Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 04/2811
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Stichting tot Behoud van Natuurgebieden in de gemeente Tiel en Omgeving, eiseres,
gevestigd te Tiel,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel, verweerder,
[vergunninghouder], wonende te [woonplaats], partij ex artikel 8:26 van de Awb.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 juni 2004.
Op 11 november 2003 heeft [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) bij verweerder een aanvraag ingediend om bouwvergunning voor het plaatsen/vernieuwen van een (deels reeds vervangen) terreinafscheiding op diverse percelen aan [adres], te [woonplaats].
Bij besluit van 16 december 2003 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning geweigerd.
Het bezwaar is behandeld door de commissie bezwaar en beroep, die op 10 mei 2004 advies aan verweerder heeft uitgebracht.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar, in afwijking van het door voormelde commissie uitgebrachte advies, gegrond verklaard en voorts bouwvergunning verleend aan vergunninghouder.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 2 december 2004 heeft vergunninghouder zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 mei 2005. Eiseres is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.P.C.M. Heijnen, werkzaam bij verweerders gemeente. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. van Laar.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verweerder ex artikel 44, eerste lid aanhef en sub d van de Woningwet (Wow) is afgeweken van een negatief advies van de welstandscommissie en alsnog een (lichte) bouwvergunning heeft verleend voor het plaatsen van een terreinafscheiding op diverse percelen aan [adres], te [woonplaats].
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en betoogt dat verweerder op ondeugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom in afwijking van het negatieve welstandsadvies van 10 december 2003 de bouwvergunning is verleend. Bovendien wordt gesteld dat sprake is van strijd met artikel 9.3, lid 4 van de Bouwverordening Tiel 2003 en dat geen sprake is van enig door verweerder opgewekt en rechtens te honoreren vertrouwen dat een bouwvergunning zou worden verleend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het thans in geding zijnde bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 11 november 2003 een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend, voorziet in een hekwerk/terreinafscheiding met een lengte van ca 700 m en een hoogte van ca 130 cm uitgevoerd in een antracietkleurige kunststof uitvoering. Het schrikdraad zal van een zwarte of donkerbruine kleur zijn.
Op grond van artikel 44, eerste lid aanhef en sub d, van de Wow moet een bouwvergunning geweigerd worden indien het uiterlijk van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van die wet, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
De rechtbank merkt op dat met betrekking tot de onderhavige bouwaanvraag ingevolge artikel VII, lid 2, van de Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Wow - voor zover hier van belang - tot het tijdstip van de bekendmaking van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Wow, doch uiterlijk tot 1 juli 2004 de bepalingen in de bouwverordening die betrekking hebben op welstand, alsmede de artikelen 12, eerste lid, en 19 van de Wow (oud), blijven gelden zoals zij golden vóór de inwerkingtreding van de op dit punt gewijzigde Wow (op 1 januari 2003). In het onderhavige geval betekent dat dat wat betreft de beoordeling of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, uitgegaan wordt van het gestelde in artikel 12, eerste lid, sub a, van het “Bestemmingsplan Buitengebied 1983”.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet tot wijziging van de Wow (kamerstuk 1998-1999, 26 734, nr. 3), heeft verweerder ingevolge artikel 44, eerste lid aanhef en sub d, van de Wow de mogelijkheid om - mits deugdelijk gemotiveerd - af te wijken van een welstandsadvies, indien zwaarwegende (bijvoorbeeld economische of maatschappelijke) belangen dit wenselijk maken. Daarnaast, zo blijkt uit de jurisprudentie, heeft verweerder de mogelijkheid om - mits deugdelijk gemotiveerd - op welstandsgronden af te wijken van het advies van de welstandscommissie.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit besloten af te wijken van het negatieve welstandsadvies omdat:
- De hoogte van het hekwerk doelmatig is in verband met het binnen de hekken houden van springpaarden. Het houden van paarden past binnen de bestemming van het terrein;
- De hekken grotendeels wegvallen in het landschapsbeeld. De aanwezigheid van coniferen en andere landschapselementen belemmeren het zicht op de uiterwaarden van de Linge, zodat er geen sprake is van een open landschap. Het landschap wordt niet of nauwelijks verstoord.
Hierbij heeft verweerder laten meewegen, dat gelet op het op 6 november 2003 plaatsgevonden vooroverleg van de welstandscommissie het de commissie niet zonder meer vrij stond om alsnog een negatief welstandsadvies uit brengen, dat het welstandsadvies voorts ondeugdelijk is en dat uit het advies van tuin- en landschapsarchitect [X] van 12 juni 2002 valt op te maken dat de afrastering goed in de omgeving is in te passen.
Ten aanzien van voornoemd vooroverleg tussen de welstandscommissie “het Gelders Genootschap” en vergunninghouder merkt de rechtbank op dat ingevolge artikel 9.3 van de Bouwverordening Tiel 2003 dit vooroverleg een informele, niet-bindende gedachtewisseling over bouwplannen omvat, waarvoor nog geen aanvraag om bouwvergunning is ingediend. Ter zitting is door verweerder en vergunninghouder nog eens bevestigd dat de formele aanvraag voor het verkrijgen van de bouwvergunning eerst op 11 november 2003 is ingediend. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat reeds eerder door vergunninghouder bouwaanvragen voor het plaatsen/vernieuwen van de betreffende terreinafscheiding zijn ingediend. Gelet hierop en mede gezien de brief van de welstandscommissie van 27 november 2003 betreffende dit vooroverleg, kan de rechtbank verweerder niet volgen in de stellingname dat het de welstandscommissie na 6 november 2003 niet meer vrij stond om alsnog een negatief advies uit te brengen.
De rechtbank is niet gebleken van enige gebrekkigheid van het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming. Het daarover door verweerder gestelde volgt de rechtbank niet. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de voltallige welstandscommissie op 20 november 2003 de betreffende locatie aan [adres] heeft bezocht. In het vervolgens op 10 december 2003 uitgebrachte advies is adequaat gemotiveerd dat, mede gezien het tegenrapport van 12 juni 2002 van [X], het bouwwerk, wat de, expliciet aangegeven, uiterlijke verschijningsvorm betreft en bezien op een terrein dat is bestemd als “Agrarisch gebied van grote landschappelijke waarde” waarbij het gemeentelijk beleid ten aanzien hiervan expliciet is gericht op “behoud, beheer en/of herstel van de bij het van kracht worden van het plan aanwezige grote landschappelijke waarde” (artikel 12, eerste lid, sub a, van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1983”), niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
In het licht van dit deskundig geacht uitgebrachte welstandsadvies is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit geen blijk heeft gegeven van een deugdelijke motivering dat het bouwwerk wel aan redelijke eisen van welstand voldoet. De rechtbank constateert in dit kader dat verweerder niet heeft overwogen het bouwplan aan nog eens een andere welstandscommissie voor te leggen. Het door verweerder aangehaalde advies van tuin- en landschapsarchitect [X] acht de rechtbank minder relevant aangezien dit advies in opdracht van vergunninghouder is opgesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de doelmatigheid van het hekwerk en het gebruik van het terrein overeenkomstig de bestemming, op zich zelf niet zijn aan te merken als zwaarwegende belangen op grond waarvan kan worden afgeweken van het negatieve welstandsadvies in de zin van artikel 44, eerste lid aanhef en sub d, van de Wow.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat, mede gezien de door verweerder aangehaalde doelmatigheid, de ter zitting nog eens toegelichte en door verweerder onderschreven motivering van het standpunt van vergunninghouder dat verhoging van het hekwerk noodzakelijk is ter voorkoming van uitbraak van de door hem ter plaatse geweide paarden, haar niet onjuist voorkomt. De rechtbank is van oordeel dat de kans op ernstige ongelukken na uitbraak van paarden niet ondenkbeeldig is. Mede gezien het feit dat het gebruik van het terrein overeenkomstig de bestemming is, is de rechtbank van oordeel dat verhoging van het hekwerk ter voorkoming van uitbraak van de paarden aan te merken valt als een zwaarwegend belang op grond waarvan kan worden afgeweken van het negatieve welstandsadvies in de zin van artikel 44, eerste lid aanhef en sub d, van de Wow.
Alles overziende komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder op goede gronden tot het verlenen van de bouwvergunning aan vergunninghouder is overgegaan.
Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.J.M. van Engelen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Zijmers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2005.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.