ECLI:NL:RBARN:2005:AU4917

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
129154
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en auteursrechtinbreuk in kort geding tussen Brink Kantoormeubelen B.V. en Eltink Projektmeubilerings B.V.

In deze zaak vorderde Brink Kantoormeubelen B.V. (hierna: Brink) in kort geding Eltink Projektmeubilerings B.V. (hierna: Eltink) te veroordelen tot nakoming van contractuele verplichtingen en tot betaling van schadevergoeding. Brink stelde dat Eltink inbreuk maakte op haar auteursrechten door kantoormeubelen te leveren die identiek waren aan de door Brink ontwikkelde ‘Contour’-lijn. De rechtbank oordeelde dat Eltink niet contractueel verplicht was om gedurende de looptijd van de raamovereenkomst met het Universitair Medisch Centrum (UMC) producten van Brink af te nemen. De rechtbank concludeerde dat de intentie van partijen niet voldoende was om een contractuele verplichting te onderbouwen. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat Brink onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van auteursrechtinbreuk. De voorzieningenrechter weigerde de gevorderde voorzieningen en verwees Brink in de kosten van de procedure. De uitspraak vond plaats op 9 september 2005.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 129154 / KG ZA 05-430
Datum vonnis: 9 september 2005
Vonnis in kort geding
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRINK KANTOORMEUBELEN B.V.,
gevestigd te Staphorst,
eiseres,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaten mr. A.M. Zoer en mr. A. Das Gupta te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELTINK PROJEKTMEUBILERING B.V.,
gevestigd te Beesd,
gedaagde,
advocaten mr. M.A. Jacobs en mr. I.P.H. van der Graaf te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Brink en Eltink genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Brink heeft Eltink ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Eltink heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van beide partijen hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Brink drijft een onderneming die zich, onder meer, toelegt op het ontwerpen, vervaardigen en distribueren van kantoormeubilair.
2. Eltink drijft een onderneming die zich toelegt op de verkoop van, onder meer, kantoormeubilair.
3. Het Universitair Medisch Centrum te Utrecht (verder: het UMC) heeft begin 2001 besloten tot de aanschaf van nieuw kantoormeubilair. Op grond van de Richtlijn Leveringen/93/36/EG en het Bestek Europese Aanbesteding Kantoormeubilair diende deze aanschaf plaats te vinden via een openbare aanbestedingsprocedure.
4. Eltink heeft zich op 22 februari 2001 gepresenteerd als kandidaat voor de door het UMC gepubliceerde aanbesteding. Het UMC heeft op 23 mei 2001 aan Eltink bericht dat zij is geselecteerd voor het uitbrengen van een offerte, welke Eltink op 26 juni 2001 aan het UMC heeft uitgebracht. Eltink heeft ten behoeve van het UMC een brochure vervaardigd waarin, naast bureaustoelen en kasten van andere fabrikanten, de bureaulijn ‘Contour’ van Brink wordt gepresenteerd. Op basis van deze offerte heeft het UMC de opdracht aan Eltink gegund en is tussen het UMC en Eltink een op 18 oktober 2001 ondertekende raamovereenkomst gesloten, ingaande op 1 september 2001 en eindigend op 31 augustus 2006.
5. In deze raamovereenkomst, waarin in de considerans is opgenomen dat het UMC voornemens is in de komende 5 jaar kantoormeubilair aan te schaffen bij de leverancier, zijn (onder meer) de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 1 (Algemeen)
“(...)Verder wordt van leverancier verlangd dat artikelen bij leverancier op voorraad kunnen worden gehouden om de opgegeven levertijden te kunnen garanderen. (....).Het UMC Utrecht heeft een afnameverplichting voor deze voorraad bij beëindiging van het contract.(...)”
Artikel 1.10
“Indien tijdens een evaluatie blijkt dat de prestaties van de leverancier niet naar tevredenheid van opdrachtgever plaatsvinden, zal leverancier zich verplichten tot verbeteringen. Als bij een eerstvolgende evaluatie blijkt dat verbetering niet, of nauwelijks heeft plaatsgevonden, dit ter beoordeling van het UMC Utrecht, dan heeft het UMC Utrecht het recht deze overeenkomst te verbreken. Tussentijdse opzegging zal nimmer kunnen lijden tot een schadeclaim van de zijde van de leverancier. Eveneens kunnen er na opzegging wegens slecht presteren geen vergoedingen van het UMC Utrecht gevorderd worden, buiten de openstaande verplichtingen om...”.
Artikel 2.1
“Het assortiment is beide partijen bekend en is omschreven in bijlage twee. Gedurende de looptijd van de overeenkomst kunnen, in onderling overleg, producten vervangen of toegevoegd worden.”
Artikel 2.2
“(...) Indien het UMC wijzigingen (in het assortiment van de leverancier – vzr.) niet accepteert is zij, binnen redelijke grenzen, gerechtigd de artikelen bij derden te bestellen”.
6. In een brief van 28 september 2001 van de heer [betrokkene 1] van Brink aan de heer [betrokkene 2] (toenmalig directeur) van Eltink is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Besproken is tevens dat Brink de beschikking krijgt over de afnameverplichting van het UMC aan Eltink van voorraden gereed product of gereed staande componenten. De afnameverplichting van het UMC naar Eltink wordt 1 op 1 doorgezet naar Brink.”
7. In haar brief van 30 augustus 2002 schrijft de directeur [betrokkene 2] van Eltink aan de heer [betrokkene 3] van Brink het volgende:
“Het kost ons geen moeite te verklaren dat wij tot onze volle tevredenheid in samenwerking met u een project in Utrecht hebben gerealiseerd zijnde het UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM dat met ons een contract heeft afgesloten voor een periode van 5 jaar voor de levering van Brink-meubelen. De globale omvang van het contract bedraagt circa 2.500 werkplekken.
Nu na 1 jaar kunnen wij u meedelen van het UMC een schrijven te hebben ontvangen waarin men meedeelt tevreden te zijn over het product en de wijze waarop wij hun begeleiden.”
8. In het voorjaar van 2004 stagneerde de constante stroom van orders van Eltink bij Brink voor ‘Contour’-werkplekken ten behoeve van het UMC. Eltink is overgegaan tot het in eigen beheer laten vervaardigen van kantoormeubels (bureaus en ladenblokken), door haar ‘FMC’ genoemd, door een derde partij. Sinds die tijd levert Eltink ‘FMC’ bureaus en ladenblokken aan het UMC en neemt zij geen ‘Contour’-werkplekken meer af bij Brink.
9. Bij brief van 17 juli 2004 heeft Brink Eltink aansprakelijk gesteld voor de schade die Brink stelt te hebben geleden en te lijden vanwege de niet nakoming van de gemaakte afspraken inzake de levering van circa 3000 werkplekken van het fabrikaat Brink aan het UMC en stelt zij Eltink dienaangaande in gebreke. Ook merkt Brink in die brief op dat de nu door Eltink aan het UMC geleverde producten een kopie betreffen van de door Brink ontwikkelde ‘Contour’-lijn, waarmee Eltink inbreuk pleegt op andere rechten van Brink. Bij het uitblijven van een oplossing kondigt zij rechtsmaatregelen aan.
De vordering
1. Brink vordert (samengevat weergegeven):
a) Eltink te veroordelen haar contractuele (afname)verplichtingen zoals omschreven in de dagvaarding jegens Brink na te komen;
b) Eltink te veroordelen tot betaling aan haar van € 50.000,00 als voorschot op schadevergoeding;
c) Eltink te verbieden inbreuk te maken op haar auteursrechten en zich te onthouden van enig onrechtmatig handelen jegens haar;
d) Eltink te bevelen om aan haar opgave te doen van de hoeveelheid verkochte, bestelde en op voorraad zijnde inbreukmakende producten alsmede opgave te doen van de gerealiseerde winst en omzet;
e) Eltink te bevelen alle reeds geleverde inbreukmakende producten schriftelijk bij de afnemers terug te roepen met de uitsluitende tekst, zoals door Brink is opgenomen in de dagvaarding;
f) Eltink te veroordelen tot bekendmaking van de namen en adressen van alle bij de verhandeling en productie van de inbreukmakende producten betrokken (rechts)personen;
g) Eltink te veroordelen met betrekking tot de inbreuk op de ontwerp- en bouwtekeningen van Brink tot hetgeen in dit petitum onder de punten c) tot en met f) is gevorderd,
alles met veroordeling van Eltink in de kosten van dit kort geding.
2. Brink stelt daartoe, kort weergegeven, dat zij met Eltink is overeengekomen dat Eltink gedurende de looptijd van de raamovereenkomst voor circa 2500/3000 werkplekken bureaus en ladenkasten uit de ‘Contour’-lijn van Brink aan het UMC zou leveren. Dit zou, ondanks dat dit niet letterlijk zo op schrift is gesteld, blijken uit de jarenlange samenwerking tussen de partijen, zelfs reeds voorafgaand aan het uitbrengen van de offerte aan het UMC door Eltink, uit het feit dat Eltink sinds 2001 stelselmatig orders heeft geplaatst bij Brink ten behoeve van het UMC, uit de brief van 28 september 2001 van Brink aan Eltink en uit de brief van 30 augustus 2002 van Eltink aan Brink. Eltink schiet door het niet meer bij Brink afnemen toerekenbaar tekort in de nakoming van haar contractuele verplichtingen, terwijl zij door het plotseling beëindigen van die relatie ook onrechtmatig handelt, waardoor Brink schade van tenminste
€ 100.000,00 lijdt, die Eltink dient te vergoeden. Daarnaast stelt Brink dat de kantoormeubels die Eltink nu aan het UMC levert een identieke kopie zijn van de door haar ontworpen ‘Contour’-kantoormeubels, waarop zij auteursrechthebbende stelt te zijn. Eltink maakt door het (laten) verveelvoudigen en openbaarmaken van die op detail nagebootste meubellijn inbreuk op haar auteursrechten op die meubels en op de ontwerptekeningen daarvan, waartegen Brink zich kan verzetten door het gevorderde verbod en de daarbij horende nevenvorderingen, aldus Brink.
3. Eltink voert gemotiveerd verweer dat hierna voor zover nodig aan de orde zal komen.
De beoordeling van de vordering
Ten aanzien van het spoedeisend belang
1. Het spoedeisend belang van de vordering wordt door Eltink betwist omdat Brink er al sinds augustus 2003 van op de hoogte zou zijn dat Eltink niet genegen is de nu aan de orde zijnde afnameverplichting na te komen. Enkel het feit dat Brink lang zou hebben ‘stilgezeten’ wettigt echter niet de conclusie dat zij nu geen spoedeisend belang meer heeft bij haar vordering. Dit belang moet worden beoordeeld aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat Eltink pas in 2004 daadwerkelijk is opgehouden met het plaatsen van orders bij Brink en dat partijen hierna nog hebben gepoogd tot een vergelijk te komen, waarmee het belang van Brink bij haar vordering op dit moment als voldoende spoedeisend wordt beoordeeld. De spoedeisendheid vloeit verder voort uit de stellingen van Brink omtrent de beweerdelijke auteursrechtinbreuk.
Ten aanzien van de contractuele verplichtingen
2. Vast staat dat het UMC zich in de raamovereenkomst jegens Eltink heeft verplicht tot het gedurende een periode van vijf jaar afnemen van kantoormeubilair van Eltink. Partijen verschillen van mening over de vraag of Eltink zich op haar beurt jegens Brink heeft verplicht om gedurende diezelfde periode bureaumeubels uit de lijn ‘Contour’ van Brink af te nemen voor levering aan het UMC. Dit is niet als zodanig in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd en Eltink betwist dit uitdrukkelijk.
3. Voldoende aannemelijk is dat beide partijen in 2001 de intentie hebben gehad om langdurig met elkaar samen te werken in het kader van de UMC aanbesteding. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Brink al betrokken was bij de het voorbereiden van de offerte die Eltink aan het UMC heeft aangeboden. Ten behoeve van die offerte van Eltink en de wensen van het UMC waarmee rekening diende te worden gehouden, heeft Brink haar bestaande ‘Contour’-lijn enigszins aangepast. Niet onaannemelijk is het betoog van Brink dat zij bij de vaststelling van zo laag mogelijke prijzen ten behoeve van die offerte rekening heeft gehouden met de grootschaligheid en lange duur van de opdracht van het UMC, waardoor door grotere inkoop meer korting kon worden bedongen. De offerte van Eltink die door het UMC is geaccepteerd omvat dan ook, onder meer, bureaumeubels uit het ‘Contour’ assortiment van Brink. Deze kantoormeubels van het fabrikaat Brink zijn ruim twee jaar door Eltink aan het UMC geleverd.
De genoemde intentie, de Brink meubilair bevattende offerte en de samenwerking gedurende ruim twee jaar brengen echter, voorshands geoordeeld, nog geen contractuele verplichting voor Eltink met zich mee om, zoals Brink in haar dagvaarding stelt, gedurende de gehele looptijd van de raamovereenkomst voor circa 2500/3000 werkplekken bureaumeubels uit de ‘Contour’-lijn van Brink aan het UMC te leveren.
4. Eltink betoogt in haar verweer (onder meer) het volgende. Het UMC bleek na een verhuizing in 2003 niet tevreden te zijn met de Contour bureaumeubels (de koppelstukken zouden niet de gewenste flexibiliteit opleveren) en ook niet met de daarna door Brink aangepaste lijn Contour+ (te duur). Eltink liep daardoor het risico van verlies van haar UMC-opdracht en zag zich genoodzaakt andere bureaumeubels te gaan leveren om aan de wensen van het UMC te kunnen blijven voldoen. In het beperkte toetsingskader van het kort geding kan, zonder de mogelijkheid van nader (deskundigen) onderzoek of getuigenverhoor, niet worden beoordeeld of de Contour meubels al dan niet de gewenste flexibiliteit opleverden (partijen verschillen hierover van mening). Het antwoord op deze vraag is voor de beoordeling in dit kort geding echter niet van belang. Vast staat dat het UMC op grond van het hierboven geciteerde artikel 1.10 van de raamovereenkomst het recht heeft om bij slecht presteren van Eltink de overeenkomst te verbreken. Ook de artikelen 2.1 en 2.2 geven aan dat het UMC gerechtigd is over de hoedanigheid van de te leveren producten te beslissen. In het licht van deze bepalingen is het, wat er ook zij van de flexibiliteit van de Contour bureaumeubels, niet waarschijnlijk dat Eltink zich, zonder voorbehoud, jegens Brink zou hebben verplicht om gedurende de looptijd van de raamovereenkomst met UMC van Brink af te blijven nemen.
5. Dat Eltink zich heeft verplicht om gedurende de looptijd van de raamovereenkomst een bepaalde hoeveelheid producten van Brink af te nemen blijkt ook niet zonder meer uit de brieven van 28 september 2001 en 30 augustus 2002, waarop Brink zich beroept. In de eerste brief wordt weliswaar gesproken over een afnameverplichting van het UMC naar Eltink die 1 op 1 wordt doorgezet naar Brink. De afnameverplichting lijkt daar echter, zoals Eltink betoogt, duidelijk te verwijzen naar de ‘afnameverplichting van voorraden gereed product of gereed staande componenten’ zoals is opgenomen in de daaraan voorafgaande regel. In de brief van 30 augustus 2002 spreekt Eltink over een contract met het UMC voor een periode van 5 jaar voor de levering van Brink-meubelen, waarvan de globale omvang circa 2.500 werkplekken zou bedragen. Uit deze brief blijkt wederom de oorspronkelijke bedoeling van partijen om Brink meubilair aan het UMC te leveren, maar hierin kan, voorshands geoordeeld, geen contractuele verplichting van Eltink naar Brink worden gelezen voor de looptijd van de raamovereenkomst, noch voor de omvang van 2.500 werkplekken. In de raamovereenkomst is niets opgenomen over de omvang van het aantal werkplekken en evenmin over het feit dat het moet gaan om Brink bureaumeubelen. Kortom, de afnameverplichting van Eltink naar Brink lijkt, voorlopig geoordeeld, niet verder te gaan dan de voorraden gereed product of gereed staande componenten van Brink.
6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat contractuele verplichtingen van Eltink jegens Brink binnen het beperkte toetsingskader van dit kort geding niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid zijn komen vast te staan. Om die reden zal de hierop gebaseerde vordering onder 1 a) worden geweigerd. Ook is er geen aanleiding voor toewijzing van het onder 1 b) gevorderde voorschot op schadevergoeding. Naast het feit dat er, voorlopig geoordeeld, geen sprake is van schade door niet-nakoming kan dit voorschot ook niet worden toegewezen voor zover de schade zou zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen. Voor toewijzing in kort geding van het door Brink gevorderde voorschot op de door haar geleden schade is, onder meer, vereist dat het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Aan deze vereisten is in dit kort geding niet voldaan. Het bestaan van schade door onrechtmatig handelen van Eltink is onvoldoende aannemelijk, terwijl de omvang van die schade onvoldoende is geconcretiseerd.
Ten aanzien van het auteursrecht
7. Op grond van artikel 1 Auteurswet is het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen. Allereerst moet worden nagegaan óf er auteursrecht rust op de betreffende kantoormeubels van Brink. Deze meubels vallen binnen de categorie ‘werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid’ in de zin van artikel 10 lid 1 sub 11 van de Auteurswet (Aw) en zijn dus ‘werken’ waarop auteursrecht kan rusten. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen moeten de bureaumeubels van Brink een eigen oorspronkelijke karakter hebben dat het persoonlijk stempel van de maker tot uiting brengt. Eltink betwist dit. Volgens Brink is dit wel het geval en zijn de kenmerkende elementen van het uiterlijk van haar (kantoor)meubellijn ‘Contour’ de strakke uitvoeringen, de combinatie van een tafelblad in de kleur ‘gelakt peren’ gecombineerd met zwarte ronde tafelpoten en het unieke en zichtbare koppelstuk, terwijl sommige modellen niet symmetrisch zijn maar aan één zijde schuin aflopen.
8. Vooropgesteld wordt dat de vormgeving van bureaus goeddeels wordt bepaald door hun functie en door de verwachtingen van het publiek, in casu het UMC. De mogelijkheden voor de ontwerper om er een eigen oorspronkelijk karakter aan te geven zijn beperkt. De voorzieningenrechter is met Eltink van mening dat de strakke moderne uitvoering op zichzelf een stijlkenmerk is waarop geen auteursrecht kan rusten. Ook de kleurencombinatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet auteursrechtelijk beschermd. Dit wordt reeds geïllustreerd door de op foto’s getoonde ‘Gispen Next’ lijn, waaruit het UMC voorheen bureaus bestelde en waarvan zij de stijl (modern en strak) en kleuren (zwarte poten en licht beuken tafelblad) wilde handhaven. Voldoende aannemelijk is dat alle producenten van kantoormeubilair diverse kleuren tafelbladen en tafelpoten aanbieden, waarbij de consument kan kiezen uit verschillende combinaties. De voorgaande kenmerken kúnnen echter, voorlopig geoordeeld, in combinatie met het meest karakteristieke element - de asymmetrische, aan één of meer zijden schuin (of rond) aflopende vormgeving - van de tafelbladen van Brink zoals toch een eigen, oorspronkelijk karakter geven aan de ‘Contour’ bureaus van Brink, zij het dat de reikwijdte van de auteursrechtelijke bescherming zeer gering wordt geacht en zich slechts uitstrekt tot identieke of nagenoeg identieke werken, waarbij de totaalindruk overeenstemmend is.
9. Eltink voert aan dat het nog maar de vraag is of de (eventuele) auteursrechten op de asymmetrische lijnen aan achterkant en zijkant maar ook aan de voorzijde (het computerblad) bij Brink rusten. Zij heeft daartoe enkele foto’s van andere producenten overgelegd die ook asymmetrische, schuin aflopende zijden vertonen. De schuin aflopende uitsparing aan de voorzijde zou zijn ingegeven door arbo- en NEN-normen. Na bestudering van deze foto’s is de voorzieningenrechter van oordeel dat hiermee onvoldoende aannemelijk is geworden dat het ontwerp ‘Contour’ van Brink niet meer oorspronkelijk dus auteursrechtelijk beschermd is, omdat de schuine, asymmetrische zijden in al deze bureaus van andere fabrikanten anders verlopen (terwijl ze ook aan arbo-eisen moeten voldoen) en ook niet bekend is of deze werken van eerdere datum zijn dan de ‘Contour’ bureaus van Brink.
10. Voor de beantwoording van de vraag of Eltink met het in haar opdracht laten produceren en leveren van de ‘FMC’ bureaus al dan niet inbreuk maakt op het auteursrecht van Brink in de zin van artikel 13 Aw moet worden onderzocht of Eltink binnen de grenzen die worden getrokken door de moderne stijl enerzijds en door de eisen van functionaliteit anderzijds voldoende afstand heeft genomen van het werk van Brink en met haar ontwerpen op een voldoende eigen wijze uiting heeft gegeven aan die vigerende moderne stijl en de wensen van het UMC. Is dit laatste het geval, dan maakt Eltink geen inbreuk. Eltink betoogt dat de ‘FMC’ bureaus de volgende verschillen vertonen ten opzichte van de ‘Contour’ bureaus en daarom geen één op één kopie vormen van de bureaus uit de ‘Contour’ lijn (samengevat):
- bij de ‘FMC’ modellen is de bladdragende buis alleen aan de kopzijde zichtbaar, terwijl dit bij de ‘Contour’ modellen aan alle zijden zichtbaar is;
- bij de ‘FMC’ bureaus ontbreekt het koppelstuk, dat bij de ‘Contour’ modellen zichtbaar is;
- de hoogte van de bladdragende buis verschilt;
- de positionering van de poten verschilt;
- de hoogte-indicatie is op een andere plek aangegeven;
- de diameter tussen binnen- en buitenbuis van de poten verschilt;
- de hoogte-instelling geschiedt op een andere wijze;
- bij ‘FMC’ meubelen zijn samengestelde werkplekken links/rechts uitwisselbaar, hetgeen bij de ‘Contour’ meubelen niet het geval is
De ‘FMC’ bureaus verschillen daarmee niet alleen uiterlijk, maar ook technisch van de ‘Contour’ bureaus, waarmee ook geen inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten op de ontwerptekeningen, aldus Eltink.
11. Brink heeft niet gesteld dat in de ‘FMC’ bureaus het meest kenmerkende element van de ‘Contour’ bureaus, namelijk de asymmetrische bladvorm aan achterzijde daarvan, is overgenomen. Dit kan ook niet worden opgemaakt uit de door partijen overgelegde foto’s van de ‘Contour’ bureaus enerzijds en de bij het UMC aanwezige ‘FMC’ bureaus anderzijds, omdat daarop voor zover zichtbaar geen sprake is van een asymmetrische lijn aan de achterzijde maar van een rechte lijn. Wel is op die foto’s aan de voorzijde (aanzitzijde) van de beide bureaus een curve zichtbaar. Niet duidelijk zichtbaar is echter of die curve bij de ‘Contour’ bureaus geheel identiek is aan de curve bij de ‘FMC’ bureaus, terwijl voorts ter zitting is gebleken dat diverse producenten gebruik maken van curven in de aanzitzijdes. Hoewel
de voorzieningenrechter bij bestudering van die foto’s verder constateert dat de door Eltink opgesomde verschillen voornamelijk details betreffen die slechts voor een deel het uiterlijk van de bureaus beïnvloeden, kunnen deze detailverschillen echter, in het licht van de hiervoor reeds genoemde geringe auteursrechtelijke beschermingsomvang van de ‘Contour’ bureaus met curve(n), tot de conclusie leiden dat de ‘FMC’ bureaus voldoende afstand houden van de ‘Contour’ bureaus.
12. Het voorgaande leidt tot het voorlopige oordeel dat Brink, tegenover het verweer van Eltink, in dit kort geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van auteursrechtinbreuk door Eltink. De hierboven onder 1 c) tot en met g) gevorderde voorzieningen zullen, voor zover zij hierop gebaseerd zijn, worden geweigerd.
Ten aanzien van de oneerlijke mededinging / slaafse nabootsing
13. Voor een actie uit onrechtmatige daad (slaafse nabootsing) is vereist dat de beweerdelijke nabootsing verwarring bij het publiek doet ontstaan, terwijl de nabootser zonder aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid afbreuk te doen een andere vormgeving had kunnen kiezen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Brink onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van nabootsing, dat er sprake is van (gevaar voor) verwarring bij het publiek en dat Eltink even goed voor een andere vormgeving had kunnen kiezen. Het door Brink aangevoerde argument dat bij deze beoordeling de contractuele relatie tussen Brink en Eltink een rol speelt treft geen doel, nu hiervoor reeds is overwogen dat voorshands niet kan worden aangenomen dat er sprake is van een contractuele relatie. De hierboven onder 1 c) tot en met g) gevorderde voorzieningen zullen ook op deze grondslag worden geweigerd.
14. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Brink in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. weigert de gevorderde voorzieningen,
2. veroordeelt Brink in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eltink bepaald op
€ 816,00 voor salaris procureur en op € 244,00 voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in aanwezigheid van de griffier mr. E.A. Satijn in het openbaar uitgesproken op 9 september 2005.