ECLI:NL:RBARN:2005:AU1144

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
355712\CV EXPL 04-3597
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake schadevergoeding voor het niet ter beschikking stellen van een lease-auto

In deze zaak vorderde de werknemer, die in dienst was bij de besloten vennootschap [werkgeefster], schadevergoeding omdat hem een lease-auto was ontzegd. De werknemer had bij zijn indiensttreding in 2001 afgesproken dat hij een lease-auto ter beschikking zou krijgen, wat hij als een essentiële voorwaarde beschouwde voor het accepteren van de functie van Hoofd Administratie. De werkgeefster had echter in 2003 besloten dat de functie van de werknemer niet langer in aanmerking kwam voor een lease-auto, wat leidde tot een geschil. De kantonrechter oordeelde dat de werkgeefster niet eenzijdig de arbeidsvoorwaarden van de werknemer kon wijzigen, aangezien de lease-auto was afgesproken in het kader van de arbeidsvoorwaarden. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer recht had op schadevergoeding voor de werkelijk geleden schade, en dat partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de hoogte van deze schade. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de werknemer werd verzocht zijn kosten met bewijsstukken te onderbouwen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector kanton
Locatie Tiel
zaakgegevens 355712 \ CV EXPL 04-3597 \ 127\pjw
uitspraak van 3 augustus 2005
Vonnis
in de zaak van
[werknemer]
wonende te Houten
eisende partij
gemachtigde mr. B.R. Kuijlman
tegen
de besloten vennootschap [werkgeefster]
gevestigd te Culemborg
gedaagde partij
gemachtigde mr. A.E. Vos
Partijen worden hierna [werknemer] en [werkgeefster] genoemd.
1. De verdere procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 april 2005
- brief van de gemachtigde van [werkgeefster]
- brieven aan partijen, met de mededeling dat de geplande comparitie van partijen geen doorgang vindt.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist.
2.1 [werknemer] is op 1 augustus 2001 bij [werkgeefster] in dienst getreden in de functie van Hoofd Financiële Administratie.
2.2 Bij brief van 3 juli 2001 heeft [werkgeefster] de afspraken van partijen omtrent de arbeidsvoorwaarden in de vorm van een aanbod aan [werknemer] bevestigd. In deze door [werknemer] voor akkoord getekende brief is onder meer het volgende te lezen:
“Met het oog op de zakelijke reizen die u ten behoeve van uw werkzaamheden zult moeten maken, krijgt u conform de concernregeling ‘Bedrijfsautoregeling’ de beschikking over een lease-auto op het niveau van schaal 11.”
2.3 In artikel 1 van de Concernregeling bedrijfsautoregeling is het volgende bepaald:
“De werkgever bepaalt wie op basis van representativiteit of bedrijfseconomische redenen aan deze regeling deelneemt.”
2.4 Bij brief van 18 maart 2003 heeft [werkgeefster] aan [werknemer] bericht dat de functie van [werknemer] na heroverweging van de bedrijfsautoregeling binnen het concern niet langer voorkomt op de lijst van functies die op grond van representativiteit en/of bedrijfseconomische redenen voor een lease-auto in aanmerking komen.
2.5 [werknemer] heeft vanaf 1 januari 2004 niet meer de beschikking gehad over een lease-auto. [werknemer] heeft bij [werkgeefster] een lening afgesloten van € 14.000,00 voor de aanschaf van een eigen auto. Vanaf 1 januari 2004 heeft Van Veluwe aanspraak op een vergoeding voor woon-werkverkeer en kan [werknemer] voor zakelijke reizen een pool- of huurauto gebruiken, voor zover er een beschikbaar is.
3. De vordering en het verweer
3.1 [werknemer] vordert primair dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [werkgeefster] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te betalen:
A. een bedrag van € 516,42 netto per maand geïndexeerd met de bij CAO afgesproken en af te spreken loonsverhogingen, vanaf 1 januari 2004 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst van partijen rechtsgeldig is geëindigd, ter compensatie van het niet meer ter beschikking stellen van een lease-auto;
B. het bedrag van € 780,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
C. de wettelijke rente over alle vorderingen en wel vanaf de datum dat deze zijn verschuldigd.
Subsidiair vordert [werknemer] bij vonnis een verklaring voor recht dat [werkgeefster] aan [werknemer] binnen drie dagen na betekening van het vonnis een aan zijn vorige lease-auto gelijkwaardige lease-auto ter beschikking zal stellen. Voorts vordert [werknemer] veroordeling van [werkgeefster] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling, binnen drie dagen na betekening van het vonnis, van het onder A genoemde bedrag per maand over de gehele periode dat [werkgeefster] aan [werknemer] geen lease-auto ter beschikking heeft gesteld alsmede een door de kantonrechter vast te stellen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijk rente over alle vorderingen en wel vanaf de datum dat deze zijn verschuldigd.
Primair en subsidiair vordert [werknemer] veroordeling van [werkgeefster] in de proceskosten.
3.2 [werknemer] onderbouwt zijn vordering, kort en zakelijk weergegeven als volgt.
Gelet op hetgeen partijen zijn overeengekomen met betrekking tot het aan [werknemer] door [werkgeefster] ter beschikking stellen van een lease-auto was [werkgeefster] niet gerechtigd om de arbeidsvoorwaarden van [werknemer] eenzijdig te wijzigen. [werknemer] wijst erop dat hij geen arbeidsovereenkomst zou zijn aangegaan als [werkgeefster] geen lease-auto had willen aanbieden. Eerdere onderhandelingen van partijen over het indiensttreden van [werknemer] bij [werkgeefster] zijn daar op stukgelopen. Primair vordert [werknemer] vervangende schadevergoeding en subsidiair het opnieuw ter beschikking stellen van een lease-auto met schadevergoeding voor de tussenliggende periode.
3.3 [werkgeefster] voert verweer. Haar verweer wordt hierna besproken, voor zover dit voor de beslissing nodig is.
4. De beoordeling
4.1 [werkgeefster] heeft verzocht een deel van de akte uitlaten producties van [werknemer] van 16 maart 2005 buiten beschouwing te laten voor zover [werknemer] daarin niet uitsluitend reageert op de door [werkgeefster] bij conclusie van dupliek overgelegde productie. De kantonrechter honoreert dit verzoek van [werkgeefster] in zoverre dat op de door [werkgeefster] aangegeven gronden hetgeen [werknemer] in zijn akte heeft gesteld onder de punten 1 tot en met 4 bij de beoordeling van de vordering van [werknemer] buiten beschouwing wordt gelaten.
4.2 [werkgeefster] stelt zich op het standpunt dat zij onder omstandigheden op grond van art. 1 van de bedrijfsautoregeling te allen tijde bevoegd is om het recht op een lease-auto van een werknemer te wijzigen. In zijn algemeenheid is dit standpunt vermoedelijk juist als de bedrijfsautoregeling in een individueel geval van toepassing is.
4.3 Tot de omstandigheden die in dat verband van belang zijn, behoort evenwel ook de wijze waarop het recht van de werknemer op het ter beschikking stellen van een lease-auto is ontstaan. In deze zaak draait de discussie daarom.
4.4 [werknemer] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het ter beschikking stellen van een lease-auto voor hem een conditio sine qua non was om de functie van Hoofd Administratie te accepteren, verwezen naar een drietal verklaringen van derden. In de verklaring van R.B. Karelse is te lezen dat [werkgeefster] [werknemer] al eerder had willen aanstellen in de betreffende functie, maar dat partijen het toen enkel en alleen omdat [werknemer] een auto van de zaak bedong niet eens zijn geworden. In zijn verklaring schrijft Karelse over de onderhandelingen die direct vooraf gingen aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst onder meer het volgende:
“Wij waren nog steeds te spreken over uw voorkomen en hoopte u te kunnen aanstellen, en boden U een auto van de zaak aan om U over de brug te halen.” T. Peters heeft verklaard dat het toekennen van een bedrijfsauto een door [werknemer] gestelde secundaire voorwaarde was voor het accepteren van de functie van Hoofd Administratie.
4.5 Weliswaar heeft [werkgeefster] in algemene bewoordingen betwist dat in de onderhandelingen de lease-auto voor [werknemer] een breekpunt was, maar zij heeft die stelling verder niet onderbouwd. Omdat [werkgeefster] zelfs de hiervoor besproken verklaringen niet gemotiveerd heeft betwist, gaat de kantonrechter van de juistheid van die verklaringen uit. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de lease-auto tot twee keer toe niet op initiatief van [werkgeefster] aan [werknemer] is aangeboden. De kantonrechter leidt hieruit af dat de functie van Hoofd Administratie in 2001 ook al niet een functie was, waar een lease-auto bij hoorde. Omdat het recht op een lease-auto tussen partijen kennelijk aldus uitsluitend is afgesproken in het kader van de onderhandelingen omtrent de arbeidsvoorwaarden en niet aan [werknemer] is aangeboden als sequeel van de functie, is er (vrijwel alleen) sprake van verkapt loon. Het gaat hier dus om individuele loonaanspraken van [werknemer], waarvan de werkgever in beginsel niet eenzijdig kan afwijken.
4.6 [werkgeefster] heeft gesteld dat de lease-auto aan [werknemer] is toegekend met van toepassing verklaring van de bedrijfsautoregeling, zodat zij op grond van art. 1 van die regeling met toepassing van art. 7:613 BW bevoegd is het recht van [werknemer] op een lease-auto te laten eindigen. In zijn algemeenheid is ook deze redenering wellicht niet onjuist, maar in casu gaat zij niet op. Omdat het recht op een lease-auto door [werknemer] is bedongen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, moet het er weliswaar voor worden gehouden dat collectieve overwegingen op grond waarvan [werkgeefster] in redelijkheid de regels voor het gebruik van lease-auto’s in het algemeen mag aanpassen, ook gelden voor [werknemer], maar in zijn geval gaat dat niet zover dat op grond van dergelijke overwegingen aan [werknemer] ook het enkele recht op een lease-auto kan worden ontzegd.
4.7 Een dergelijke bevoegdheid heeft [werkgeefster] misschien wel als de omstandigheden in de relatie tussen [werkgeefster] en [werknemer] zodanig zouden zijn veranderd, dat [werknemer] in redelijkheid niet van [werkgeefster] mag verlangen dat zij het door [werknemer] bedongen recht nog langer aan hem geeft, maar dat van dergelijke omstandigheden sprake is, is niet gesteld of gebleken. De enkele omstandigheid dat de economische situatie van het bedrijf tot aanpassing van faciliteiten noopte, is daarvoor niet voldoende, nog daargelaten of die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
4.8 Dat [werkgeefster] een overgangstermijn in acht heeft genomen met een enkel financieel voordeel voor [werknemer] en dat [werknemer] nu gebruik kan maken en maakt van andere faciliteiten, zoals een lening voor een eigen auto, een vergoeding voor woon-werkverkeer en de mogelijkheid om een pool- of huurauto te gebruiken, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af.
4.9 De conclusie is dat [werkgeefster] ten onrechte aan [werknemer] het recht op een lease-auto heeft ontzegd. [werknemer] maakt daarom terecht aanspraak op schadevergoeding, zoals door hem primair gevorderd. [werknemer] mocht de aan hem door [werkgeefster] ter beschikking gestelde lease-auto onbeperkt privé gebruiken. De schade die [werknemer] lijdt moet daarom worden begroot op het bedrag van de extra kosten die [werknemer] heeft gemaakt en maakt in verband met de auto die hij na inname van de lease-auto door [werkgeefster] zelf heeft aangeschaft.
4.10 Het ter beschikking hebben van een eigen auto is zodanig gebruikelijk dat [werkgeefster] niet van [werknemer] kan verlangen dat hij zich ter beperking van zijn schade voor het privévervoer maar moet behelpen met een auto via Greenwheels of een huurauto.
De door [werkgeefster] te vergoeden schade van [werknemer] moet worden begroot op zijn werkelijke schade, doordat hij niet meer de beschikking heeft over de met [werkgeefster] overeengekomen lease-auto, verminderd met de voordelen die [werknemer] (inmiddels) heeft gehad in de vorm van de overgangsregeling en in de vorm van de vergoeding voor woon-werkverkeer.
Het gaat verder om de werkelijke schade, zodat [werknemer] niet de kosten van een Volvo V40, de voormalige lease-auto, kan claimen, maar slechts de kosten van een Suzuki Baleno, de auto die [werknemer] inmiddels heeft aangeschaft. Met betrekking tot de afschrijving van de aanschafprijs lijkt de kantonrechter de door [werknemer] gehanteerde periode van tien jaar niet ongebruikelijk en dus redelijk. Op zich heeft [werkgeefster] het aantal door [werknemer] geclaimde privékilometers van 20.000 per jaar niet weersproken, maar slechts aangevoerd dat het niet redelijk is dat [werkgeefster] aldus alle privékilometers van [werknemer] gaat betalen. De kantonrechter volgt [werkgeefster] daarin niet, omdat dat nu eenmaal inherent is aan de overeenkomst tot het ter beschikking stellen van een lease-auto, ook voor privékilometers zonder beperking. Omdat het gaat om schadevergoeding is voor toepassing van de bij CAO afgesproken en af te spreken loonsverhoging geen plaats.
4.11 De vervangende schadevergoeding is verschuldigd vanaf het moment waarop [werkgeefster] de lease-auto van [werknemer] heeft ingenomen. Voor een beperking in tijd van de aanspraak van [werknemer] op de schadevergoeding is naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval op dit moment geen aanleiding, gezien hetgeen hiervoor is overwogen. [werknemer] kan op de vervangende vergoeding aanspraak maken voor zover hij op grond van de regeling bedrijfsauto op een lease-auto aanspraak zou kunnen maken. In geval van langdurige arbeidsongeschiktheid kan dit dus anders komen te liggen.
Hetzelfde geldt voor zover [werkgeefster] er op enig moment weer voor kiest om aan [werknemer] toch weer een auto ter beschikking te stellen, met dien verstande dat [werkgeefster] [werknemer] dan schadeloos moet stellen ten aanzien van de extra kosten die [werknemer] dan al heeft gemaakt om in zijn privévervoer te voorzien.
4.12 Omdat het gaat om een maandelijks door [werkgeefster] zonder eindtijd te betalen vergoeding moet de beslissing daaromtrent zorgvuldig worden genomen. Daarom worden partijen, [werknemer] eerst, in de gelegnheid gesteld om hun stellingen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen aan te scherpen, danwel in overleg een nader standpunt te bepalen. [werknemer] wordt verzocht zijn kosten met bewijsstukken te onderbouwen.
De beslissing
De kantonrechter
bepaalt dat [werknemer] zich op de rolzitting van woensdag 14 september 2005 kan uitlaten aan de hand van hetgeen hiervoor in 4.12 is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2005.