden voldoende omlijnd aangegeven voor welke tijdsduur zij van het perceel bouwland van [gedaagden] gebruik wil maken. Niet ondenkbaar is dat zij op enig moment tijdens de werkzaamheden aan de hand van bijvoorbeeld offertes van aannemers meer inzichtelijk kan maken hoelang welke werkzaamheden zullen duren. Afgezien hiervan voorziet de wettelijke regeling in een gebruik van het terrein zolang dat noodzakelijk is en wordt dit gebruik niet aan een bepaalde termijn gebonden.
20. Gelet op het bovenstaande zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen, zij het op een wijze als hierna bepaald. Ook zal de gevorderde dwangsom worden gematigd en aan een maximum worden gebonden.
21. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden] in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. veroordeelt [gedaagden] toe te staan dat [eiseres] gebruik zal maken van de onroerende zaak, de akker aan de Boslaan, kadastraal bekend Lunteren B 1575, en te gehengen en te gedogen dat daarop voor de duur van de sloop-, bouw- en herinrichtingswerkzaamheden door [eiseres] met stalen rijplaten of andere deugdelijke professionele middelen een tijdelijke bouwweg wordt aangelegd over de gehele lengte van de akker in noord/zuidrichting met een breedte van 10 meter, zodanig dat in een rechte lijn vanaf de Boslaan in de inrit van het perceel van [eiseres] kan worden gereden met zwaar vrachtverkeer, zulks na vijf dagen nadat [gedaagden] de schadeloosstelling van € 1.200,00 van [eiseres] zal hebben ontvangen, tot aan de dag waarop de werkzaamheden zullen zijn voltooid, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per dag dat Van der Heide het gebruik verhindert met een maximum van € 100.000,00,
2. veroordeelt [gedaagden] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 816,00 voor salaris en op € 329,60 voor verschotten,
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2005.