ECLI:NL:RBARN:2005:AT4183

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
116833
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een beschikking tot tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke uitspraak

In deze zaak vordert eiseres de vernietiging van een beschikking van de rechtbank Arnhem, die verlof heeft verleend tot tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke uitspraak van het Tribunale te Pistoia, Italië. Eiseres stelt dat de beslissing van de Italiaanse rechter niet erkend dient te worden, omdat er sprake is van schending van artikel 34 lid 2 van de EEX-Verordening. Eiseres betoogt dat de stukken waarmee het geding bij het Italiaanse Tribunale is ingeleid, niet tijdig en op de juiste wijze aan haar zijn betekend, waardoor zij niet in staat was om zich adequaat te verdedigen. De rechtbank Arnhem heeft op 5 juli 2004 verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de Italiaanse uitspraak, die eiseres nu aanvecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres samen met haar vader en zus een onderneming in Italië heeft gedreven en dat zij borg heeft gestaan voor een lening van deze onderneming bij Cassa di Risparmio di Pistoia e Pescia S.P.A. De Italiaanse rechter heeft in een verzoekschriftprocedure een betalingsbevel uitgevaardigd, waartegen eiseres geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank Arnhem oordeelt dat de Italiaanse procedure niet vereist dat eiseres werd opgeroepen, waardoor er geen sprake is van verstekverlening en artikel 34 lid 2 EEX-Verordening niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de betekening van de stukken aan eiseres op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, en dat zij geacht moet worden in staat te zijn geweest om verweer te voeren.

Uiteindelijk wijst de rechtbank de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de kosten van de procedure. De uitspraak is gedaan door mr. O. Nijhuis en openbaar uitgesproken op 16 maart 2005.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 116833 / HA ZA 04-1480
Datum vonnis: 16 maart 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. drs. V.N. Waterschoot te Nijmegen,
tegen
de rechtspersoon naar Italiaans recht
CASSA DI RISPARMIO DI PISTOIA E PESCIA S.P.A.,
gevestigd te Pistoia, Italië,
gedaagde,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. R. De Falco te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als: [eiseres] en Cassa.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 13 oktober 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiseres] heeft tezamen met haar vader, [betrokkene 1], en haar zus, [betrokkene 2], een onderneming gedreven in Italië, genaamd FILP SNC DI FUCCI LUCCIA E NICOLETTA (hierna: FILP). In 1999 is FILP een lening aangegaan met Cassa. [eiseres] en haar zus [betrokkene 2] hebben zich borg gesteld voor deze lening. [eiseres] was destijds woonachtig in Italië. Zij is in oktober 2000 geëmigreerd naar Nederland. Zij is in oktober 2003 uitgetreden als vennoot van FILP.
2.2 Op 19 februari 2004 heeft de Presidente van het Tribunale te Pistoia, Italië, een rechterlijk bevel tot betaling uitgevaardigd in een verzoekschriftprocedure van Cassa tegen [eiseres], FILP, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [eiseres] c.s.). [eiseres] c.s. zijn onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 97.888,09 aan Cassa.
2.3 Op 23 april 2004 heeft het Tribunale te Pistoia een certificaat afgegeven, zoals bedoeld in de artt. 54 en 58 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de EEX-Verordening).
2.4 Bij beschikking van 5 juli 2004 (rekestnummer KV RK 04-711) heeft de rechtbank te Arnhem op verzoek van Cassa verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de beslissing van het Tribunale te Pistoia van 19 februari 2004. De rechtbank heeft op 6 juli 2004 een afschrift van voormelde beschikking aan [eiseres] gezonden.
2.5 Op 2 augustus 2004 is de beschikking van de rechtbank Arnhem op verzoek van Cassa aan [eiseres] betekend.
3. Het geschil
3.1 [eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank de beschikking van 5 juli 2004 zal vernietigen, althans het verlof tot tenuitvoerlegging van de beslissing van het Tribunale te Pistoia van 19 februari 2004 zal intrekken, met veroordeling van Cassa in de kosten van de procedure.
3.2 Als grondslag voor haar vordering stelt [eiseres] dat de beslissing van de Italiaanse rechter niet erkend dient te worden, omdat er sprake is van schending van art. 34 lid 2 EEX-Verordening, aangezien het stuk waarmee het geding bij het Tribunale in Pistoia is ingeleid of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op haar verdediging nodig was, aan [eiseres], tegen wie verstek werd verleend, is betekend of medegedeeld. De in dit artikel genoemde uitzondering met betrekking tot de mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel is volgens [eiseres] niet van toepassing. [eiseres] meent voorts dat het Tribunale in Pistoia zich ambtshalve onbevoegd had moeten verklaren op grond van art. 26 lid 1 EEX-Verordening, dan wel de beslissing had moeten aanhouden op grond van art. 26 lid 3 EEX-Verordening, dat art. 19 van de Verordening (EG) nr. 1348/2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: de Betekeningsverordening) van toepassing verklaart in plaats van lid 2 van art. 26 EEX-Verordening, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden.
3.3 Cassa voert aan dat de door de Italiaanse rechter toegewezen vordering is gebaseerd op de borgstelling ter zake van de geldlening van FILP. De Italiaanse procedure betrof een zogenoemde “procedimento d’ingiunzione”, een summiere procedure tot verkrijging van een executoriale titel door een schuldeiser op basis van een aanvankelijk niet aan de wederpartij meegedeeld verzoekschrift. In de hiervoor beschreven procedure is volgens Cassa geen sprake van verstekverlening, zodat art. 34 lid 2 EEX-Verordening toepassing mist. Krachtens art. 643 van de Codice di procedura civile, het Italiaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: CPC), worden een afschrift van het gerechtelijke betalingsbevel en een afschrift van het verzoekschrift aan de schuldenaar betekend. Met deze dubbele betekening wordt het geding ingeleid. In casu is het gerechtelijke bevel uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Cassa stelt dat de processtukken en het bevel op 14 april 2004 aan [eiseres] per aangetekende post zijn betekend. Deze stukken zijn door [eiseres] niet opgehaald van het postkantoor, waarna ze retour zijn gezonden naar de Italiaanse advocaat van Cassa. Het beroep van [eiseres] op het certificaat als bedoeld in onder meer art. 54 EEX-Verordening gaat volgens Cassa niet op. Het Italiaanse betalingsbevel is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat betekening ook nadien nog kon plaatsvinden. Bovendien heeft de betekening aan [eiseres] plaatsgevonden conform art. 14 van de Betekeningsverordening per aangetekende post, welke wijze van betekening door Nederland is aanvaard, aldus Cassa.
Voor zover art. 34 lid 2 EEX-Verordening wel van toepassing wordt geacht, voert Cassa bij wege van subsidiair verweer aan, dat [eiseres] wel degelijk in staat was een rechtsmiddel tegen het Italiaanse betalingsbevel aan te wenden. Zij verwijst hiervoor naar art. 650 CPC, dat ook na de vastgestelde termijn verweer tegen een gerechtelijk betalingsbevel toelaat. Dit verweer moet binnen tien dagen na de eerste tenuitvoerleggingshandeling worden ingediend. Dit betekent volgens Cassa dat [eiseres] na betekening van de beschikking van de rechtbank Arnhem op 2 augustus 2004 tot 12 augustus 2004 in de gelegenheid is geweest in Italië verweer te voeren tegen het bevel. Ten slotte voert Cassa verweer tegen de stelling van [eiseres] dat het Tribunale te Pistoia zich ambtshalve onbevoegd had moeten verklaren: er was volgens haar geen reden voor de Italiaanse rechter om de beslissing aan te houden, nu het gerechtelijk betalingsbevel uitvoer bij voorraad is verklaard, een en ander in overeenstemming met art. 19 lid 3 Betekeningsverordening.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank overweegt ambtshalve dat zij bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen op grond van art. 43 lid 2 EEX-Verordening.
4.2 De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of de Italiaanse procedure, zoals beschreven door Cassa in haar conclusie van antwoord, een procedure is waarbij [eiseres] diende te worden opgeroepen. Zo niet, dan is er geen sprake geweest van verstekverlening en is art. 34 lid 2 EEX-Verordening niet van toepassing.
4.3 [eiseres] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de stelling van Cassa dat zijn in de Italiaanse procedure tot verkrijging van een gerechtelijk betalingsbevel als verweerster niet behoefde te worden opgeroepen, zodat van verstekverlening geen sprake was. Dit betekent dat art. 34 lid 2 EEX-Verordening in het onderhavige geval geen toepassing vindt.
4.4 Voor de beantwoording van de vraag of [eiseres] in staat is geweest verweer te voeren tegen het Italiaanse betalingsbevel, dient te worden gekeken naar de wijze waarop de betekening van de stukken aan haar heeft plaatsgevonden.
4.5 Cassa stelt dat de betekening overeenkomstig art. 14 van de Betekeningsverordening per aangetekende post heeft plaatsgevonden. Dat [eiseres] de stukken niet heeft afgehaald, doet daar volgens haar niet aan af. [eiseres] zegt de stukken nooit te hebben ontvangen, zodat zij niet in de gelegenheid is geweest verweer te voeren. Op het certificaat ex art. 54 EEX-Verordening dat door het Tribunale te Pistoia is afgegeven, staat ook niet dat de stukken aan haar zijn betekend.
4.6 De rechtbank overweegt op dit punt allereerst dat het feit dat op het certificaat niet staat dat de stukken aan [eiseres] zijn betekend, nog niet inhoudt dat er geen betekening heeft plaatsgevonden. Dit certificaat is op 23 april 2004 opgemaakt. Aangezien het betalingsbevel van het Tribunale uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kon de betekening aan [eiseres] ook nadien nog plaatsvinden. De termijn van 40 dagen voor verweer gaat immers pas lopen vanaf de datum van betekening.
4.7 Ten aanzien van de wijze van betekening overweegt de rechtbank dat de advocaat van Cassa ter gelegenheid van de comparitie van partijen de originele, nog gesloten envelop heeft getoond, die aan [eiseres] per aangetekende post is verstuurd en nadien, toen de envelop niet is opgehaald, aan de Italiaanse advocaat van Cassa retour is gezonden. De envelop is ter zitting in het bijzijn van partijen geopend. Een beschrijving van de envelop alsmede van de inhoud daarvan is in het proces-verbaal opgenomen. Uit de gegevens van TGP Post op de envelop blijkt dat de envelop op 14 april 2004 aan [eiseres] is aangeboden en vervolgens retour is gezonden. Bij de retourzending staat als reden voor onbestelbaarheid vermeld: “niet afgehaald”. In de envelop bevonden zich een afschrift van het verzoekschrift van Cassa alsmede een afschrift van het gerechtelijk betalingsbevel van het Tribunale in Pistoia van 19 februari 2004. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Cassa, overeenkomstig art. 14 van de Betekeningsverordening, de stukken op de voorgeschreven wijze aan [eiseres] heeft doen betekenen. Dat betekent dat [eiseres] geacht moet worden vanaf 14 april 2004 gedurende 40 dagen in de gelegenheid te zijn geweest verweer te voeren tegen het uitgevaardigde betalingsbevel. Dat de envelop met stukken niet door haar is opgehaald behoort aan haar te worden toegerekend. Bij gebreke van verweer van haar zijde is de beslissing van 19 februari 2004 vatbaar voor tenuitvoerlegging en heeft de rechtbank te Arnhem het verlof daartoe dan ook terecht verleend.
4.8 [eiseres] heeft ook nog gesteld dat de Italiaanse rechter zich ambtshalve onbevoegd had moeten verklaren op grond van art. 26 lid 1 EEX-Verordening. De rechtbank overweegt dat ingevolge art. 35 lid 3 EEX-Verordening de bevoegdheid van Italiaanse rechter niet ter beoordeling van deze rechtbank voorligt. Gesteld noch gebleken dat het gaat om een geval als bedoeld in lid 1 van voormeld artikel.
4.9 Het voorgaande betekent dat de vordering tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank van 5 juli 2004 dan wel de intrekking van het bij die beschikking verleende verlof tot tenuitvoerlegging van de beslissing van het Tribunale te Pistoia niet toewijsbaar is.
4.10 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af,
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Cassa bepaald op € 241,= wegens griffierecht en € 904,= wegens salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2005.
de griffier: de rechter: