ECLI:NL:RBARN:2005:AT6045

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
119556
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en voorkeursrecht in civiel rechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Gemeente Duiven, eiseres, de erven [betrokkene 1], Dollé Benelux Projecten B.V. en Bouwbedrijf Gebroeders Van Wanrooij B.V. als gedaagden aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De Gemeente stelt dat de erven [betrokkene 1] als eigenaren van een perceel grond onrechtmatig hebben gehandeld door het wettelijk voorkeursrecht, dat in 1997 door de Gemeente was gevestigd, te negeren. De erven hebben het perceel in 2003 verkocht aan Dollé, die daarbij Van Wanrooij als meester heeft aangewezen. De Gemeente vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden door het negeren van haar voorkeursrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erven [betrokkene 1] in strijd met de Wet voorkeursrecht gemeenten (WVG) hebben gehandeld door het perceel te verkopen zonder de Gemeente eerst in de gelegenheid te stellen het perceel te kopen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente geen belang had bij haar vorderingen, omdat de schade die zij claimde, beperkt was tot proceskosten die reeds in een eerdere procedure waren vergoed. De vorderingen van de Gemeente werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt de beperkingen van het gemeentelijk voorkeursrecht en de gevolgen van het negeren daarvan door perceeleigenaren. De rechtbank concludeert dat de Gemeente geen recht heeft op schadevergoeding voor vertraging in haar plannen, aangezien de gedaagden niet verplicht waren om aan haar te verkopen, zolang zij het voorkeursrecht respecteerden. De zaak illustreert de juridische complexiteit rondom voorkeursrechten en de verantwoordelijkheden van eigenaren bij de verkoop van onroerend goed.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 119556 / HA ZA 04-2009
Datum vonnis: 27 april 2005
Vonnis
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE DUIVEN,
zetelend te Duiven,
eiseres,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. F.J.M. Wolbers te Arnhem,
tegen
1. [gedaagde 1a] en [gedaagde 1b],
beiden wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2a] en [gedaagde 2b],
beiden wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3a] en [gedaagde 3b],
beiden wonende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOLLÉ BENELUX PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Ouddorp,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF GEBROEDERS VAN WANROOIJ B.V.,
gevestigd te Geffen,
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. R.J. Lucassen te Utrecht.
Hierna zal eiseres worden aangeduid als “de Gemeente”, de gedaagden onder 1 tot en met 3 gezamenlijk als “de erven [betrokkene 1]”, gedaagde onder 4 als “Dollé” en gedaagde onder 5 als “Van Wanrooij”.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 29 december 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan evenals de stukken die de Gemeente in verband met de comparitie in het geding heeft gebracht bij akte, bevinden zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 De erven [betrokkene 1] zijn sinds 1994 gezamenlijk eigenaar van een perceel grond aan/nabij de [adres] ter grootte van 7.020 m2, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie A nummer 285 (hierna: het perceel)
1.2 Bij besluit van 7 juli 1997 heeft de raad van de Gemeente een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (WVG) gevestigd op onder meer het perceel. Dat voorkeursrecht is nadien steeds tijdig verlengd en ligt thans nog steeds op het perceel.
1.3 In januari 2003 hebben de erven [betrokkene 1] het perceel verkocht aan Dollé, die daarbij is opgetreden voor zichzelf “en/of nader te noemen meester(s)”. Tegelijkertijd hebben beide partijen bij aanvullende overeenkomst toen een regeling getroffen voor het geval de Gemeente een beroep zou doen op de nietigheid van de overeenkomst ingevolge artikel 26 WVG.
1.4 Bij brief van 14 februari 2003 heeft Van Wanrooij de aanwijzing door Dollé als nader te noemen meester als bedoeld in de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst van januari 2003 aanvaard.
1.5 Op 27 februari 2003 heeft de raad van de Gemeente het bestemmingsplan “De Ploen-Zuid” vastgesteld, welk plan op 30 september 2003 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de bou van een nieuwe woonwijk.
1.6 Bij notariële akte van 11 april 2003 hebben de erven [betrokkene 1] Van Wanrooij een onherroepelijke volmacht verleend om emt betrekking tot het perceel alle rechtshandelingen te verrichten die haar belang als meester waarborgen.
1.7 Bij brief van 15 maart 2004 heeft Van Wanrooij de Gemeente op de hoogte gesteld van de hiervoor bedoelde overeenkomsten van januari 2003.
1.8 De Gemeente heeft vervolgens met een beroep op artikel 26 WVG deze rechtbank verzocht de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst van januari 2003 nietig te verklaren, evenals de aanvaarding door Van Wanrooij als nader genoemde meester en de machtiging die de erven [betrokkene 1] op 11 april 2003 aan Van Wanrooij hebben gegeven, stellende dat deze rechtshandelingen zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan het belang van de Gemeente bij haar voorkeurspositie. De gedaagden zijn in die verzoekschriftprocedure aangemerkt als gerekestreerden en van het verzoek op de hoogte gesteld, maar geen van hen is in rechte verschenen.
1.9 Bij beschikking van 22 juni 2004 heeft deze rechtbank de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst van januari 2003 vernietigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 De Gemeente vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat gedaagden vanwege het maken van inbreuk op een voorkeursrecht, het schenden van een wettelijke plicht en maatschappelijk onzorgvuldig handelen, onrechtmatig tegenover haar hebben gehandeld, alsmede een verklaring voor recht dat de gedaagden ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele door de Gemeente daardoor geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten.
2.2 De Gemeente heeft daartoe kort gezegd gesteld dat de erven [betrokkene 1] als eigenaren van het perceel onrechtmatig tegenover haar hebben gehandeld door bewust het in 1997 door haar gevestigde wettelijk voorkeursrecht te negeren. Dollé en Van Wanrooij hebben daarvan gebruik gemaakt en geprofiteerd en aldus eveneens onrechtmatig gehandeld, aldus de Gemeente.
3. Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
De erven [betrokkene 1]
4. De erven [betrokkene 1] hebben het perceel weliswaar verkocht, maar nog niet geleverd. Zij zijn dus nog steeds eigenaren van de grond. Als zodanig mogen zij in beginsel met het perceel doen en laten wat zij willen, behoudens voorzover bij wet daaraan door de overheid beperkingen zijn gesteld. Een zodanige beperking is de erven [betrokkene 1] in 1997, toen het voorkeursrecht werd gevestigd, opgelegd. Sindsdien mogen zij pas tot vervreemding van het perceel overgaan nadat zij de Gemeente in de gelegenheid hebben gesteld het perceel te kopen, behoudens de gevallen zoals opgesomd in lid 2 van artikel 10 van de WVG. Niet in geschil is dat zich zo’n situatie hier niet voordeed.
5. De eerste vraag die voorligt is of de erven [betrokkene 1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Gemeente door het perceel in 2003 te verkopen aan een derde, zonder eerst de Gemeente in de gelegenheid te stellen het perceel te kopen. De situatie die zich hier voordoet kan niet zonder meer op één lijn worden gesteld met het geval dat de erven [betrokkene 1] met de Gemeente zouden zijn overeengekomen dat de Gemeente een recht van eerste koop krijgt wanneer zij zouden besluiten tot verkoop. Dan zou er sprake zijn van een via een tweezijdige privaatrechtelijke rechtshandeling tot stand gekomen voorkeursrecht terwijl het in geding zijnde voorkeursrecht is gevestigd via een eenzijdige publiekrechtelijke rechtshandeling. Het negeren door burgers van via eenzijdige publiekrechtelijke rechtshandelingen opgelegde lasten of beperkingen, levert doorgaans een handelen in strijd met een wettelijk voorschrift op, maar zal niet altijd als een onrechtmatige daad jegens de overheid kunnen worden aangemerkt omdat het niet altijd zo is dat daardoor ook de belangen van de overheid die de last heeft opgelegd worden geschaad. Het ligt doorgaans ook niet in de rede voor de overheid om terug te vallen op het privaatrechtelijk leerstuk van de onrechtmatige daad omdat de publiekrechtelijke regeling waarop het gehanteerde instrument is gebaseerd haar doorgaans voldoende middelen biedt handhavend op te treden althans naleving van de norm af te dwingen, met name via het aanzeggen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom, waarvan de kosten dan doorgaans ook bij de overtreder in rekening worden gebracht.
6. Het gemeentelijk voorkeursrecht, zoals voorzien in de WVG, behelst echter geen norm waarvan een gemeente langs bestuursrechtelijke weg naleving kan afdwingen. De WVG voorziet in een bijzondere civiele rechtsgang die erop neerkomt dat de gemeente via een verzoekschriftprocedure de nietigheid kan inroepen van overeenkomsten die na het vestigen van het gemeentelijk voorkeursrecht door eigenaren zijn gesloten met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan haar voorkeurspositie. Dit moet een gemeente op straffe van niet-ontvankelijkheid doen binnen acht weken nadat zij een afschrift heeft ontvangen van de akte waarbij een dergelijke overeenkomst is gesloten. De WVG als zodanig voorziet niet in een mogelijkheid voor gemeentes om aanspraak te maken op vergoeding van de schade of het nadeel dat zij lijden ten gevolge van het negeren van hun voorkeurspositie.
7. De Gemeente heeft van deze rechtsgang gebruik gemaakt en stelt nu dat zij schade lijdt doordat de erven [betrokkene 1] haar voorkeurspositie negeren. Haar schade wordt veroorzaakt, zo stelt zij, doordat haar plannen door de weigerachtige houding van de erven [betrokkene 1] aanmerkelijke vertraging oplopen.
8. Vastgesteld kan worden dat de erven [betrokkene 1] in strijd met de WVG hebben gehandeld door de in geding zijnde grond te verkopen zonder deze eerst aan de Gemeente aan te bieden. Hun handelen kan dan ook als onrechtmatig worden aangemerkt. De belangen van de Gemeente die de wetgever via de WVG heeft willen beschermen, worden hierdoor ook geschaad. Het kan er dus voor worden gehouden dat de erven [betrokkene 1] onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij het op grond van de WVG gevestigd voorkeursrecht van de Gemeente hebben genegeerd.
9. Het voorkeursrecht zoals neergelegd in de WVG geeft de Gemeente uitsluitend een recht van eerste koop, maar geeft geen enkele garantie dat zij de grond ook daadwerkelijk zal kunnen verwerven. De erven [betrokkene 1] mogen zich dan ook op het standpunt stellen dat zij aan ieder ander willen verkopen, maar niet aan de Gemeente. Dat staat hen als eigenaren van de grond nu eenmaal vrij, zij het dat zij het voorkeursrecht van de Gemeente zullen moeten respecteren zolang dit geldt, zodat zij de grond dus niet te koop aan kunnen bieden aan anderen zolang zij de grond niet eerst aan de Gemeente te koop hebben aangeboden.
10. De schade waarvan de Gemeente vergoeding kan vorderen in verband met het negeren van haar voorkeursrecht is dan ook beperkt tot de schade die voortvloeit uit het feit dat zij een procedure ex artikel 26 WVG tot vernietiging van de overeenkomsten die de erven [betrokkene 1] hebben gesloten, aanhangig heeft moeten maken. Een veroordeling van de erven [betrokkene 1] tot vergoeding van de proceskosten van de Gemeente op grond van de artikelen 237 e.v. Rv is in die procedure reeds uitgesproken. Daarbij zij opgemerkt dat de regeling van de artikelen 237 e.v. Rv sluitend is, in die zin dat daarnaast geen ruimte bestaat voor een afzonderlijke vordering van de partij die in een gerechtelijke procedure in het gelijk is gesteld, ertoe strekkende dat haar daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed door de partij die in het ongelijk is gesteld, zo volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat de Gemeente in verband met die procedure nog andere kosten dan proceskosten heeft moeten maken is niet gesteld of gebleken. Waar de erven verder hebben gesteld dat zij tóch niet aan de Gemeente zullen verkopen en een eventuele onteigeningsprocedure willen afwachten, is er verder geen enkele grond om aan te nemen dat de plannen van de Gemeente zijn vertraagd door het feit dat zij de procedure ex artikel 26 WVG aanhangig heeft moeten maken. Nu voor de eventueel voor vergoeding in aanmerking komende schade - bestaande uit de proceskosten - reeds een veroordelend vonnis is uitgesproken, terwijl de vertragingsschade waar de Gemeente aanspraak op wenst te maken niet kan worden aangemerkt als schade die verband houdt met het feit dat de erven [betrokkene 1] haar voorkeursrecht hebben genegeerd, moet worden geoordeeld dat de Gemeente geen belang heeft bij de door haar tegen de erven [betrokkene 1] ingestelde vorderingen.
Dollé en Van Wanrooij
11. De Gemeente werpt Dollé en Van Wanrooij kort gezegd tegen dat zij op onrechtmatige wijze hebben geprofiteerd van het onrechtmatig negeren door de erven [betrokkene 1] van haar voorkeursrecht ingevolge de WVG. Wanneer veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat Dollé en Van Wanrooij onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Gemeente (zij betwisten dit), geldt ook hier dat niet is gebleken dat de Gemeente daar schade door heeft geleden anders dan het maken van proceskosten in verband met de procedure ex artikel 26 WVG, waarvoor zij inmiddels een veroordelend vonnis heeft verkregen. Ook de tegen Dollé en Van Wanrooij ingestelde vorderingen moeten daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
Slotsom
12. De conclusie is dat de vorderingen van de Gemeente moeten worden afgewezen.
13. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Gemeente in de worden verwezen.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
wijst de vordering af,
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden begroot op € 241,00 wegens vast recht en op € 904,00 wegens procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 27 april 2005.
de griffier: de rechter: