ECLI:NL:RBARN:2005:AT7675

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
108957
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Noordraven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsverplichting uit overeenkomst tot aanneming van werk voor woonboot

In deze zaak vorderde Maessen en Hendriks Technische Installaties B.V. betaling van een bedrag van € 9.416,23 van [gedaagde], voortvloeiend uit een overeenkomst tot aanneming van werk voor werkzaamheden aan een woonboot. De rechtbank Arnhem oordeelde dat er geen rechtsgeldige overeenkomst bestond tussen Maessen en Hendriks en [gedaagde]. De rechtbank stelde vast dat de werkzaamheden waren uitgevoerd door [betrokkene 1], en dat er geen contractsovername of cessie van de vordering had plaatsgevonden. Het enkele betalen van facturen door [gedaagde] aan Maessen en Hendriks was onvoldoende om een juridische verplichting tot betaling van het resterende bedrag te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat Maessen en Hendriks geen vorderingsrecht had op [gedaagde] en wees de vordering af. Tevens werd Maessen en Hendriks veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 108957 / HA ZA 04-121
Datum vonnis: 4 mei 2005
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAESSEN EN HENDRIKS TECHNISCHE INSTALLATIES B.V.,
gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum,
eiseres,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. B.J. de Haan te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. J.A. Spigt te Arnhem.
Partijen zullen hierna ‘Maessen en Hendriks’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 maart 2004
- het proces-verbaal van comparitie van 21 januari 2005
- de akte van Maessen en Hendriks
- de akte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij de stukken bevindt zich een aan [gedaagde] gerichte offerte met bijlagen gedateerd 16 februari 2001 met referentie 100381/11109EV. Bovenaan deze offerte staat geschreven ‘ Technisch Buro’ en ‘[betrokkene 1]’, hierna verder te noemen: ‘[betrokkene 1]’, met adresgegevens. Deze offerte luidt, voor zover relevant, als volgt:
“ Hierbij doen wij u onze aanbieding toekomen voor elektrotechnische werkzaamheden betreffende uw project [adres] te [woonplaats].
Uitgangspunten
Opname ter plekke door heer [betrokkene 1], d.d. 15 februari 2001.
Werkzaamheden
Het aanbrengen van een complete elektrische installatie in uw woonboot en kantoor. (...)
De prijs
Bovenstaande werkzaamheden kunnen wij u aanbieden voor de prijs van:
Woonboot ƒ 16.500,00
Meterkast tussenmeter: ƒ 457,00
Kantoor: ƒ 7.245,00
Totaal: ƒ 24.220,00
(...)
Alle genoemde bedragen zijn exclusief de geldende B.T.W. (19%)
(...)”
2.2 De gelijkluidende offerte op briefpapier van Maessen en Hendriks, die zich eveneens bij de stukken bevindt, is niet de originele offerte, maar een latere uitdraai van de tekst op papier van Maessen en Hendriks.
2.3 Bij de stukken bevindt zich ook een door [gedaagde] op 26 april 2001 ondertekende aan [betrokkene 1] geretourneerde opdrachtbevestiging met betrekking tot de offerte zoals opgenomen onder 2.1 hiervoor. Deze opdrachtbevestiging is gemaakt op briefpapier van [betrokkene 1].
2.4 Op 6 februari 2002 heeft [gedaagde] aan [betrokkene 1] een fax gestuurd met betrekking tot woonboot nr. 120. Bij het onderdeel ‘Meer- of minderwerk’ staat: * zie opmerking. In die opmerking, die onderaan vetgedrukt is opgenomen, staat: “Bij meer- of minderwerk, extra kosten omgaand bevestigen met bedragen incl. BTW”
2.5 In de kop van het in de procedure gebrachte formulier van 20 februari 2002 met betrekking tot meerwerkopgaaf projectnummer 11109EV staat ‘Maessen en Hendriks BV’. Deze meerwerkopgaaf is door [gedaagde] niet voor accoord ondertekend. [gedaagde] heeft hierop handmatig geschreven en dit geparafeerd/ ondertekend: ‘niet kunnen controleren onbekend’.
2.6 Op 20 februari 2002 is door Maessen en Hendriks aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor de eerste termijn voor projectnummer 11109EV voor een bedrag van € 4.456,43, inclusief BTW.
2.7 Op 27 februari 2002 heeft van Maessen en Hendriks aan [gedaagde] voor projectnummer 11109EV een factuur gezonden voor een bedrag van € 3.570,-, inclusief BTW, onder vermelding van :
“Hierbij belasten wij u voor de door ons uitgevoerde werkzaamheden betreffende de elektrische installatie in uw dubbele woonboot. Het betreft een voorschot op het meerwerk in mindering van de eindafrekening.”
2.8 Maessen en Hendriks hebben ten slotte op 8 mei 2002 aan [gedaagde] een factuur voor een bedrag van € 13.893,43, inclusief BTW, gezonden.
2.9 Bij brief van 1 oktober 2002 heeft [gedaagde] aan [betrokkene 1] het volgende bericht:
“(...)Heden per bank overgemaakt op ING rekening van de firma Maessen & van de Brink BV € 2000,00.
Zoals in eerder gesprekken is aangegeven, is het voor mij financieel onmogelijk om van de opgegeven prijs af te wijken.
Totaal is nu voldaan: d.d. 17-03-2002 € 4456,43
d.d. 25-03-2002 € 3570,00
d.d. 01-10-2002 € 2000,00
-----------
Totaal € 10026,43 (Hfl. 22095,34)
Dus ruim boven uw offerte, zie ook mijn bemerking onder een aantal aan u verzonden faxen. “
2.10 Op 3 oktober 2002 heeft Maessen en Hendriks aan [gedaagde] een creditnota voor € 4.456,43, inclusief BTW, gezonden met betrekking tot de in de factuur van 8 mei 2002 onjuist (opnieuw) berekende eerste termijn. Van deze factuur resteert nog een bedrag van € 9.437,--.
2.11 Naar aanleiding van ontvangst op 11 maart 2003 van een aanmaning van Maessen en Hendriks voor een bedrag van € 7.437,00 heeft [gedaagde] op 24 maart 2003 een brief aan [betrokkene 1] gezonden en verschuldigdheid van dat bedrag betwist.
2.12 De raadsman van Maessen en Hendriks heeft bij brief van 29 april 2003 [gedaagde] gesommeerd tot betaling van het verschuldigde bedrag over te gaan. [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1 Maessen en Hendriks vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan Maessen en Hendriks van een bedrag van € 9.416,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.437,00 vanaf 20 november 2003 tot de dag der algehele voldoening. Het gevorderde bedrag bestaat uit een bedrag van € 7.437,00 in hoofdsom, een bedrag van € 751,03 aan wettelijke rente over de hoofdsom, alsmede een bedrag van € 1.228,20 voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.2 Maessen en Hendriks legt aan haar vordering ten grondslag dat zij overeengekomen werkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde] ondanks verzoeken daartoe en sommatiebrieven en ingebrekestelling niet tot betaling van het gevorderde bedrag is overgegaan. Volgens Maessen en Hendriks moet [gedaagde] dit bedrag nog aan haar betalen, omdat dit als zodanig tussen [betrokkene 1] en [gedaagde] is afgesproken. Tussen hen is immers afgesproken dat de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de woonboot van [gedaagde] door Maessen en Hendriks zou worden verricht en dat hiervoor door Maessen en Hendriks ook gefactureerd zou worden.
3.3 [gedaagde] heeft de vordering van Maessen en Hendriks betwist. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat tussen [betrokkene 1] en hem geen afspraken zijn gemaakt inhoudende dat de werkzaamheden aan de woonboot door Maessen en Hendriks zouden worden verricht en dat hem dit ook niet is verteld door [betrokkene 1]. Over de wijze van factureren heeft [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen verklaard:
‘Het interesseerde mij niet hoe er gefactureerd werd. Ik heb gewoon betaald maar wel tot het bedrag dat ik volgens de overeenkomst moest voldoen. Ik heb de facturen betaald omdat ik nog niet aan het totale factuurbedrag zat.’
3.4 De partijen zijn het erover eens dat tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] op basis van de offerte van 16 februari 2001 van [betrokkene 1] een overeenkomst tot aanneming van werk is gesloten, onder meer ten behoeve van werkzaamheden aan de woonboot van [gedaagde], zodat dit vast staat. Tevens staat vast dat [gedaagde] voor het verrichten van de met [betrokkene 1] overeengekomen werkzaamheden aan de woonboot
van Maessen en Hendriks facturen heeft ontvangen voor een totaalbedrag van - na creditering - € 17.463,43. Hiervan heeft [gedaagde] een bedrag van € 10.026,43 aan Maessen en Hendriks betaald. Volgens Maessen en Hendriks kan hieruit - uit het betalen van de facturen door [gedaagde] aan haar - worden afgeleid dat [gedaagde] haar expliciet als contractspartij heeft erkend waardoor een betalingsverplichting van [gedaagde] aan Maessen en Hendriks is ontstaan voor het nog openstaande bedrag. Dit standpunt is onjuist. Het enkel betalen van facturen door [gedaagde] aan Maessen en Hendriks is onvoldoende om daaruit een juridisch afdwingbare verplichting af te leiden. Het stond [betrokkene 1] en [gedaagde] immers vrij om af te spreken dat betalingen aan Maessen en Hendriks dienden te geschieden. Om contractspartij te worden was een overname van het contract tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] door Maessen en Hendriks, dan wel een levering door [betrokkene 1] van de vordering op [gedaagde] aan Maessen en Hendriks, noodzakelijk geweest. Nu niet door Maessen en Hendriks is gesteld of is gebleken dat sprake was van contractsovername of van cessie en ook de daartoe vereiste akten niet in de procedure zijn gebracht, moet het ervoor worden gehouden dat Maessen en Hendriks op deze wijze geen vorderingsrecht op [gedaagde] heeft gekregen. Dat [gedaagde] volgens Maessen en Hendriks bekend moet worden geacht met het feit dat [betrokkene 1] ook voor Maessen en Hendriks werkte, maakt dit, zondere nadere toelichting, die ontbreekt, niet anders. Voor het overige zijn door Maessen en Hendriks ook geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Voor een bewijsopdracht is dan ook geen reden.
3.5 Dit een en ander leidt tot de conclusie dat Maessen en Hendriks geen overeenkomst met [gedaagde] heeft gesloten zodat haar vorderingen terzake zullen worden afgewezen. Maessen en Hendriks heeft nog wel bij akte na de comparitie van partijen gesteld dat [betrokkene 1] gezien moet worden als een vertegenwoordiger van Maessen en Hendriks. Nog daargelaten dat deze akte niet bedoeld was om nog inhoudelijke standpunten in te nemen anders dan was verzocht tijdens de comparitie van partijen en [gedaagde] daar ook niet meer op heeft kunnen reageren, is deze stelling onvoldoende onderbouwd en niet in overeenstemming met hetgeen blijkt uit de offerte en de opdrachtbevestiging. Aan het overige door Maessen en Hendriks gestelde wordt verder niet meer toegekomen.
3.6 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Maessen en Hendriks in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
4. De beslissing
De rechtbank, recht doende,
- wijst het gevorderde af,
- veroordeelt Maessen en Hendriks in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 245,00 voor verschotten en € 768,00 voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2005.
De griffier de rechter