Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 124009 / KG ZA 05-115
Datum vonnis: 8 april 2005
[eiser],
wonende te Didam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. A.J.B. Ross,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRIJBOSCH HOLDING B.V.,
gevestigd te Didam, kantoorhoudende te Zevenaar,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. W.H.A. Buiting.
Partijen zullen hierna [eiser] en Strijbosch genoemd worden.
Het verloop van de procedure
[eiser] heeft Strijbosch ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Strijbosch heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
Strijbosch heeft tevens een eis in reconventie ingesteld, zoals neergelegd in de conclusie van eis in reconventie. [eiser] heeft geconcludeerd tot weigering van de in reconventie gevorderde voorzieningen.
De procureur van [eiser] en de advocaat van Strijbosch hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities en de daarbij behorende producties.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter in overleg met partijen bepaald dat op 8 april 2005 vonnis zal worden gewezen in conventie en dat de beslissing in reconventie, die mede afhankelijk is van de uitkomst in de tussen de (hierna te noemen) Witadi-vennootschappen en Strijbosch aanhangige
bodemprocedure, zal worden gegeven nadat het vonnis in die procedure zal zijn gewezen, echter niet later dan op 23 april 2005.
Omdat de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is met het feit dat het vonnis in die bodemprocedure, dat aanvankelijk was bepaald op 20 april 2005, bij vervroeging is uitgesproken op 6 april 2005, zal thans
- met inachtneming van dat vonnis - tevens uitspraak worden gedaan over de reconventionele vorderingen in dit kort geding.
1. Strijbosch exploiteert een tankstation annex oliehandel op een stuk grond aan de Tatelaarweg 21/21a te Didam. Zij heeft deze grond in 1993 in gebruik gekregen van [eiser] die toen een eenmanszaak dreef. [eiser] heeft in 1998 zijn eenmanszaak, inclusief deze grond, ingebracht in de door hem opgerichte besloten vennootschappen
Witadi B.V. en Witadi Holding B.V. [eiser] is enig aandeelhouder en bestuurder van Witadi Holding B.V. die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van Witadi B.V.
2. Strijbosch, [eiser] en de beide voornoemde Witadi-vennootschappen (hierna gezamenlijk ook wel Witadi te noemen) zijn met elkaar in diverse procedures verwikkeld geraakt. Centraal daarin staat de kwestie met betrekking tot de verkoop en levering van het onder 1. genoemde stuk grond door Witadi aan Strijbosch en met name de waarde/koopprijs van deze grond. Tevens is tussen partijen onenigheid ontstaan over het door [eiser] aan Strijbosch in 1993 bij akte verleende opstalrecht c.q. de vermeende overtreding daarvan door Strijbosch. In dat verband heeft de Rabobank Nederland/Didam bij brief van 27 november 2000 aan de advocaat van [eiser]/Witadi de garantie afgegeven dat zij tot een maximaal bedrag van f 156.720,-- wegens eventueel door Strijbosch verbeurde boetes aan [eiser]/ Witadi zal uitbetalen.
[eiser] heeft voormeld opstalrecht per 1 januari 2001 opgezegd.
3. Op 16 oktober 2001 hebben partijen terzake van alle tussen hen gerezen geschillen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. Over de interpretatie van die overeenkomst is echter verschil van mening tussen partijen ontstaan. Naar aanleiding daarvan heeft Witadi een bodemprocedure tegen Strijbosch aanhangig gemaakt waarin zij (onder meer) een verklaring voor recht vordert dat deze vaststellingsovereenkomst nietig althans vernietigbaar is. Strijbosch vordert in die procedure in reconventie onder meer, kort gezegd, levering door Witadi aan Strijbosch van het onderhavige stuk grond tegen betaling door Strijbosch van een koopprijs ad € 378.906,--.
Het vonnis in die procedure is bepaald op 20 april 2005, doch bij vervroeging uitgesproken op 6 april 2005. De rechtbank heeft in dat vonnis onder meer overwogen dat de wilsovereenstemming die aan genoemde vaststellingsovereenkomst ten grondslag lag, achteraf bezien niet blijkt te hebben bestaan, zodat tussen partijen op 16 oktober 2001 geen overeenkomst tot stand is gekomen. Vervolgens heeft de rechtbank de (primaire) vordering van Witadi toegewezen in die zin dat zij voor recht heeft verklaard dat tussen partijen geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen; de reconventionele vorderingen van Strijbosch zijn door de rechtbank afgewezen.
4. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft Strijbosch op 18 juli 2003 ten laste van Witadi diverse conservatoire beslagen laten leggen, waaronder het beslag op een perceel cultuurgrond gelegen aan de Meursweg (aanvankelijk kennelijk abusievelijk aangeduid als Tatelaarweg) te Didam, kadastraal bekend gemeente Didam, sectie N nummer 397. Dit perceel stond ten tijde van de beslaglegging in het Kadaster op naam van Witadi B.V. ingeschreven, maar is bij notariële akte van rectificatie d.d. 1 december 2004 op naam van [eiser] gesteld.
1. Partijen verschillen van mening over de vraag wie als eigenaar van het onder de feiten sub 4 met name genoemde perceel N 397 moet worden aangemerkt. Volgens Strijbosch is dat Witadi B.V. en/of Witadi Holding B.V., omdat dit perceel tegelijk met de overige activa van de eenmanszaak van [eiser] in 1998 in de Witadi-vennootschappen is ingebracht. Zij verwijst hiervoor met name naar de door haar (als productie 1) overgelegde inbrengverklaring (als bedoeld in art. 2:204a BW) en de daarbij behorende inbrengbeschrijving.
[eiser] betwist dat het onderhavige perceel is ingebracht in de Witadi-vennootschappen. Volgens hem is het van meet af aan zijn bedoeling geweest om het perceel buiten deze inbreng te houden.
Hij verwijst hiervoor met name naar de door hem als producties 6 tot en met 9 overgelegde correspondentie (gevoerd tussen hem, de betrokken accountant en notaris) alsmede naar het als productie 5 overgelegde taxatierapport betreffende de in te brengen onroerende zaken. De kadastrale tenaamstelling van het perceel ten gunste van Witadi B.V. is volgens [eiser] daarom nimmer juist geweest,
hetgeen door hem eerst in de loop van 2004 is ontdekt. [eiser] stelt zich daarom op het standpunt dat hij steeds (in privé) eigenaar van dit perceel is gebleven, zodat het daarop door/namens Strijbosch gelegde beslag onrechtmatig is (geweest).
2. [eiser] vordert op grond van zijn voormelde stellingname thans, kort gezegd, opheffing van het beslag. Hij stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben, omdat hij deze grond inmiddels aan een derde heeft verkocht en levering daarvan op korte termijn dient plaats te vinden.
Strijbosch voert daartegen gemotiveerd verweer.
3. Strijbosch vordert op grond van haar in conventie onder 1. geponeerde stelling dat Witadi als eigenaar van het perceel N 397 heeft te gelden, [eiser] te veroordelen om binnen 8 dagen na de behandelingsdatum van dit kort geding ervoor te zorgen dat dit perceel middels een akte van rectificatie weer op naam van Witadi wordt gesteld, versterkt met een dwangsom. [eiser] voert daartegen gemotiveerd verweer.
4. Daarnaast vordert Strijbosch, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom, samengevat [eiser] te veroordelen om binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van Strijbosch en aan de Rabobank te Didam schriftelijk te laten weten dat de onder de feiten sub 2. genoemde garantie van de Rabobank als vervallen kan
worden beschouwd. In dit verband heeft Strijbosch zich erop beroepen dat het geschil tussen partijen is beëindigd en dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben gegeven. Strijbosch stelt een spoedeisend belang bij deze vordering te hebben, omdat zij door handhaving van deze garantie in haar liquide middelen tot dat bedrag wordt geblokkeerd en daardoor schade lijdt.
Ook tegen deze vordering voert [eiser] gemotiveerd verweer.
Hij betwist het spoedeisend belang daarbij en stelt daarnaast dat -gelet op de nog lopende bodemprocedure met betrekking tot de uitvoering/geldigheid van de vaststellingsovereenkomst- nog maar zeer de vraag of alle geschilpunten tussen partijen wel (definitief) zijn beëindigd, zodat de garantieverklaring van de bank (nog) niet als vervallen beschouwd kan worden.
De beoordeling van het geschil
1. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat het onderhavige perceel in zijn geheel deel uitmaakte van de inbreng van de eenmanszaak van [eiser] in de Witadi-vennootschappen in 1998. De voorzieningenrechter leidt dit met name af uit:
a. de door Strijbosch als productie 1 overgelegde inbrengverklaring bij de oprichting van de Witadi-vennootschappen en de daarbij gevoegde, door [eiser] zelf ondertekende inbrengbeschrijving, waarin onder de activa naast de percelen met kadastrale nummers R 580 en 581 tevens het (gehele) perceel met nummer N 397 staat vermeld;
b. de ontwerp-akte van inbreng van registergoederen d.d. 8 april 1998 (productie 4 [eiser]), waarin eveneens het gehele perceel N 397 wordt genoemd;
c. de notariële akte tot rectificatie d.d. 6 december 2001 (productie 22 [eiser]), waarin [eiser] mede namens de Witadi-vennootschappen tegenover de betreffende notaris onder meer heeft verklaard: “(…) dat bij akte op negenentwintig mei negentienhonder acht en negentig (….) een akte van inbreng is gepasseerd, in welke akte het hierna vermelde registergoed werd ingebracht: (…) sectie N nummer 397, respectievelijk groot (…) drieënzestig aren vijfenzestig centiaren (…), evenwel met uitzondering van een gedeelte ter grootte als na kadastrale uitmeting zal blijken van genoemde perceel 397, welke derhalve niet wordt ingebracht en privé blijft; (…). In voormelde inbrengakte hadden echter de volgende registergoederen moeten worden ingebracht: het woonhuis met bedrijfsgebouwen (…) en sectie N nummer 397 (…), drieënzestig aren vijfenzestig centiaren.”
2. Uit de hiervoor aangehaalde producties blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter -anders dan [eiser] kennelijk meent- tevens voldoende dat de wil van [eiser] erop gericht was om het gehele perceel N 397 in te brengen in de Witadi-vennootschappen. Daaraan doet niet af dat [eiser], kennelijk om hem moverende redenen, in 2004 opnieuw (tot tweemaal toe) een akte tot rectificatie door de notaris heeft laten opmaken. Daargelaten wat de werkelijke redenen van deze rectificaties is geweest, is de voorzieningenrechter met Strijbosch van oordeel dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de oorspronkelijke wil en de daarmee geopenbaarde rechtshandeling van [eiser] niet met elkaar in overeenstemming waren.
Dat betekent dat de inbreng door [eiser] van perceel N 397 voorshands wel als een geldige titel moet worden aangemerkt, zodat aan de vereisten voor een geldige overdracht van dit perceel aan
Witadi B.V. is voldaan en Witadi B.V. ten tijde van de onderhavige beslaglegging als eigenaresse van dit perceel moet worden aangemerkt.
3. Nu [eiser] voorshands niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderhavige perceel ten tijde van de beslaglegging aan hem in eigendom toebehoorde, dient de door hem gevorderde opheffing van het beslag te worden afgewezen, nog daargelaten of het spoedeisend belang daarbij wel voldoende aannemelijk is geworden, nu de verkoop en (voorgenomen) levering daarvan door Strijbosch uitdrukkelijk wordt betwist en [eiser] tegenover die betwisting heeft nagelaten daarop betrekking hebbende bescheiden in het geding te brengen.
4. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit kort geding -in conventie- worden verwezen.
5. Gelet op het in conventie onder 1. en 2. overwogene is de (hiervoor onder 3. omschreven) vordering van Strijbosch tot rectificatie door [eiser] van de tenaamstelling van het perceel N 397 toewijsbaar met inbegrip van de gevorderde en gemaximeerde dwangsom. Het feit dat niet ook Witadi door Strijbosch bij deze vordering in rechte is betrokken, leidt niet tot afwijzing daarvan, omdat [eiser] het als bestuurder van Witadi in zijn macht heeft om deze rectificatie mede namens Witadi te laten plaatsvinden.
6. De (onder 4. omschreven) vordering van Strijbosch tot veroordeling van [eiser] om schriftelijk aan de advocaat van Strijbosch en aan de Rabobank te Didam te laten weten dat de op 27 november 2000 door deze bank afgegeven garantieverklaring als vervallen kan worden beschouwd, dient te worden afgewezen.
Nog daargelaten de vraag of Strijbosch een dergelijke veroordeling, gelet op het karakter van de door die bank afgegeven verklaring, wel nodig heeft om die verklaring te laten intrekken/vervallen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van [eiser] niet kan worden gevergd een dergelijke mededeling te doen. Zoals onder de vaststaande
feiten sub 3 is opgenomen is in de bodemprocedure tussen Witadi en Strijbosch immers beslist dat tussen die partijen geen (vaststellings) overeenkomst tot stand is gekomen, hetgeen betekent dat de oorspronkelijke geschilpunten tussen die partijen (waaronder de vermeende overtreding van het opstalrecht) weer in volle omvang aan de orde zullen komen, zodat in dat kader handhaving van de door de bank afgegeven garantieverklaring in het belang van [eiser] is.
7. Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit kort geding -in reconventie- tussen hen worden gecompenseerd.
1. weigert de gevorderde voorziening,
2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Strijbosch bepaald op € 816,-- voor salaris en op € 244,-- voor verschotten,
3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4. veroordeelt [eiser] om binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis door middel van een akte tot rectificatie er voor te zorgen dat het perceel Didam N 397, plaatselijk bekend gemeente Didam Meursweg, groot 63 a en 65 ca, weer ten name van Witadi B.V. wordt gesteld,
5. veroordeelt [eiser] om ingeval hij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling sub 4 te voldoen, aan Strijbosch een dwangsom te betalen van € 1.000,-- per dag, echter met een maximum van € 250.000,--,
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
8. weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Collewijn en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters.