Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/43
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
S-timable B.V., eiseres,
gevestigd te Nijmegen, vertegenwoordigd door [gemachtigde],
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 november 2004, uitgereikt door UWV te Amsterdam.
Bij besluit van 20 mei 2004 heeft verweerder aan eiseres een voorschotnota voor het jaar 2004 gezonden voor het polisnummer [nummer].
Bij besluit van 14 juni 2004 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij in verband met voor haar werkzame uitzendkrachten met terugwerkende kracht wordt ingedeeld in de risicopremiegroep Uitzendbedrijven IIB.
Ter uitvoering van het besluit van 14 juni 2004 heeft verweerder eiseres over de jaren 2001 tot en met 2004 op 14 en 16 juli 2004 (voorschot) creditnota’s gezonden voor polisnummer [nummer]. Bij besluiten van 14 juli 2004 heeft verweerder aan eiseres afrekeningsnota’s voor de jaren 2001 tot en met 2003 gezonden voor polisnummer [nummer].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten van 20 mei 2004 en 14 juni 2004 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 april 2005. Eiseres is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door [X] en [gemachtigde]. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter zitting heeft eiseres bezwaar tegen de terugwerkende kracht die verweerder aan de indeling in de risicopremiegroep Uitzendbedrijven IIB heeft gegeven. De terugwerkende kracht heeft betrekking op de premiejaren 2001 tot en met 2003.
Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit toepassing gegeven aan het Besluit datumbeleid indelingen (Stcrt. 1998, nr. 51), welk Besluit thans op grond van artikel 15 van de Invoeringswet Wet SUWI op artikel 97l van de WW is gebaseerd. Op grond van dit beleid geeft verweerder terugwerkende kracht ‘ten nadele’ aan de indeling in een sector als de werkgever bijvoorbeeld ‘wijzigingen in de bedrijfs-uitoefening heeft verzwegen’. Uit de tekst van en de toelichting op deze beleidsregel blijkt dat verweerder met dit beleid beoogt om invulling te geven aan het rechtszekerheidsbeginsel.
Bij brief van 24 februari 2005 heeft verweerder aangegeven dat dit Besluit niet expliciet ziet op de indeling in risicopremiegroepen, maar dat de terugwerkende kracht die aan de indeling in de risicopremie-groep Uitzendbedrijven IIB de toets aan de algemene beginselen van bestuur kan doorstaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door voormeld Beleid analoog toe te passen bij de indeling in risicopremie-groepen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat terecht terugwerkende kracht is verleend aan de indeling in de risicopremiegroep Uitzendbedrijven IIB. Uit de gedingstukken blijkt immers dat eiseres vanaf medio 2001 uitzendpersoneel in dienst heeft genomen dat onder die risicopremiegroep valt, maar dat niet als zodanig is aangemeld bij verweerder. Dit uitzendpersoneel is ten onrechte aangemeld onder het polisnummer [nummer] met de risicopremiegroep Intermediaire diensten. Gelet daarop heeft verweerder niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld door premie over de jaren 2001 tot en met 2003 na te vorderen.
Uit de rapporten van de consulent werkgeverszaken van oktober 1999 en september 2000 leidt de rechtbank verder af dat de directeur van eiseres is geïnformeerd over en daarom bekend was met de indeling van technisch- en administratief uitzendpersoneel in een andere risicopremiegroep dan de Intermediaire diensten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat in de rapporten ten onrechte is aangeven dat de directeur van eiseres is geïnformeerd over de risicopremiegroepen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat de brief van september 2000 niet aan eiseres is verzonden of haar niet heeft bereikt. Hieraan voegt de rechtbank nog het volgende toe. Ook als zou moeten worden aangenomen dat verweerder eiseres niet adequaat heeft geïnformeerd, dan nog had eiseres als ondernemer in de uitzendwereld op de hoogte dienen te zijn van de verschillende risicopremiegroepen binnen de sector uitzendbedrijven.
Namens eiseres is nog gewezen op de brief van 29 september 2000 waarin is aangegeven dat de indeling van eiseres in de sector uitzendbedrijven na 1 januari 2001 wordt gehandhaafd. Aan die brief kon eiseres echter niet vertrouwen ontlenen dat de toenmalige indeling in de risico-premiegroep Intermediaire diensten ook nadien onveranderd zou blijven. Deze brief handelde in de eerste plaats immers over de indeling in de sector uitzendbedrijven en niet ook over de indeling in een risicopremiegroep. Daarnaast is van belang dat het uitzendpersoneel pas in de loop van 2001 in dienst is getreden, zodat er vanaf dat moment sprake was van gewijzigde omstandigheden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres voor wat betreft het uitzendpersoneel terecht met terugwerkende kracht ingedeeld in de risicopremiegroep Uitzendbedrijven IIB. Verweerder heeft niet gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2005.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.