Registratienummer: AWB 05/3673
Uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Stichting De Faunabescherming, statutair gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland,
verweerder,
Stichting Faunabeheereenheid Oost Gelderland, statutair gevestigd te Arnhem,
partij ex artikel 8:26 van de Awb (hierna: de FBE-OG).
Bij besluit van 1 juli 2005 heeft verweerder aan de FBE-OG een ontheffing verleend van het gestelde in artikel 9 en 10 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) voor zover het betreft het verontrusten, het opsporen, bemachtigen en doden van de beschermde inheemse diersoort vos met behulp van geweer ter voorkoming van schade aan de bedrijfsmatige pluimveehouderij.
Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft verweerder het door verzoekster op 22 augustus 2005 bij hem ingediende verzoek tot intrekking van de ontheffing vanwege de van kracht zijnde ophokplicht voor bedrijfsmatig gehouden pluimvee in het kader van maatregelen ter wering van Aviaire Influenza, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 16 september 2005 bezwaar gemaakt.
Op 16 september 2005 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de op 1 juli 2005 verleende ontheffing wordt geschorst.
Verweerder heeft bij brief van 29 september 2005 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ter zitting van 19 oktober 2005 gevoegd behandeld met de verzoeken met de registratienummers 05/3670 en 05/3672. Aldaar heeft verzoekster zich doen vertegenwoordigen door A.P. de Jong, secretaris van verzoekster. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door ing. T.A.M. Dikker. De FBE-OG heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Boelm en P. Van Huffelen.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Artikel 9 van de Ffw luidt als volgt:
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Artikel 10 van de Ffw luidt als volgt:
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Artikel 68, eerste lid, van de Ffw luidt als volgt:
Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen gedeputeerde staten, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid:
a. ...;
b. ...;
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren;
d. ...;
e. ... .
Artikel 80 van de Ffw luidt als volgt:
Een vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken indien:
a. ...;
b. ...;
c. ...;
d. ...;
e. de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning of ontheffing is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet zouden zijn verleend indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop zij zijn verleend zouden hebben bestaan.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de op 1 juli 2005 verleende ontheffing, gelet op de inmiddels van kracht zijnde ophokplicht voor bedrijfsmatig gehouden pluimvee in het kader van maatregelen ter wering van Aviaire Influenza, thans strijdig is met de voorwaarden gesteld in de Flora- en Faunawet. Vanwege de ophokplicht van bedrijfsmatig gehouden pluimvee is verzoekster van mening dat er thans geen sprake is dreigende belangrijke schade als gevolg van predatie door vossen.
Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat er geen reden is de verleende ontheffing in te trekken of op te schorten, aangezien voor het welslagen van het Faunabeheerplan Oost Gelderland, planonderdeel vos (hierna: Faunabeheerplan OG), van belang is dat in de aangegeven gebieden een populatiedichtheid van 0,1 vos per 100 hectare wordt nagestreefd en de huidige vossendichtheid hier nog boven ligt. Daarnaast stelt verweerder in het bestreden besluit dat een aantal gebieden ook aangewezen is als gebied waar vossen mogen worden gedood ter voorkoming van schade aan weidevogels.
De voorzieningenrechter stelt vooreerst vast dat in artikel 80 van de Ffw bepaald is in welke gevallen een vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken. Ingevolge artikel 80, aanhef en onder e, van de Ffw, kan een ontheffing worden ingetrokken indien de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de ontheffing is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet zou zijn verleend indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop zij is verleend, zouden hebben bestaan.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat in het bestreden besluit geen rekening is gehouden met het bepaalde in artikel 80, aanhef en onder e, van de Ffw. Verweerder heeft daarbij voorts verklaard dat op dit moment van een acute dreiging van belangrijke schade aan de bedrijfsmatige pluimveehouderij geen sprake is en dat indien thans eenzelfde ontheffing (als die bij besluit van 1 juli 2005 is verleend) zou worden aangevraagd, deze ontheffing niet of niet zonder meer verleend zou worden.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de ontheffing van 1 juli 2005 verleend is ter voorkoming van (belangrijke) schade aan de bedrijfsmatige pluimveehouderij.
Dit betekent dat hetgeen in het bestreden besluit is opgenomen omtrent voorkoming van schade aan weidevogels naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kan dienen als motivering van dat besluit. De enkele verwijzing naar het in het Faunabeheerplan OG genoemde streven ten aanzien van de populatiedichtheid van de vos is naar voorlopig oordeel onvoldoende om het bestreden besluit te dragen.
Nu, gelet op het vorenstaande, niet vast staat dat verweerder het bestreden besluit in bezwaar onverkort zal handhaven, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en de na te melden voorziening te treffen. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat ter zitting door de FBE-OG desgevraagd is meegedeeld dat een schorsing van de ontheffing tot 1 december 2005 niet zal leiden tot een acute dreiging van schade of tot een moeilijk corrigeerbare hoge vossendichtheid en dat pas indien er een aantal maanden geen gebruik van de ontheffing mag worden gemaakt er problemen kunnen ontstaan.
Voorts is van belang geacht dat ter zitting namens de FBE-OG is meegedeeld dat zij weet welke bedrijven binnen de in de ontheffing aangegeven gebieden de voorkeur geven aan het binnenhouden van de kippen en derhalve geen gebruik maken van de mogelijkheden van de nieuwe Tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza II. Een eventueel uit te spreken schorsing met betrekking tot afzonderlijke bedrijven in die gebieden is ook in de ogen van de FBE-OG controleerbaar. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat de datum 1 december 2005 is gekozen vanwege het feit dat de Tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza II dan vervalt.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat verweerder in de procedure geregistreerd onder nummer 05/3493 reeds tot vergoeding van de gevorderde reiskosten is veroordeeld en deze kosten slechts éénmaal zijn gemaakt.
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat van samenhang in de zin van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb niet gebleken is.
Beslist wordt, met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, als volgt.
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
schorst het bestreden besluit;
bepaalt dat de ontheffing van 1 juli 2005 geschorst wordt tot 1 december 2005, met dien verstande dat de schorsing alleen betrekking heeft op die bedrijven -en op het gebied in een straal van 2,5 kilometer rondom die bedrijven- waar geen vrije uitloop van pluimvee plaatsvindt;
bepaalt dat de provincie Gelderland aan verzoekster het griffierecht ten bedrage van € 276 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2005.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.