ECLI:NL:RBARN:2005:AU7539

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
124383
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van bestuurders van Jesta jegens eiseres

In deze zaak stond de vraag centraal of de gedaagden, in hun hoedanigheid van bestuurders van Jesta, onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiseres. De rechtbank Arnhem oordeelde dat er slechts sprake kan zijn van onrechtmatig handelen indien grove nalatigheid kan worden verweten aan de bestuurders. Eiseres, die in dienst was bij Jesta, stelde dat de bestuurders onrechtmatig handelden door het aanvragen van hun eigen faillissement, het nalaten om een andere functie voor haar te zoeken binnen het concern, en het verzuim om een financiële regeling te treffen. De rechtbank oordeelde dat de aanvrage van het faillissement niet als misbruik van recht kon worden aangemerkt, aangezien Jesta in een toestand verkeerde waarin zij niet meer kon betalen. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders niet onrechtmatig hadden gehandeld, omdat zij niet verplicht waren om eiseres een andere functie aan te bieden binnen de Standaart-groep, die uit verschillende zelfstandige vennootschappen bestond. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 1.334,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 19 oktober 2005 door mr. O. Nijhuis.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 124383 / HA ZA 05-413
Datum vonnis: 19 oktober 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. L.J.M. van Westerlaak te Utrecht,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. R. Slotboom te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 1 juni 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiseres], geboren op 18 april 1944, is op 1 februari 1980 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Standaart’s Vloerenbedrijf BV in de functie van telefoniste/receptioniste. Vanaf 1 januari 1995 is Standaart’s Administratiekantoor en Assurantiekantoor BV in de plaats van die vennootschap de werkgeefster van [eiseres] geworden. De naam van Standaart’s Administratiekantoor en Assurantiekantoor BV is per 18 juni 2004 gewijzigd in Jesta Administratie en Assurantiekantoor BV. (hierna: “Jesta”)
2.2 Elimar Beheer BV is 100% aandeelhoudster van Standaart’s Vloerenbedrijf BV en van Jesta, alsmede van een aantal andere vennootschappen, die tezamen de “Standaart-groep” vormen. Daarnaast bestaat een groep van vennootschappen, waarvan de aandelen worden gehouden door Duracryl Holding BV (de “Duracryl-groep”). [gedaagde] en [gedaagde] zijn de uiteindelijke aandeelhouders en bestuurders van de Standaart-groep en de Duracryl-groep.
2.3 [eiseres] verrichtte met name administratieve werkzaamheden ten behoeve van de Standaart-groep en de Duracryl-groep. Zij hebben in de loop van 2004 hun overeenkomsten met Jesta opgezegd.
2.4 Bij vonnis van 7 september 2004 heeft de rechtbank Rotterdam Jesta op haar eigen aangifte in staat van faillissement verklaard. Tegen dit vonnis is [eiseres] in verzet gekomen met het verzoek het vonnis tot faillietverklaring te vernietigen. Genoemde rechtbank heeft dat verzoek bij vonnis van 25 oktober 2004 afgewezen. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.5 De curator heeft [eiseres] bij brief van 13 september 2004 ontslag aangezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
3. Het geschil
3.1 [eiseres] vordert – samengevat en zakelijk weergegeven – dat de rechtbank [gedaagde] en [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.487,45 met rente en kosten.
3.2 Aan deze vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag.
Als bestuurders van Jesta hebben [gedaagde] en [gedaagde] onrechtmatig jegens haar gehandeld. Deze onrechtmatigheid bestaat uit:
- de aanvrage door Jesta van haar eigen faillissement, waardoor zij misbruik van recht heeft gemaakt,
- het nalaten een andere functie binnen het Standaart-concern voor [eiseres] te zoeken, en
- het verzuim een passende financiële regeling met [eiseres] te treffen.
Voor de schade die [eiseres] als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt, zijn [gedaagde] en [gedaagde] aansprakelijk. Deze schade bedraagt € 19.487,45 en bestaat uit het netto-equivalent van het (gekapitaliseerde) verschil tussen de uitkering van [eiseres] en het loon dat zij bij Jesta zou hebben verdiend over de periode 26 oktober 2004, de datum met ingang waarvan haar een loongerelateerde WW-uitkering is toegekend, en de pensioendatum. Daarbij gaat [eiseres] ervan uit dat zij nimmer meer betaald werk zal krijgen.
3.3 [gedaagde] en [gedaagde] voeren gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover van belang, onder de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] en [gedaagde] in hun hoedanigheid van bestuurders van Jesta onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres]. Daarvan kan volgens vaste jurisprudentie in een geval als het onderhavige slechts sprake zijn indien hen grove nalatigheid verweten kan worden.
4.2 Volgens [eiseres] heeft Jesta door de aanvrage van haar eigen faillissement misbruik van recht gemaakt, doordat Spruijbroek daardoor elke arbeidsrechtelijke bescherming is ontnomen. In de verzetprocedure heeft de rechtbank Rotterdam bij haar genoemde vonnis van 25 oktober 2004 geoordeeld dat “de Standaart-groep met de rug tegen de muur staat en dat de eigen aangifte tot faillissement van Jesta is gedaan met het oogmerk een deel van de groep te redden” en dat de vermogens- en inkomenspositie van Jesta op 7 september 2004 tot het oordeel voert dat Jesta op die datum verkeerde in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden, en ook de rechtbank neemt dat hiervoor weergegeven oordeel dan ook tot uitgangspunt. Dat door de faillietverklaring van Jesta op eigen aangifte de normaliter geldende arbeidsrechtelijke bescherming aan de werknemers, onder wie [eiseres], is komen te ontvallen, is op zichzelf juist. Dit geldt voor elk ontslag in een faillissementssituatie. Dit betekent echter niet dat Jesta – niettemin, ondanks dat uitgangspunt – misbruik van recht heeft gemaakt. Feiten of omstandigheden dat tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
4.3 [eiseres] verwijt [gedaagde] en [gedaagde] voorts dat zij voor haar geen andere functie binnen het Standaart-concern hebben gezocht. Naar het oordeel van de rechtbank waren zij daartoe niet gehouden. De Standaart-groep bestaat immers uit verschillende vennootschappen, alle zelfstandige rechtspersonen. Het feit dat [gedaagde] en [gedaagde] het in die Standaart-groep voor het zeggen hebben, betekent nog niet dat op hen een rechtsplicht zou rusten ingeval van een faillissement van Jesta en beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de curator voor [eiseres] een arbeidsplaats te zoeken bij een andere vennootschap binnen de Standaart-groep. Daarbij komt dat de Standaart-groep, naar de rechtbank Rotterdam heeft vastgesteld, met de rug tegen de muur stond, en dat, naar [gedaagde] en [gedaagde] onbetwist hebben gesteld, een ingrijpende reorganisatie binnen de Standaart-groep is doorgevoerd, waardoor het aantal personeelsleden is gedaald, en dat van de acht dochtervennootschappen van Elimar Beheer B.V. er twee zijn gefailleerd en vier slapend zijn dan wel geen activiteiten meer ontplooien.
4.4 [gedaagde] en [gedaagde] hebben niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank staat ook vast dat voor [eiseres] de gevolgen van het faillissement en de daaruit voortgevloeide beëindiging van de arbeidsovereenkomst ernstig zijn. Nu echter is vastgesteld dat Jesta door het doen van eigen aangifte geen misbruik van recht heeft gemaakt en nu voorts de arbeidsovereenkomst is beëindigd door de curator, was reeds op grond daarvan Jesta niet gehouden een afvloeiingsregeling aan te bieden. Een dergelijke verplichting rustte ook niet op enige andere vennootschap van de Standaart-groep. Daaruit volgt dat [gedaagde] en [gedaagde] ook in dit opzicht niet onrechtmatig hebben gehandeld.
4.5 Voor zover [eiseres] bedoeld heeft te betogen dat vóór de eigen aangifte met haar een regeling getroffen had dienen te worden, geldt – wat er van die stelling ook zij – het volgende. [eiseres] stelt wel dat de wil ontbrak om met haar een fatsoenlijke afvloeiingsregeling te treffen, maar die stelling onderbouwt zij op geen enkele wijze. Daartegenover staat dat, naar de rechtbank Rotterdam heeft overwogen, Jesta ten tijde van de eigen aangifte verkeerde in een toestand van te hebben opgehouden te betalen en dat, naar onbetwist is gesteld, kort voor de faillissementsaanvrage het krediet van de Standaart-groep door de bank was opgezegd. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk gemaakt dat een afvloeiingsregeling tot de mogelijkheden behoorde.
4.6 De vordering zal worden afgewezen.
4.7 [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Die kosten bedragen € 1.334,00, gespecificeerd als volgt:
vast recht € 430,00
salaris procureur 2 punten x € 452,00 (tarief II) € 904,00
De beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering af,
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Ter Winkel en [gedaagde] gevallen, bepaald op € 1.334,00,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005.
de griffier de rechter