Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/1374
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres]
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door L.A.M. de Groot Heupner,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 april 2005.
Bij besluit van 11 februari 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de betaling van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 maart 2005 wordt geschorst, omdat eiseres heeft geweigerd een aantal vragen van de verzekeringsarts te beantwoorden, waardoor verweerder niet kan vaststellen of zij nog recht heeft op een WAO-uitkering.
Bij besluit van 4 maart 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar WAO-uitkering, die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, per 1 maart 2005 wordt ingetrokken omdat verweerder niet kan vaststellen of eiseres nog recht heeft op een WAO-uitkering.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de ingediende bezwaren ongegrond verklaard en de twee eerder genoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 augustus 2005. Eiseres is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door L.A.M. de Groot Heupner. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
J. de Graaf, werkzaam bij Uwv Arnhem.
Eiseres ontvangt sinds 16 november 2000 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%. Als gevolg van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten van 15 september 2004 is eiseres begin 2005 opgeroepen voor een herbeoordeling aan de hand van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004. In dat kader heeft eiseres een vragenformulier ingevuld en op 7 januari 2005 gesproken met verzekeringsarts W. Eikendal. Eiseres heeft daarin niet alle aan haar gestelde vragen beantwoord.
Dit vormde voor verweerder aanleiding om bij besluit van 11 januari 2005 een maatregel op te leggen en de WAO-uitkering van eiseres te korten gedurende de periode 6 januari tot 3 maart 2005. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, heeft verweerder dit besluit ingetrokken nu de maatregel voorbarig was opgelegd.
Verweerder heeft eiseres een nieuw vragenformulier toegezonden en haar uitgenodigd voor een nieuw medisch onderzoek op 24 januari 2005 met verzekeringsarts Eikendal voornoemd. Eiseres heeft echter wederom geweigerd de gevraagde informatie te verstrekken.
Vervolgens heeft verweerder bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 11 februari 2005 de WAO-uitkering van eiseres per 1 maart 2005 geschorst.
Hierop heeft verweerder eiseres nogmaals een vragenformulier toegezonden en haar wederom uitgenodigd voor een nieuw medisch onderzoek op 25 februari 2005 bij dezelfde verzekeringsarts.
Aangezien eiseres bleef weigeren de verzochte informatie te verstrekken, heeft verweerder bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 4 maart 2005 de WAO-uitkering van eiseres per 1 maart 2005 ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder beide besluiten gehandhaafd.
De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 18 van de WAO is arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Artikel 80 van de WAO bepaalt, voor zover van belang, dat degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht is aan het Uwv op zijn verzoek mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op de uitkering.
Ingevolge artikel 50, derde lid, van de WAO schorst het UWV de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of schort deze op indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat het recht op uitkering niet of niet meer bestaat, dan wel recht op een lagere uitkering bestaat.
In artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO is – kort samengevat – bepaald dat indien een persoon niet verschijnt of weigert vragen te beantwoorden die zijn gesteld door het UWV of de door hem daartoe aangewezen deskundige, weigert het UWV de uitkering tijdelijk, blijvend, geheel of gedeeltelijk.
Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, van de Awb kan de aanvrager weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Niet in geschil is dat eiseres niet alle vragen heeft beantwoord van de haar voorafgaande aan de drie medische onderzoeken toegezonden vragenformulieren. Het gaat daarbij om vragen over een eventueel gevolgde cursus, of eiseres haar eigen huishouding doet, of zij zichzelf zelfstandig kan verzorgen, of zij hobby’s heeft en of zij sociale contacten onderhoudt met personen die niet tot haar huishouden behoren. Voorts blijkt uit de rapporten van verzekeringsarts W. Eikendal van 7 januari, 24 januari en 25 februari 2005 dat eiseres ook tijdens de medische onderzoeken geen antwoord wenste te geven op een aantal door de verzekeringsarts tijdens die onderzoeken gestelde vragen. Het gaat daarbij om vragen naar de dagindeling van eiseres, onder welke omstandigheden haar klachten toenemen, wat de relatie is tussen de rugklachten van eiseres en het lopen, zitten en traplopen, het doen van het huishouden, hoe haar moeheid wordt geprovoceerd door activiteiten in het dagelijks leven en met welke vormen van concentratie zij problemen heeft.
Uitgangspunt van artikel 18 van de WAO is dat voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid zowel het aanwezig zijn van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek is vereist, als een causale relatie met het verlies aan verdiencapaciteit. Bij de beoordeling daarvan maakt verweerder gebruik van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), waarvan onderdeel uitmaakt dat de verzekeringsarts de mogelijkheden tot functioneren in arbeid van de betrokkene in beeld brengt. Daarbij worden zogeheten normaalwaarden tot ijkpunt genomen die zijn ontleend aan het dagelijks leven. Dientengevolge heeft een verzekeringsarts onder meer informatie nodig over de mogelijkheden van de betrokkene in zijn of haar dagelijks leven. Ingevolge artikel 80 van de WAO is eiseres in beginsel ook gehouden desgevraagd daarover informatie te verstrekken.
Eiseres heeft in beroep betwist dat zij daartoe gehouden was, omdat daarmee onnodig inbreuk zou worden gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Haar beperkingen in het dagelijks leven kunnen naar haar mening ook op andere wijze worden vastgesteld, zonder dat een dergelijk inbreuk wordt gemaakt. Eiseres meent in dat verband voorts dat verweerder zijn bevoegdheden veel te ruim interpreteert, waarbij wordt verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 oktober 2004.
Voor zover van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiseres sprake is geweest, is deze naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd aangezien het belang van verweerder om te kunnen bepalen in hoeverre eiseres recht heeft op een WAO-uitkering prevaleert boven het belang van bescherming van haar privacy. Verweerder dient met een juiste uitvoering van de WAO per individueel geval immers het gerechtvaardigde doel van een juiste verdeling van de bij hem in beheer zijnde overheidsgelden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vragen niet verder strekken dan voor de onderhavige besluitvorming noodzakelijk is en dat in een zaak als deze medische gegevens niet aan derden mogen worden verstrekt. Dat verweerder ook andere mogelijkheden voorhanden had om de benodigde informatie te verkrijgen, brengt, anders dan eiseres meent, niet mee dat eiseres gerechtvaardigd kon weigeren de gevraagde gegevens te verstrekken. Overigens gaat het argument van eiseres, dat haar beperkingen ook aan de hand van haar voormalige werksituatie kunnen worden vastgesteld, reeds daarom niet op omdat die periode is gelegen voor de datum in geding. Ook de door eiseres geopperde mogelijkheid van een arbeidsanalist kan niet worden gevolgd omdat het een medische beoordeling betreft.
Ten aanzien van de door eiseres aangehaalde uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2004, merkt de rechtbank nog op dat deze uitspraak betrekking heeft op de vaststelling van de maatmanarbeid en niet op het vaststellen van beperkingen, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Eiseres heeft in beroep voorts aangevoerd dat het niet redelijk is om van haar te verlangen haar medewerking te verlenen aan een herbeoordeling conform het CBBS nu dit systeem door de CRvB onrechtmatig is geoordeeld. De rechtbank kan eiseres daarin niet volgen. Wat betreft het door eiseres aangehaalde feit, dat de door de verzekeringsarts als ijkpunt gehanteerde normaalwaarden zijn herleid uit het dagelijks leven en daarmee niet (volledig) overeenkomen met de belasting in een arbeidssituatie, is door de Centrale Raad van Beroep reeds uitgemaakt dat niet kan worden gesteld dat toepassing van het CBBS hierdoor ontoelaatbaar is, aangezien verweerder dit bij de invoering van het CBBS ook heeft onderkend en hem enige beoordelingsruimte dienaangaande niet kan worden ontzegd (zie de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004). Dat het CBBS nog steeds zogenaamde niet-matchende onderdelen bevat, heeft evenmin tot gevolg dat toepassing van dat systeem ontoelaatbaar is. Weliswaar heeft de CRvB geoordeeld dat het systeem ten aanzien van die niet-matchende punten in sommige gevallen onvoldoende inzichtelijk is, waardoor aan verweerder zwaardere eisen moeten worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van een schattingsbesluit dat met behulp van het CBBS is genomen, maar dat maakt het systeem niet onrechtmatig. Wat betreft de onderhavige beoordeling komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling in hoeverre verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat eiseres met haar beperkingen in staat is tot het verrichten van werkzaamheden in bepaalde functies, aangezien verweerder door de opstelling van eiseres niet is toegekomen aan een arbeidskundige beoordeling.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen gerechtvaardigde reden had om de gevraagde informatie te weigeren. De beroepsgrond van eiseres dat door het in haar ogen ondeugdelijke CBBS de handelingen van de verzekeringsarts niet helemaal zijn te toetsen, en dat de verzekeringsarts daardoor in strijd handelt met zijn artseneed, kan om deze reden evenmin slagen.
Nu eiseres ten onrechte weigerde vragen te beantwoorden die waren gesteld door de verzekeringsarts, kon verweerder in redelijkheid vermoeden dat het recht op een WAO-uitkering niet langer bestond, dan wel dat recht op een lagere uitkering bestond en kon verweerder de uitbetaling van de uitkering schorsen. Om dezelfde reden heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres op goede gronden ingetrokken.
Tot slot stelt de rechtbank nog vast dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroepsgrond dat verweerder eerst een schriftelijke waarschuwing had moeten geven voordat hij overging tot het opleggen van een maatregel. Verweerder heeft zijn besluit tot het opleggen van een maatregel immers reeds ingetrokken. Bovendien heeft het bestreden besluit geen betrekking op de maatregel.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.M.E. de Man, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.