ECLI:NL:RBARN:2005:AU4345
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van aandelenlease-overeenkomst en gevolgen voor partijen
In deze zaak, die op 14 oktober 2005 door de Rechtbank Arnhem is behandeld, staat de nietigheid van een aandelenlease-overeenkomst tussen de naamloze vennootschap Dexia Bank N.V. en een gedaagde partij centraal. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst nietig is omdat Dexia ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de vereiste vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het consumentenkrediet (WCK). Dit leidt tot de conclusie dat de overeenkomst in strijd is met een dwingende wetsbepaling, waardoor deze nietig is. De rechtbank benadrukt dat de nietigheid van de overeenkomst niet alleen de bescherming van de consument beoogt, maar ook de integriteit van de financiële markten en de bescherming van serieuze kredietgevers tegen malafide concurrentie.
De rechtbank stelt vast dat de nietigheid van de overeenkomst met terugwerkende kracht gevolgen heeft voor de wederzijds verrichte prestaties. Dit betekent dat hetgeen door beide partijen is betaald, als onverschuldigd moet worden terugbetaald. De rechtbank oordeelt echter dat het onaanvaardbaar zou zijn om de overeenkomst geheel ten nadele van Dexia te vernietigen, gezien de omstandigheden van het geval. De waarde van de aandelen op het moment van expiratie van de overeenkomst speelt hierbij een cruciale rol.
Uiteindelijk beslist de rechtbank dat beide partijen de helft van de restschuld moeten dragen, wat leidt tot een veroordeling van de gedaagde partij om een bedrag van € 22,08 aan Dexia te betalen, vermeerderd met rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.