ECLI:NL:RBARN:2005:AT7147

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
125570
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.W. Collewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsgeschil over beëindiging arbeidsovereenkomst en beslaglegging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, betreft het een arbeidsgeschil tussen de besloten vennootschap Beachcomber Hot Tubs Europe B.V. en een gedaagde, die in Duitsland woont. De arbeidsovereenkomst tussen partijen, die op 17 februari 2004 was gesloten voor de duur van een jaar, eindigde op 31 maart 2005. De gedaagde stelde dat de arbeidsovereenkomst was omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, maar Beachcomber Europe betwistte dit. De gedaagde had beslag gelegd op de vorderingen van Beachcomber Europe, omdat hij meende recht te hebben op doorbetaling van zijn salaris en vakantiegeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de arbeidsovereenkomst was omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag op de vordering tot doorbetaling van salaris moest worden opgeheven, maar dat het beslag op het vakantiegeld van de gedaagde moest worden gehandhaafd, omdat Beachcomber Europe niet had aangetoond dat dit vakantiegeld was uitbetaald. De kosten van het kort geding werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken op 2 mei 2005.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 125570 / KG ZA 05-220
Datum vonnis: 2 mei 2005
Vonnis in kort geding
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEACHCOMBER HOT TUBS EUROPE B.V.,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. C.J. Diks,
beiden te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde,
advocaat en procureur mr. C.W. Reintjes te Duiven.
Partijen zullen hierna Beachcomber Europe en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Beachcomber Europe heeft [gedaagde] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van Beachcomber Europe en de advocaat van [gedaagde] hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities en de daarbij behorende producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Partijen hebben op 17 februari 2004 een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van een jaar, ingaande op 1 april 2004 en eindigend op 31 maart 2005. Krachtens deze overeenkomst trad [gedaagde] bij Beachcomber Europe in dienst in de functie van “areamanager” voor Duitsland, Oostenrijk en (een gedeelte van) Zwitserland tegen een bruto salaris van € 5.927,-- per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld alsmede een vergoeding voor kosten.
2. Op of omstreeks 8 maart 2005 heeft Beachcomber Europe aan [gedaagde] bericht dat de arbeidsovereenkomst na 31 maart 2005 niet zal worden verlengd of voortgezet. Bij brief van zijn advocaat van 30 maart 2005 heeft [gedaagde] aan Beachcomber Europe medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd en om doorbetaling van [gedaagde]’s salaris c.a. verzocht. Beachcomber Europe heeft daaraan niet voldaan.
3. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank -die daarbij de door [gedaagde] gepretendeerde vordering op Beachcomber Europe heeft begroot op € 35.000,-- - heeft [gedaagde] op 31 maart 2005 ten laste van Beachcomber Europe conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de besloten vennootschap Heerema Logistics Centre B.V. te Duiven.
Het geschil
1. Als grondslag voor de beslaglegging heeft [gedaagde] (onder meer) aangevoerd dat partijen na het sluiten van de arbeidsovereenkomst nader zijn overeengekomen dat die overeenkomst zou worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, zodat de arbeidsovereenkomst -nu deze nog niet is ontbonden of rechtsgeldig is opgezegd- in stand is gebleven en Beachcomber Europe gehouden is het aan [gedaagde] toekomende salaris c.a. te voldoen.
Ter staving van deze stelling heeft [gedaagde] een door de (toenmalige) directeur van Beachcomber Europe, [betrokkene 1], ondertekende werkgeversverklaring overgelegd, gedateerd 1 april 2004, welke verklaring er samengevat op neerkomt dat [gedaagde] vanaf 1 april 2004 voor onbepaalde tijd bij Beachcomber Europe in dienst is.
2. Beachcomber Europe betwist uitdrukkelijk dat door partijen een nadere overeenkomst voor onbepaalde tijd zou zijn gesloten. De (ook door haar) overgelegde werkgeversverklaring is volgens Beachcomber Europe niet als een zodanige (nadere) overeenkomst aan te merken, maar is -op verzoek van [gedaagde]- slechts aan hem verstrekt om hem in de positie te brengen een geldlening te verkrijgen om een auto te kunnen kopen of te leasen. In dit verband heeft Beachcomber Europe een verklaring van [betrokkene 1] voornoemd overgelegd, gedateerd 15 april 2005.
Volgens Beachcomber Europe is het ook volstrekt onaannemelijk dat zij al anderhalve maand na het sluiten van de arbeidsovereenkomst aan [gedaagde] een contract voor onbepaalde tijd zou hebben aangeboden.
Ten slotte stelt Beachcomber Europe dat [gedaagde] met ingang van 1 april 2005 full time in dienst is getreden van de firma Friedrich Grohe AG & Co. KG te Hemer, Duitsland, en dus niet meer in staat is arbeid voor Beachcomber Europe te verrichten. Ter staving van deze stelling heeft Beachcomber Europe een verklaring overgelegd van een toenmalige collega van [gedaagde], [betrokkene 2], gedateerd 15 april 2005.
Een en ander wordt door [gedaagde] betwist.
3. Op grond van voormelde stellingen is Beachcomber Europe van mening dat de aan de beslaglegging ten grondslag gelegde vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is en zij vordert daarom thans, kort gezegd, opheffing van het beslag, althans [gedaagde] daartoe te veroordelen en schriftelijke mededeling daarvan te doen aan de derde-beslagene met afschrift aan de advocaat van Beachcomber Europe, een en ander versterkt met een dwangsom.
[gedaagde] voert daartegen gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
de bevoegdheid
De voorzieningenrechter acht zich op grond van artikel 705, lid 1 jo. artikel 254 Rv. bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Deze bevoegdheid wordt door partijen ook niet betwist.
het toepasselijke recht
Blijkens de opstelling van partijen ter zitting wensen zij het Nederlands recht van toepassing te zien op hun onderlinge rechtsverhouding.
Er bestaat geen aanleiding om daarvan af te wijken, temeer niet nu het beslag, waarvan gesteld wordt dat het onrechtmatig is gelegd, in Nederland heeft plaatsgevonden.
de inhoudelijke beoordeling
1. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen vloeit voldoende voort uit de inhoud van de dagvaarding en de overige stellingen van Beachcomber Europe.
2. Voorop gesteld wordt dat ingevolge het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv. het beslag onder meer dient te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger
ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert - met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure -
aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval
vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Met inachtneming daarvan is het volgende van belang.
3. De voorzieningenrechter acht voorshands onvoldoende aannemelijk geworden (de stelling van [gedaagde]) dat de op 17 februari 2004 tussen partijen voor een bepaalde tijd (1 jaar) gesloten arbeidsovereenkomst naderhand is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Tegenover de werkgeversverklaring van 1 april 2004 waarop [gedaagde] zich beroept, staan immers de door Beachcomber Europe overgelegde (hiervoor onder het geschil sub 2. genoemde) verklaringen van [betrokkene 1] en
[betrokkene 2]. De verklaring van [betrokkene 1] houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in dat:
- [gedaagde] een werkgeversverklaring nodig had om in Duitsland een contract voor de financiering van een lease-auto te verkrijgen, zodat hij zijn werkzaamheden kon aanvangen;
- duidelijk met [gedaagde] is afgesproken dat dit de enige reden was waarom die werkgeversverklaring zou worden afgegeven door Beachcomber Europe;
- Verhagen met [gedaagde] heeft afgesproken dat hij een werkgevers-verklaring zou krijgen, waarin wellicht met het oog op de toekomst gezet zou kunnen worden dat [gedaagde] een contractswijziging voor onbepaalde tijd tegemoet kon zien na gebleken geschiktheid, mits hij aan een aantal regels zou voldoen.
De verklaring van [betrokkene 2] houdt -zakelijk weergegeven- in dat [gedaagde] hem begin maart 2005 heeft verteld dat hij per 1 april 2005 ging werken voor F. Grohe mede omdat zijn contract bij Beachcomber Europe ten einde liep.
Uit deze beide verklaringen blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat beide partijen -in weerwil van de door Beachcomber Europe verstrekte werkgeversverklaring- er van uitgingen dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2005 zou eindigen.
4. Daarnaast acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] per 1 april 2005 bij een andere werkgever in dienst
is getreden, zodat hij in het geheel geen arbeid meer voor Beachcomber Europe kan verrichten en de loonvordering van [gedaagde] reeds om die reden moet stranden. Dit volgt enerzijds uit de hiervoor zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 2] en anderzijds uit de -door/namens [gedaagde] onvoldoende betwiste- verklaring van de
advocaat van Beachcomber Europe ter zitting dat hij onlangs telefonisch contact heeft gehad met de hiervoor genoemde firma Grohe en dat zowel twee telefonistes/receptionistes van die firma als de secretaresse van [gedaagde] zelf hebben bevestigd dat [gedaagde] inmiddels bij die firma full-time in dienst is getreden als sales-manager.
5. Gelet op het voorgaande is in het kader van dit kort geding voldoende (summierlijk) gebleken van de ondeugdelijkheid van [gedaagde]’s vordering tot doorbetaling van zijn salaris c.a. Datzelfde geldt voor de (eveneens aan de beslaglegging ten grondslag gelegde) vordering tot betaling van een (eventuele) beëindigingsvergoeding.
Het beslag dient daarom in zoverre te worden opgeheven.
Dat geldt echter niet voor zover de vordering van [gedaagde] betrekking heeft op het nog aan hem tot het einde van de dienstbetrekking verschuldigde vakantiegeld. Namens Beachcomber Europe is immers niet, althans onvoldoende weersproken dat aan [gedaagde] over de periode van 1 april 2004 tot 1 april 2005 nog geen vakantiegeld is uitbetaald en dat hiermee een bedrag van ruim € 4.700,-- gemoeid is.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorshands als beëindigd moet worden beschouwd, dient Beachcomber Europe dit vakantiegeld aan [gedaagde] uit te betalen. Zolang dat niet is geschied, heeft [gedaagde] er dus belang bij dat het beslag tot (minimaal) dat bedrag wordt gehandhaafd. Dit belang weegt voorshands zwaarder dan het belang van Beachcomber Europe bij opheffing van het beslag (tot dat bedrag) teneinde haar voorraad te kunnen uitleveren.
6. Met inachtneming van het voorgaande zal als volgt worden beslist.
Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd.
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. bepaalt -met intrekking in zoverre van de beschikking van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 31 maart 2005- het bedrag van de vordering van [gedaagde] tot verzekering waarvan het verlof tot het leggen van het onderhavige beslag is verleend, nader op € 5.000,-- inclusief rente en kosten,
2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
4. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Collewijn en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de rechter