ECLI:NL:RBARN:2005:AT9613

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1876
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor uitbreiding fabriek mengvoeders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 15 juli 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning die was verleend aan [belanghebbende] voor de uitbreiding van een fabriek voor mengvoeders. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de verleende bouwvergunning. De voorzieningenrechter overwoog dat, volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, op 7 juni 2005 had verweerder al op de bezwaren van verzoekster beslist, waardoor de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen niet langer aanwezig was.

De verzoekster was op 13 juni 2005 in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar, maar had tot op heden geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De voorzieningenrechter concludeerde dat niet meer voldaan werd aan het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 van de Awb, ondanks het feit dat de beroepstermijn van zes weken nog niet volledig was verstreken. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoekster vrijstond om een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, mits zij alsnog beroep instelde. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.F. Bijloo, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof, griffier, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/1876
Uitspraak
van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in het geding tussen:
[verzoekster],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen,
verweerder,
alsmede
[belanghebbende], te [vestigingsplaats] , partij ex artikel 8:26 van de Awb.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2005 heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aan [belanghebbende], (verder: [belanghebbende]) een bouwvergunning verleend ten behoeve van de uitbreiding van een fabriek voor mengvoeders op het perceel [adres] te [vestigingsplaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster tijdig bezwaar gemaakt. Tevens is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van de verleende bouwvergunning.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Gebleken is dat verweerder inmiddels bij besluit van 7 juni 2005 op de bezwaren van verzoekster heeft beslist. Derhalve is de mogelijkheid om hangende het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen niet langer aanwezig.
Bij brief van 13 juni 2005 is verzoekster overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld om tegen het besluit op bezwaar beroep in te stellen bij de rechtbank. Daarbij is verzoekster verzocht om binnen één week na verzending van deze brief te reageren.
Verzoekster heeft tot op heden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat niet (meer) wordt voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste. Daaraan doet niet af dat de beroepstermijn van zes weken thans nog niet volledig is verstreken. Het (spoedeisende) karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure brengt mee dat van de verzoekende partij kan worden verlangd dat zij
-indien zij zich met de beslissing op bezwaar niet kan verenigen- onverwijld tot het indienen van een beroepschrift overgaat.
Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek om voorlopige voorzienig niet-ontvankelijk verklaard.
Ten overvloede benadrukt de voorzieningenrechter dat het verzoekster vrij staat om een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, mits zij alsnog beroep instelt. Daarbij wijst de voorzieningenrechter verzoekster op de in artikel 6:7 van de Awb neergelegde beroepstermijn.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2005.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: