ECLI:NL:RBARN:2005:AU7390

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
111252
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van effectenleaseovereenkomsten en terugbetalingsverplichtingen van Dexia

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, draait het om de nietigheid van effectenleaseovereenkomsten die door eiser zijn afgesloten met Dexia Bank Nederland N.V. De eiser, een onderwijzer zonder beleggingservaring, had in de hoop op winst aandelenleaseovereenkomsten afgesloten, maar de aandelenkoersen daalden aanzienlijk. Dexia vorderde in conventie betaling van een restschuld van € 5.023,09 met rente, terwijl de eiser in reconventie de overeenkomsten nietig wilde verklaren en schadevergoeding eiste. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomsten nietig waren wegens strijd met dwingende wetsbepalingen, aangezien Dexia niet over de vereiste vergunning beschikte bij het aangaan van de overeenkomsten. Dit leidde tot de conclusie dat de door eiser betaalde bedragen onverschuldigd waren en terugbetaald dienden te worden. De rechtbank verwees de zaak naar de rolzitting voor bewijslevering door Dexia over de uitvoering van de overeenkomsten. De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten in krediettransacties en de noodzaak voor kredietgevers om zich aan de wetgeving te houden.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 111252 / HA ZA 04-512
Datum vonnis: 5 oktober 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
opposant in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. A.J.B. Ross,
tegen
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geopposeerde in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek.
In deze procedure zullen partijen [eiser] en Dexia worden genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 27 april 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld:
* een akteverzoek van de zijde van [eiser];
* een akteverzoek van de zijde van Dexia;
* een akteverzoek van de zijde van [eiser].
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 Dexia is de rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. die ook handelde onder de naam Legio-Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en vooral - Bank Labouchere bedoeld.
2.2 [eiser] heeft met Dexia een zestal effectenleaseovereenkomsten afgesloten, op 2 maart 1994 de Spaarleasen (nummer: 831290), op 17 december 1998 de WinstVerDriedubbelaar (nummer: 74124841), op 10 september 1999 de Korting Kado (nummer: 59100809), op 21 juli 2000 de Triple Effect (nummer: 51782158), op 21 september 2000 de WinstVer10dubbelaar (nummer: 76001020) en op 12 maart 2001 de TroefPlan (nummer: 27200015). Deze overeenkomsten zijn nog niet alle beëindigd.
3. Het geschil
in conventie en in reconventie
3.1 De vorderingen van partijen zijn reeds weergegeven in het vonnis van 12 mei 2004. Nadien hebben zowel in conventie als in reconventie eiswijzigingen plaatsgevonden. In verband daarmede zal de rechtbank de vorderingen hierna opnieuw, met inachtneming van die wijzigingen, weergeven.
voorts in conventie
3.2 Dexia vordert, na haar eis te hebben vermeerderd, - samengevat en zakelijk weergegeven -
dat de rechtbank [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.023,09, vermeerderd met de contractuele althans wettelijke rente en kosten, en voorwaardelijk, dat de rechtbank [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan de aankoopwaarde minus de verkoopwaarde van de aandelen althans de waarde van de aandelen op de datum van ontbinding en/of vernietiging, en voorwaardelijk, dat de rechtbank zal verklaren voor recht dat uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenissen over en weer [eiser] de door Dexia aan hem geleende geldsommen en Dexia de door [eiser] aan haar betaalde rentetermijnen dient terug te betalen.
3.3 Het gevorderde bedrag heeft betrekking op de Triple Effect-overeenkomst en bestaat uit de hoofdsom ten bedrage van € 4.297,23, de contractuele rente vanaf 21 juli 2003 tot en met 30 september 2003 van € 77,31 en buitengerechtelijke incassokosten van € 648,55 inclusief BTW.
3.4 Tegen deze vordering voert [eiser] gemotiveerd verweer.
voorts in reconventie
3.5 [eiser] vordert, na zijn eis te hebben vermeerderd - samengevat en zakelijk weergegeven -
- primair de overeenkomsten nietig te verklaren althans te vernietigen, en de zinsnede “Ja, ik heb de brochure gelezen [etc]” die is afgedrukt op de aanmeldingsformulieren terzake de overeenkomsten Korting Kado, WinstVer10dubbelaar en Triple Effect te vernietigen,
subsidiair de overeenkomsten te ontbinden althans ontbonden te verklaren,
meer subsidiair voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld,
- de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vordering telkens met een gebod aan Dexia bekend te maken of de effecten zijn gekocht met de data en koersen van aankoop en verkoop en met overlegging van de klantenremisierovereenkomst met PMA Consultancy,
- Dexia te veroordelen de registratie en A-codering bij het BKR te doen doorhalen,
- Dexia te veroordelen tot betaling van € 12.476,53 vermeerderd met rente,
- voorwaardelijk, te bepalen dat de ongedaanmakingsverplichtingen luiden als omschreven in paragraaf 20 van de verzetdagvaarding van [eiser], te bepalen dat Dexia geen beroep kan doen op de door [eiser] bedoelde bepalingen in de algemene voorwaarden bij de overeenkomsten, en te bepalen dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia, dat die schade gelijk is aan de restschulden en dat die schade met de restschulden wordt verrekend,
- voorwaardelijk, te bepalen dat Dexia jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van Dexia tot betaling aan [eiser] van € 12.476,53, te vermeerderen met het verschil tussen de aankoopwaarde en de verkoopwaarde van de effecten.
3.6 Tegen deze vordering voert Dexia gemotiveerd verweer.
4. De verdere beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
4.1 [eiser] heeft te kennen gegeven dat hij bezwaar heeft tegen een aanhouding en verwijzing van de onderhavige procedure naar de parkeerrol. Hij wenst een inhoudelijk vonnis.
voorts in conventie
4.2 Volgens de inleidende dagvaarding van Dexia die zich in het griffiedossier bevindt, is deze betekend op 19 november 2003, en dus gedateerd. Van nietigheid is geen sprake.
4.3 Volgens [eiser] heeft Dexia gezien de inhoud van haar dagvaarding gehandeld in strijd met de artikelen 21 en 111 lid 3 Rv. Zo daarvan al sprake zou zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding daaraan de door [eiser] genoemde sancties te verbinden.
voorts in conventie en in reconventie
4.4 Het gaat in deze zaak om overeenkomsten van aandelenlease. Elk van deze overeenkomsten is aangegaan onder de daarin en in de daarop toepasselijke voorwaarden opgenomen bedingen. De overeenkomsten houden in essentie in dat [eiser] geld leent van Dexia, waarmee Dexia ten behoeve van de klant aandelen koopt. Het totale door hem aan Dexia verschuldigde bedrag bestaat uit een hoofdsom die gelijk is aan de aankoopbedragen, en rente. De klant betaalt de leasesom, bestaande uit hoofdsom met rente, op de in de overeenkomst vermelde wijze. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 2) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de schuld die op dat tijdstip resteert. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 2).
4.5 [eiser] heeft, net als vele anderen, de overeenkomsten afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De aandelenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomsten aanzienlijk gedaald. Voor zover de overeenkomsten zijn beëindigd - dat betreft, naar de rechtbank begrijpt, de Triple Effect en de WinstVerdriedubbelaar-, heeft Dexia de aandelen verkocht en de opbrengst verrekend met de lening. Dexia vordert in conventie betaling van de restschuld betreffende de Triple Effect.
4.6 Voor de beoordeling van deze zaak zijn de volgende persoonlijke omstandigheden van [eiser] van belang:
- [eiser] is van beroep onderwijzer en schrijft voorts schoolboeken;
- hij heeft vrijwel geen beleggingservaring en geen deskundigheid op dat terrein;
- [eiser] dacht dat hij met de Triple Effect spaarde en te zijner tijd een bonus zou ontvangen;
- [eiser] had met de Triple Effect het oogmerk een spaarpotje voor de toekomstige studiekosten van zijn vijf kinderen te vormen;
- behoudens een hypotheekschuld heeft [eiser] geen andere schulden.
4.7 In de Wet op het consumentenkrediet (WCK) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
4.8 De onderhavige overeenkomsten kenmerken zich onder meer hierdoor dat Dexia aan [eiser] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [eiser] rente diende te betalen, welke totale som hij in twee of meer termijnen diende te betalen. Aldus voldoen deze overeenkomsten aan bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.” (kamerstukken II, 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze wet.
4.9 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomsten niet voldoen aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van “belening” van effecten van [eiser] reeds omdat de desbetreffende aandelen ingevolge de onderhavige overeenkomsten [eiser] nog niet toebehoorden. Ook uit de Memorie van Toelichting op de WCK (kamerstukken II, 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige. De hiertegenover staande opvatting die volgt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel kamerstukken II, 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de Memorie van Toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen (kamerstukken II, 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de Memorie van Toelichting op de WCK en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
4.10 Dexia beschikte ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK en de op 12 april 2003 verkregen vergunning is niet van toepassing op effectenleaseovereenkomsten, maar uitsluitend op de renteloze lening als bedoeld in het zogenaamde Dexia-Aanbod.
Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomsten nietig zijn wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van Toelichting op de WCK (kamerstukken II, 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: ”Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.” Voorts vermeldt de Memorie van Antwoord op de WCK (kamerstukken II, 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel Wet financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II, 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument. Dat van nietigheid geen sprake is nu die sanctie niet in de WCK zelf is opgenomen, is niet juist, mede in het licht van de hierboven aangehaalde strekking van artikel 9 van de WCK.
Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomsten in onverbrekelijk verband staat met de rest van die overeenkomsten, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn “geleasd” (art. 3:41 BW).
4.11 Die nietigheid volgt overigens ook uit de richtlijnconforme interpretatie die ten grondslag ligt aan het voorlopig oordeel van deze rechtbank in haar vonnis van 14 juli 2004, LJN-nr. AQ1551.
4.12 Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomsten is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomsten is uitgevoerd, is onverschuldigd betaald en dient te worden terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW). Alle omstandigheden in aanmerking genomen, in het bijzonder de wederzijdse belangen en de persoonlijke omstandigheden van [eiser], ziet de rechtbank geen aanleiding aan de nietigheid de werking te ontzeggen.
4.13 Dit betekent dat Dexia de door [eiser] betaalde bedragen aan hem dient terug te betalen.
4.14 Dexia stelt dat zij ter uitvoering van de overeenkomsten geld ter beschikking gesteld, waarmee zij de in de overeenkomsten vermelde aandelen heeft gekocht. Indien daarvan in het vervolg van deze rechtsoverweging veronderstellenderwijze wordt uitgegaan, kan die prestatie van Dexia, als geheel genomen, naar haar aard niet ongedaan worden gemaakt. Omdat [eiser] heeft ingestemd met het verrichten van een tegenprestatie, heeft Dexia op grond van artikel 6:210 lid 2 BW aanspraak op vergoeding van de waarde van de prestatie op het moment van ontvangst van de prestatie voor zover dit redelijk is.
De waarde van de prestatie op het moment van ontvangst, te weten het moment van verkrijging van de aandelen door Dexia, is de waarde van de aandelen tegen de koers op de dag van verkrijging.
4.15 [eiser] heeft echter het verweer gevoerd dat hij niet kan controleren of Dexia de aandelen ook daadwerkelijk heeft gekocht respectievelijk verkocht, althans of zij zulks heeft gedaan tegen waarden die zij aan [eiser] heeft opgegeven en waartegen zij met hem heeft afgerekend. Hij heeft, onder overlegging van producties, uitgebreid gemotiveerd waarop die twijfel is gebaseerd.
4.16 De omvang van de ongedaanmakingsverplichting van Dexia zal eerst kunnen worden vastgesteld indien in rechte vaststaat dat Dexia in verband met de overeenkomsten tussen [eiser] en haar de aandelen daadwerkelijk heeft gekocht respectievelijk verkocht -dat laatste uiteraard voor zover de overeenkomsten inmiddels zijn beëindigd- en tegen welke waarden dat is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van Dexia daarvan bewijs te leveren. Ervan uitgaande dat Dexia schriftelijk bewijs zal willen leveren, zal de rechtbank de zaak daartoe naar de rol verwijzen.
4.17 Met het oog op de vaststelling van de omvang van de ongedaanmakingsverplichting dient Dexia tevens een gespecificeerde opgave te doen van de ter zake van de overeenkomsten door [eiser] aan haar betaalde bedragen.
4.18 Vervolgens zal [eiser] daarop kunnen reageren.
4.19 Naar het oordeel van de rechtbank is de zinsnede “Ja, ik heb de brochure gelezen [etc]” geen algemene voorwaarde in de zin van de wet. Die zinsnede kan immers niet worden beschouwd als een beding dat mede de inhoud van de rechten en verplichtingen binnen de contractuele relatie tussen partijen bepaalt. Al ware dat anders, naar het oordeel van de rechtbank wordt door die zinsnede ook niet de bevoegdheid van [eiser] om bewijs te leveren uitgesloten of beperkt, dan wel de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten nadele van [eiser] gewijzigd, als bedoeld in artikel 6:236 aanhef en sub k BW.
Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
4.20 Gezien het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomsten nietig zijn en de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen, ontbreekt een belang aan de zijde van [eiser] bij de verkrijging van de klantenremisierovereenkomst met PMA Consultancy. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
4.21 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank:
in conventie en in reconventie
laat Dexia toe te bewijzen hetgeen is overwogen in r.ov. 4.16,
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 2 november 2005 voor het nemen van een conclusie aan de zijde van Dexia, waarbij zij desgewenst het bewijs schriftelijk kan leveren,
bepaalt dat Dexia in die conclusie tevens een opgave dient te doen als bedoeld in r.ov. 4.17,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005.
de griffier de rechter