ECLI:NL:RBARN:2005:AT6029

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
116147
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder voor transportschade en bewijsvoering bij overmacht

In deze zaak vorderde de eiser, TRANSPORT B.V., dat de rechtbank de gedaagde aansprakelijk zou stellen voor de schade die was ontstaan tijdens het vervoer van een lading banden van Enschede naar Italië. De rechtbank oordeelde dat de vervoerder, in dit geval de gedaagde, een resultaatsverbintenis had en verplicht was de goederen in dezelfde staat af te leveren als waarin hij ze had ontvangen. De gedaagde voerde aan dat hij niet aansprakelijk was vanwege overmacht, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de schade te voorkomen. De rechtbank wees erop dat het algemeen bekend is dat het riskant is om een vrachtauto in Italië op een onbewaakte parkeerplaats te parkeren. De gedaagde had zijn reis zo moeten organiseren dat hij zijn vrachtauto 's nachts veilig kon parkeren.

Daarnaast voerde de gedaagde aan dat er een afspraak was gemaakt met de eiser dat het vervoer voor rekening en risico van de eiser zou plaatsvinden. De rechtbank stond de gedaagde toe om bewijs te leveren van deze afspraak, aangezien dit invloed zou hebben op de aansprakelijkheid. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar een rolzitting voor het opgeven van getuigen.

In reconventie vorderde de gedaagde betaling van een factuur door de eiser, maar de eiser voerde geen verweer. De rechtbank wees de vordering in reconventie toe, aangezien deze niet was betwist. Het vonnis werd uitgesproken op 20 april 2005 door mr. I.D. Jacobs.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 116147 / HA ZA 04-1359
Datum vonnis: 20 april 2005
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Barneveld,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. J. Mulder te Hoogeveen,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. Handelsonderneming [gedaagde],
wonende te Harskamp, gemeente Ede,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur en advocaat mr. A. Hofman.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
[eiser] is op 13 oktober 2004 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. W.R.H. Jager tot curator. De curator heeft per brief van 24 november 2004 laten weten de procedure tegen [gedaagde] te willen voortzetten.
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 13 oktober 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van het tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden, maar die heeft niet tot een schikking geleid. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 [gedaagde] heeft op 22 juli 2003, in opdracht van [eiser], in Enschede een lading banden in ontvangst genomen, ten vervoer van Enschede naar Partenna en Bari, Italië. Voor het vervoer zijn twee vrachtbrieven afgegeven, onder de nummers 005797 en 005798. Op deze vrachtbrieven staan Vredestein Nederland als afzender en respectievelijk D.H. Pneumatics S.R.L. te Bari, Italië, en Catanta Gomme S.R.L. te Partanna, Italië, als geadresseerden vermeld. Kuipers Logistics BV te Oldenzaal is de op de vrachtbrieven vermelde vervoerder. Kuipers heeft het vervoer uitbesteed aan [eiser], die op haar beurt [gedaagde] heeft ingeschakeld.
2.2 De goederen zijn op 22 juli 2003 door [gedaagde] in Enschede geladen. Op 24 juli 2003 is een gedeelte van de lading in Bari gestolen, terwijl [gedaagde] op een verlichte parkeerplaats bij een tankstation overnachtte.
2.3 Kuipers heeft [eiser] bij brief van 24 juli 2003 voor de schade aansprakelijk gesteld. Op haar beurt is Kuipers door Vredestein bij brief van 24 september 2003 voor een bedrag van € 24.620,31 aansprakelijk gesteld. [gedaagde] is bij brief van 21 december 2004 eveneens door Kuiper Logistics en diens verzekeraar aansprakelijk gesteld.
2.4 [gedaagde] heeft [eiser] een factuur nr. July 2003-30 gestuurd ten bedrage van € 4.649,49 gestuurd.
3. Het geschil
In conventie
3.1 [eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de veroorzaakte transportschade;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van al datgene waartoe [eiser] in een door Kuipers dan wel door diens verzekeringsmaatschappij aanhangig te maken procedure mocht worden veroordeeld inzake de hiervoor vermelde transportschade;
3. [gedaagde] veroordeelt om [eiser] middels adequate zekerheidsstelling (bijvoorbeeld middels een bankgarantie van een Nederlandse Bank) te vrijwaren voor het geval dat [eiser] aansprakelijk wordt geacht voor de onderhavige schade;
4. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij stelt dat hij met [eiser] ` zou hebben afgesproken dat het vervoer voor rekening en risico van [eiser] zou plaatsvinden. Voorts beroept [gedaagde] zich op overmacht zoals bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR. Hij voert daartoe aan dat hij alle redelijkerwijze van hem te vergen maatregelen zou hebben genomen die de diefstal van de banden zouden hebben kunnen voorkomen. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de trailer niet geschikt zou zijn, omdat duidelijk te zien zou zijn dat zich daarin autobanden bevonden, die - zoals is gebleken - een gewild object voor diefstal vormen. Tenslotte stelt hij dat er geen vrachtbrief is afgegeven en dat sprake zou zijn van opvolgend vervoer zodat slechts Kuipers, en niet [eiser], onder het CMR jegens hem vorderingsgerechtigd zou zijn.
In reconventie
3.3 In reconventie vordert [gedaagde] dat de rechtbank [eiser] zal veroordelen tot betaling van zijn factuur ter hoogte van € 4.649,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2004 (de dag van het instellen van de eis in reconventie) tot en met de dag der algehele voldoening.
3.4 [eiser] voert geen verweer in reconventie.
4. De beoordeling van het geschil
In conventie
4.1 Nu het vervoer over de weg van Nederland naar Italië betreft, en de goederen in Nederland zijn geladen terwijl zowel Nederland als Italië partij zijn bij het CMR wordt het vervoer door de bepalingen van dat verdrag beheerst.
4.2 De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer dat sprake zou zijn van opvolgend vervoer en dat [eiser] [gedaagde] niet in rechte tot vergoeding van de schade zou kunnen aanspreken. Van opvolgend vervoer, zoals bedoeld in artikel 34 CMR, is sprake indien de goederen door verschillende, elkaar opvolgende vervoerders, worden vervoerd. Uit de feiten zoals die in het onderhavige geschil zijn aangevoerd volgt niet dat daar in casu sprake van zou zijn. Noch gesteld, noch gebleken is immers dat een andere vervoerder dan [gedaagde] een gedeelte van de reis heeft uitgevoerd. De op de vrachtbrief genoemde vervoerder is weliswaar Kuipers, maar die heeft het vervoer direct uitbesteed aan [eiser], die het vervoer op haar beurt aan [gedaagde] heeft uitbesteed. [gedaagde] heeft derhalve te gelden als ondervervoerder, niet als opvolgend vervoerder.
4.3 [gedaagde] doet voorts een beroep op overmacht. Dat beroep faalt. Op een vervoerder rust een resultaatsverbintens, hij dient de zaken in dezelfde toestand af te leveren als waarin hij ze heeft ontvangen. De vervoerder is derhalve voor de schade aansprakelijk tenzij hij kan bewijzen dat de schade is te wijten aan omstandigheden die hij als zorgvuldig vervoerder niet had kunnen vermijden. Naar vaste jurisprudentie dient de vervoerder daartoe aan te tonen dat hij alle maatregelen heeft genomen die van een zorgvuldig vervoerder redelijkerwijze gevergd kunnen worden. Daarvan is in casu geen sprake.
4.4 Het feit dat [gedaagde] in plaats de banden op twee verschillende adressen moest afleveren was hem voor vertrek bekend. Hij heeft immers ter comparitie verklaard dat hij daar ongelukkig over was omdat hij oorspronkelijk twee (veilige) overnachtingen had gepland, één in Zwitserland en één op de veerboot naar Bari. Nu dit, vanwege het afleveradres in Partanna, niet mogelijk bleek, had het op de weg van [gedaagde] gelegen zorg te dragen voor een veilig overnachtingsadres in Italië. Dat [gedaagde] zich ervan bewust was dat het niet altijd veilig is om in Italië met een geladen vrachtauto te overnachten blijkt immers al uit zijn onvrede met het feit dat hij op twee adressen moest afleveren. Ook heeft [gedaagde] ter comparitie verklaard dat duidelijk zichtbaar was dat de trailer geladen was met banden en dat die gewilde objecten voor dieven zijn.
4.5 Het overnachten op een verlichte parkeerplaats naast een tankstation, waar het volgens [gedaagde] een komen en gaan was van verkeer is een onvoldoende voorzorgsmaatregel, ook als [gedaagde] zijn cabine de hele nacht niet heeft verlaten zoals hij heeft gesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat het riskant is een vrachtauto in Italië op een onbewaakte parkeerplaats te parkeren. Niet voor niets zijn er in Italië tal van bewaakte parkeerplaatsen waar vrachtwagenchauffeurs hun vrachtauto ’s nachts kunnen parkeren. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen de reis zo te organiseren dat hij zijn vrachtauto ’s nachts veilig had kunnen parkeren.
4.6 [gedaagde] stelt voorts dat uitdrukkelijk met [eiser] zou zijn afgesproken dat het vervoer plaats zou vinden voor rekening en risico van [eiser]. [eiser] zou hebben gesteld dat [gedaagde] geen enkel risico zou lopen omdat deze zou zijn gedekt door de door [eiser] zelf afgesloten verzekering. Die afspraak zou telefonisch zijn gemaakt terwijl [gedaagde] in de auto mobiel telefoneerde in het bijzijn van zijn vriendin. Deze stelling is door [eiser] betwist.
4.7 Indien tussen [eiser] en [gedaagde] de uitdrukkelijke afspraak is gemaakt dat het vervoer zou plaatsvinden voor rekening en risico van [eiser] en onder toepasselijkheid van de verzekering van [eiser], zou dat er toe leiden dat [eiser] zich ter zake van de schade niet zou kunnen verhalen op [gedaagde]. De rechtbank zal [gedaagde] derhalve, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv. toelaten tot het bewijs van die stelling, nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept.
4.8 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
In reconventie
4.9 [eiser] heeft in reconventie geen verweer gevoerd. De vordering kan derhalve als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie
laat [gedaagde] toe te bewijzen dat hij met [eiser] heeft afgesproken dat het vervoer van de partij banden van Enschede naar Partanna en Bari voor rekening en risico en onder toepasselijkheid van de verzekeringspolis van [eiser] zou plaatsvinden,
bepaalt dat, voor zover [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. I.D. Jacobs) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een donderdag),
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei 2005 tot en met juli 2005, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd,
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen,
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis,
bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn,
bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
In conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005.
de griffier de rechter