ECLI:NL:RBARN:2005:AU1300

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
105497
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een betwiste strook grond en verjaringseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 15 juni 2005 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Gemeente Renkum en een gedaagde. De Gemeente vorderde ontruiming van een strook grond die door de gedaagde werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde er niet in was geslaagd te bewijzen dat hij de betwiste strook grond al meer dan twintig jaar in bezit had genomen door middel van verjaring, zoals bedoeld in artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, omdat de gedaagde niet kon aantonen dat hij de grond op een zodanige manier in bezit had genomen dat dit als verjaring kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere processtukken, waaronder een tussenvonnis van 11 augustus 2004 en een proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 december 2004. Tijdens het getuigenverhoor zijn drie getuigen gehoord, die verklaringen hebben afgelegd over het gebruik van de betwiste strook grond. De getuigen gaven aan dat er nooit een hek of schutting om de grond heeft gestaan en dat de grond altijd dicht begroeid was met onder andere varens. De rechtbank concludeerde dat de feiten niet voldoende bewijs boden voor de pretentie van eigendom door de gedaagde.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op € 1.642,16. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet binnen vier weken na betekening van het vonnis de ontruiming zou uitvoeren. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de Gemeente direct kan overgaan tot uitvoering van de ontruiming indien de gedaagde niet aan de voorwaarden voldoet.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105497 / HA ZA 03-1801
Datum vonnis: 15 juni 2005
Vonnis
in de zaak van
overige
GEMEENTE RENKUM,
gevestigd te Oosterbeek,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. E.H.M. Harbers te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. C.M. Leliveld te Utrecht.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 augustus 2004
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 december 2004
- de conclusie na getuigenverhoor
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
De rechtbank verwijst naar en volhardt bij hetgeen zij in haar hiervoor genoemde tussenvonnis reeds heeft overwogen en beslist.
De rechtbank heeft bij het tussenvonnis [gedaagde] toegelaten tot het bewijs van de stelling dat de betwiste strook grond door middel van extinctieve verjaring ex artikel 3:105 BW door hem is verkregen.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [gedaagde] drie getuigen doen horen, te weten, [betrokkene 1], buurvrouw,
[betrokkene 2], zwager van [gedaagde], [betrokkene 3], zoon van [gedaagde].
[betrokkene 1] heeft in de kern genomen het volgende verklaard. Haar huis en achtertuin grenzen aan die van [gedaagde]. Beide tuinen hebben voor wat de grond betreft een, vanuit de woning gezien, opwaarts verloop. In de tuin van [gedaagde] stonden, volgens [betrokkene 1], palissadepaaltjes om de hoogteverschillen op te vangen. Doordat [gedaagde] zijn terras bij de woning heeft opgehoogd werden de hoogteverschillen voor een groot deel opgeheven en waren de palissadepaaltjes niet langer nodig.
In het achterste deel van de tuin, dat overliep in het bos, heeft [betrokkene 1], samen met mevrouw [gedaagde], geprobeerd padvorming tegen te houden en het oprukkende bos tegen te houden. Het achterste stuk tuin van [gedaagde] is nooit verhard geweest en er groeiden altijd bodembedekkers, met name klimop. Er heeft nooit een hekwerk om de tuin heen gestaan.
[gedaagde] heeft er ooit een kerstboom geplant die nu zo’n 20 à 25 meter hoog is. Er heeft ook nog een andere naaldboom gestaan die nu dood is. Op dit stuk heeft vanaf het moment dat [gedaagde] daar kwam wonen een houten kist gestaan, die rond 1995 is vervangen door een houten schuurtje.
[betrokkene 2] heeft kort gezegd verklaard dat [gedaagde] op het moment dat hij het huis ging bewonen een kist op de strook grond heeft geplaatst. Die kist is nu vervangen door een schuurtje. Voor de kist was een soort verhard terrasje dat later is vervangen door tegels. De grond was weelderig begroeid met lage en hoge struiken en ging over in bos. [gedaagde] heeft op de strook grond begin jaren `80 een kerstboom geplant, die inmiddels heel groot is.
Een rij palissadepaaltjes diende, volgens [betrokkene 2], als afscheiding, niet om het hoogteverschil op te vangen. Voor zover hij zich kan herinneren heeft er nooit een schutting of hekwerk rond de tuin gestaan.
[betrokkene 3] tot slot heeft verklaard dat in het eerste jaar dat hij met zijn ouders in het huis kwam wonen, zijn vader een grote houten kist op de strook grond heeft geplaatst voor het opbergen van tuinmateriaal. Die kist stond op een soort, iets hoger gelegen, terras. Voor zover hij zich kan herinneren was het terras verhard, maar hij weet niet meer waaruit de verharding bestond. Achter de kist is later de kerstboom geplant, deze staat er nog steeds. De strook is altijd dicht begroeid geweest met onder meer varens. Hij kan zich niet herinneren of de strook grond door zijn ouders is onderhouden.
Ten aanzien van de bewijslevering wordt het volgende overwogen. Om te kunnen spreken van inbezitneming door [gedaagde] is vereist dat de feiten ondubbelzinnig wijzen op de pretentie van eigendom. Hiervan is sprake wanneer de strook grond één geheel met de tuin van [gedaagde] is gaan vormen door het opgehoogde terras en deze door de het plaatsen van een boom en een kist en later door een grotere kist en een tuinhuisje niet meer vanaf elders bereikbaar was, zoals al is overwogen in rechtsoverweging 9 van het tussenvonnis van 11 augustus 2004.
Niet duidelijk is geworden dat op de betwiste strook grond een verharding heeft gelegen die als terras is gebruikt. Er kan een stoepje hebben gelegen voor de kist die op de strook was geplaatst zoals [betrokkene 2] en [gedaagde] hebben verklaard, maar enige twijfel is gerechtvaardigd nu buurvrouw [betrokkene 1] dit ten stelligste ontkent. Maar zelfs wanneer er een stoepje heeft gelegen, dan komt uit de verklaringen nog niet naar voren dat de strook grond als terras is gebruikt. Verder volgt uit de verklaringen van alle getuigen dat de strook grond weelderig was begroeid en overliep in het bos. Uit de verklaringen komt duidelijk naar voren dat er nooit een haag of een hekwerk rond de betwiste strook heeft gestaan. De grens tussen de strook grond en het bos was blijkbaar niet heel duidelijk, ook niet voor derden. Dit wordt met name bevestigd door [betrokkene 1] die heeft verklaard dat zij en mevrouw [gedaagde] hebben geprobeerd aan de achterzijde van hun tuinen, waar deze overgingen in het bos, en waar dus ook de kist stond, padvorming tegen gaan en het oprukkende bos tegen te houden. Kennelijk hadden anderen dus niet de indruk dat het hier ging om een (deel van de) tuin van [gedaagde]. Tegen deze achtergrond leggen het feit dat [gedaagde] daar ooit een grote kist geeft geplaatst en bomen heeft geplant onvoldoende gewicht in de schaal om te komen tot het oordeel dat er al meer dan twintig jaar sprake is van onmiskenbare inbezitneming door [gedaagde] van de in geding zijnde strook grond. Later is die kist weliswaar vervangen door een tuinhuisje, zoals [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben verklaard, maar dit tuinhuisje is echter in 1995 geplaatst en kan dus niet bijdagen aan het beroep op verjaring ex artikel 3:105 BW, nu het er pas tien jaar staat.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] er niet in is geslaagd te bewijzen dat hij de betwiste strook grond al meer dan twintig jaar in bezit heeft genomen door middel van verjaring ex artikel 3:105 BW heeft verkregen.
De vordering voor zover betrekking hebben op ontruiming van de strook grond zal dan ook worden toegewezen.
De eventueel verbeurde dwangsom zal aan een maximum worden gebonden.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 81,16
- vast recht 205,00
- salaris procureur 1356,00(3,0 punten × tarief € 452,--)
Totaal € 1.642,16
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] binnen vier weken na de betekening van dit vonnis het bij hem in gebruik zijnde gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie C, nummer 4116 te ontruimen en ontruimd te houden,
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in strijd handelt met het onder 3.1 bepaalde, aan de Gemeente een dwangsom verbeurt van € 250,-- tot een maximum van € 25.000,--,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.642,16,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2005.