ECLI:NL:RBARN:2005:AU1698

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
121333
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over goodwillvergoeding tussen franchisenemer en franchisegever

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een franchisenemer, en gedaagde, Pet's Place B.V., een franchisegever. Eiseres vorderde een vergoeding van € 100.000 voor goodwill, die zij stelde te hebben opgebouwd tijdens haar exploitatie van een dierenspeciaalzaak in Maastricht en Heerlen. De vordering was gebaseerd op de stelling dat Pet's Place een dergelijke vergoeding had toegezegd en dat deze niet was inbegrepen in de afspraken over de overname van voorraden en inventaris.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen grondslag is voor een aanspraak op goodwill bij beëindiging van de franchiseovereenkomst. De gemaakte afspraken over de overname van voorraden en inventaris zijn schriftelijk vastgelegd en er is geen bewijs dat er een voorbehoud is gemaakt voor een goodwillvergoeding. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de regiomanager van Pet's Place enige toezegging heeft gedaan over een goodwillvergoeding. De rechtbank concludeert dat de afspraken tussen partijen allesomvattend zijn en dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan de afspraken die Pet's Place met andere franchisenemers heeft gemaakt.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van Pet's Place zijn begroot op € 5.042,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.J. Blaisse.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 121333 / HA ZA 04-2339
Datum vonnis: 29 juni 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. P.J.M. Thewessen te Valkenburg a/d Geul,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PET'S PLACE B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
procureur en advocaat mr. J.A.M.P. Keijser.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Pet's Place worden genoemd.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Tussen [eiseres] en (een rechtsvoorganger van) Pet’s Place zijn een franchise-overeenkomst met datum 30 maart/5 april 1994 (hierna de “franchiseovereenkomst”) en een huurovereenkomst met datum 10 juni/14 juni 1994 (hierna de “huurovereenkomst”) gesloten. Op basis van deze overeenkomsten exploiteerde [eiseres] een dierenspeciaalzaak in Maastricht. Daarnaast exploiteerde en exploiteert [eiseres] nu nog steeds, eveneens in franchise van Pet’s Place, een zelfde zaak in Heerlen.
Bij brief van 1 oktober 2003 heeft [eiseres] de franchiseovereenkomst en de huurovereenkomst opgezegd tegen 13 april 2004. Pet’s Place heeft deze opzegging aanvaard. [eiseres] heeft de winkelruimte met inventaris op 13 april 2004 opgeleverd en overgedragen aan Pet’s Place.
Artikel 28 van de franchiseovereenkomst bepaalt dat bij beëindiging, Pet’s Place op verzoek van [eiseres] de dan aanwezige goederenvoorraad en inventaris overneemt, waarbij de omvang van de koopverplichting en de daarvoor verschuldigde prijs wordt bepaald op basis van de volgende formules;
voorraden: de door [eiseres] betaalde inkoopprijzen (ex BTW) minus 10%, waarbij beschadigde, defecte of gebruikte goederen, of goederen die niet meer tot de collectie behoren, van de overname- verplichting zijn uitgezonderd of tegen een hogere korting worden overgenomen;
inventaris; winkelinventaris mits in goede staat, behoudens normale slijtage, en duidelijk betrekking hebbend op de geëxploiteerde formule, op basis van hetgeen [eiseres] daarvoor heeft betaald minus 20%.
Pet’s Place heeft voorts het recht maar niet de plicht op basis van dezelfde prijsformule andere inventaris kopen.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de door Pet’s Place over te nemen voorraden en inventaris voor een bedrag van € 6.423,54 respectievelijk € 15.000,00. [eiseres] heeft deze bedragen aan Pet’s Place in rekening gebracht bij facturen van 20 respectievelijk 16 april 2004 (waarin ook wordt verwezen naar overeenstemming met de advocaat van [eiseres] op 7 april 2004). Op de facturen wordt vermeld dat partijen zijn overeengekomen de bedragen in rekening-courant te verrekenen. Verrekening heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
Partijen hebben voorts overeenstemming bereikt over de aflossing van de schulden van [eiseres] uit hoofde van de rekening-courant verhouding met Pet’s Place, zowel voor de winkel in Heerlen als in Maastricht. Deze is vastgelegd in de brief van Pet’s Place aan de advocaat van [eiseres] van 3 mei 2004 en zijn antwoord daarop van 18 mei 2004 (producties 3 en 4 bij antwoord).
Het geschil
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van Pet’s Place tot betaling van € 100.000,00 vermeerderd met rente met ingang 7 december 2004, de datum van dagvaarden, althans van een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk acht, een en ander met veroordeling van Pet’s Place in de kosten van de procedure.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij recht heeft op een “passende en redelijke” vergoeding voor haar winkel (inventaris, voorraden en goodwill), die zij stelt op € 100.000. Zij stelt dat Pet’s Place een dergelijke vergoeding heeft toegezegd en dat in de afspraken die zijn gemaakt over de waarde van de voorraden en de inventaris (zie hierboven in rechtsoverweging 2.4) en de aflossing van de rekening-courant (zie hierboven in rechtsoverweging 2.5) niet reeds een vergoeding voor goodwill is begrepen. De afwikkeling van de goodwill is een onderwerp dat volgens [eiseres] in de onderhandelingen is “geparkeerd” en thans nog afwikkeling behoeft.
Pet’s Place voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
De beoordeling
[eiseres] heeft in de dagvaarding (punt 11) gesteld dat “de opzegging van de franchiseovereenkomst was geschied onder het voorwendsel dat eiseres een passende en billijke vergoeding” zou krijgen voor de door haar opgebouwde goodwill. Ter comparitie heeft [eiseres] verklaart dat zij het gevoel had dat zij met haar rug tegen de muur stond en dat zij geen andere keuze had dan de voorstellen van Pet’s Place te aanvaarden. Zij heeft ook verklaard dat zij zonder het vooruitzicht van een goodwillvergoeding misschien nooit zou hebben besloten tot beëindiging van de exploitatie van de winkel in Maastricht.
Vooropgesteld moet worden dat [eiseres] niet, met een beroep op dwaling of enig ander wilsgebrek, de gemaakte afspraken heeft vernietigd en evenmin daarvan nu in rechte vernietiging vordert. De rechtbank gaat dus uit van het bestaan van en de gebondenheid aan de afspraken zoals hiervoor weergeven in de rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5.
De vraag is vervolgens of tussen [eiseres] en Pet’s Place, naast de hiervoor genoemde afspraken en in tijd daaraan voorafgaand, tevens een afspraak is gemaakt over of een verwachting is gewekt ter zake van een vergoeding goodwill en of aan die eventuele afspraak of verwachting nog wel betekenis toekomt in het licht van hetgeen partijen uiteindelijk zijn overeengekomen.
De franchiseovereenkomst biedt geen grondslag voor een aanspraak op goodwill bij beëindiging. Het tegendeel lijkt het geval. Bij een voorgenomen overdracht van rechten uit de franchise-overeenkomst aan een derde, geldt een aanbiedingsplicht aan Pet’s Place waarbij de laatste het recht heeft over te nemen op dezelfde voet als met de derde beoogd waarbij evenwel de eventuele goodwill buiten beschouwing wordt gelaten (artikel 24).
[eiseres] noemt twee argumenten waarop zij haar aanspraken baseert; (1) Pet’s Place heeft aan andere franchisenemers ([eiseres] noemt twee gevallen) goodwillvergoedingen betaald en daarom mocht [eiseres] er op rekenen dat ook zij zo’n vergoeding zou krijgen en (2) de regiomanager heeft daadwerkelijk toegezegd of in ieder geval de verwachting gewekt dat zij zo’n vergoeding zou krijgen.
Het eerste argument biedt reeds daarom geen grondslag omdat [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan afspraken die Pet’s Place maakt met andere franchisenemers. Dat zou anders kunnen zijn indien Pet’s Place de beëindiging van de relatie met [eiseres] zou hebben afgewikkeld op een manier die afwijkt van de gebruikelijke wijze en dus op andere wijze dan [eiseres] redelijkerwijze heeft mogen verwachten. Dat is niet gebleken. Dat in een bepaald geval, mogelijk in bijzondere omstandigheden, aan een of twee andere franchisenemers een additionele vergoeding is betaald, biedt onvoldoende basis voor zo’n verwachting.
[eiseres] heeft over het gesprek met de regiomanager ter comparitie verklaard dat deze haar heeft gevraagd wat zij voor de winkel wilde hebben en dat zij vervolgens een bedrag heeft genoemd dat overeenkwam met de som van haar (twee) rekening-courant schulden aan Pet’s Place (€ 100.000). De regiomanager zou daarop gesteld hebben dat het allemaal wel in orde zou komen. Hij zou met name niet gezegd hebben dat betaling van een dergelijk bedrag niet aan de orde zou (kunnen) zijn.
Pet’s Place heeft bestreden dat de regiomanager enige toe-zegging heeft gedaan of verwachting heeft gewekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiseres] bewijs op te dragen. Uit het verdere verloop van de gebeurtenissen blijkt namelijk dat partijen, later in de tijd, een regeling hebben getroffen die allesomvattend is, althans Pet’s Place heeft daarvan mogen uitgaan. Dat maakt dat hetgeen in een eerder gesprek tussen [eiseres] en de regio-manager (mogelijk) is besproken over het al dan niet betalen van een extra vergoeding achterhaald is. De rechtbank licht deze conclusie als volgt toe.
Partijen zijn in twee fasen tot overeenstemming gekomen, eerst over de voorraden en inventaris en vervolgens over de aflossing van de rekening courant schuld waarbij tevens is gesproken over de voort-zetting van de exploitatie van de winkel in Heerlen (zie hierboven rechtsoverweging 2.4 en 2.5). De gemaakte afspraken zijn schriftelijk vastgelegd (in facturen en correspondentie) en daaruit valt niet af te leiden dat een voorbehoud is gemaakt voor nog te maken afspraken over een goodwillvergoeding.
Ook uit het verloop van de onderhandelingen kan niet afgeleid worden dat [eiseres] dat voorbehoud heeft gemaakt of bedoeld heeft te maken. [eiseres] heeft (via haar advocaat) bij brief van 31 maart 2004 (productie 6 bij dagvaarding) zelf een voorstel gedaan; daarin vraagt zij voor de inventaris € 25.000 en voor de voorraden een bedrag conform de overeenkomst. De brief bevat geen voorstel voor de rekening-courant schuld en rept niet over een vergoeding. Het voorstel wordt aangemerkt als “een finaal bod om tot een minnelijke regeling te komen”. Over de voorraden en inventaris wordt vervolgens overeenstemming bereikt, zoals blijkt uit eerder genoemde facturen van [eiseres].
Daarna hebben partijen gesproken over de aflossing van de rekening-courant schuld en ook hierover overeenstemming bereikt. [eiseres] heeft zelf een verband gelegd tussen het bedrag dat zij wilde ontvangen en de aflossing van de rekening-courant schuld. Pet’s Place heeft ter comparitie voorgerekend dat met het afgesproken aflossingsschema en na verrekening van de overeengekomen vergoedingen voor de inventaris en de voorraad, na vijf jaar - de duur van het voortgezette huurcontract in Heerlen - een schuld zou resteren van ± € 30.000, hetgeen een gebruikelijk bedrag zou zijn voor een winkel van de omvang van Heerlen en in de orde van grootte zou liggen van de waarde van de voorraden en inventaris bij verkoop. Afgezien van de laatste kwalificatie, die voor rekening van Pet’s Place is, loopt er dus een logische lijn tussen de inzet van [eiseres] bij het eerste gesprek, aflossing van de rekening-courant schuld, en de uitkomst van de onderhandelingen. Er is een verschil tussen de (gestelde) inzet van de onderhandelingen aan de zijde van [eiseres] en de uitkomst daarvan, maar dat verschil levert geen aanwijzing op dat partijen op dat moment nog geen volledige overeenstemming hadden bereikt en vervolgens nog zouden moeten gaan onderhandelen over een goodwill vergoeding.
Een en ander tezamen genomen maakt dat er geen enkele aanwijzing is dat de tussen partijen gemaakte afspraken zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5, tezamen niet de volledige overeenstemming tussen partijen bevatten. In ieder geval is het zo dat Pet’s Place er van heeft mogen uitgaan dat een allesomvattende regeling is getroffen. Indien [eiseres] in aanvulling op de gemaakte afspraken een goodwill vergoeding had willen bedingen, had zij op dat punt uitdrukkelijk een voorbehoud moeten maken. Nu zij dat niet heeft gedaan, staat het haar niet meer vrij op de goodwill vergoeding terug te komen.
[eiseres] heeft ter comparitie verklaard dat haar veronderstelling dat zij aan het de overeengekomen aflossingsschema zou kunnen voldoen, door tegenvallende omzetten en hoger uitvallende kosten, onjuist is gebleken en dat zij nu niet in staat is aan haar verplichtingen te voldoen. Dat is voor [eiseres] een teleurstelling. Die teleurstelling kan echter geen rechtvaardiging vormen voor de vordering jegens Pet’s Place.
De vorderingen van [eiseres] zullen dus worden afgewezen en zij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pet's Place worden begroot op:
- vast recht 2.200,00
- salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.042,00
De beslissing
De rechtbank;
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Pet's Place tot op heden begroot op € 5.042,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2005.
De griffier de rechter