ECLI:NL:RBARN:2005:AV1007

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
100822 en 105155
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Noordraven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendom en beschikkingsbevoegdheid van een paard

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem, stond de eigendom van een paard centraal. De eiseres, die in 2005 overleed, had een geschil met de gedaagde over de eigendom van het paard dat door een derde, [betrokkene 1], aan de gedaagde was geleverd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat [betrokkene 1] de eigenaar van het paard was ten tijde van de levering. De rechtbank overwoog dat de verklaring van de gedaagde als partijgetuige niet voldoende steun vond in ander bewijs. De getuigenverklaringen waren tegenstrijdig en de rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet te goeder trouw had gehandeld, omdat hij had moeten weten dat [betrokkene 1] niet beschikkingsbevoegd was. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde € 500,- voor het paard had betaald, wat als een redelijke prijs werd beschouwd. De eiseres had niet geprotesteerd tegen de betaling en had ook geen bewijs geleverd dat het paard als zekerheid voor schulden was overgedragen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres het bezit van het paard niet had verloren door diefstal, en dat de gedaagde rechtsgeldig eigenaar was geworden van het paard. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, evenals de vorderingen in vrijwaring. De rechtbank veroordeelde de eiseres in de proceskosten van de gedaagde en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 100822 / HA ZA 03-980 en 105155/HA ZA 03-1739
Datum vonnis: 30 november 2005
Vonnis
in de gevoegde zaken met rolnummer 03-980 (de hoofdzaak) van
[eiseres],
overleden in 2005,
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. O.F.J. Moorman van Kappen te Arnhem.
en met rolnummer 03-1739 (de vrijwaringszaak) van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. O.F.J. Moorman van Kappen te Arnhem.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. K.J. Verrips,
advocaat mr. R.C. Vermeer te Rhenen.
Eiseres in de hoofdzaak en gedaagde in de vrijwaringszaak, die in het geschil de materiële partijen zijn, worden verder “[eiseres]” en “[gedaagde]” genoemd.
Het verloop van de procedure
in de hoofdzaak en in de vrijwaring
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 24 maart 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft getuigenverhoor plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
in de hoofdzaak en in de vrijwaring
In verband met het overlijden van [eiseres] is de zaak op verzoek van de advocaat van [eiseres] geschorst om met de erfgenamen te kunnen overleggen over het verdere verloop van de procedure. Bij brief d.d. 30 september 2005 heeft de advocaat van [eiseres] laten weten dat de kinderen van [eiseres] de nalatenschap hebben verworpen. De advocaat heeft zich daarom bij akte d.d. 5 oktober 2005 niet in staat verklaard nog verdere handelingen te verrichten in deze zaak. [gedaagde] heeft vervolgens verzocht om vonnis te bepalen.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en is beslist in het tussenvonnis d.d. 24 maart 2004. Bij dat tussenvonnis is bepaald dat de procedure in de hoofdzaak verder wordt gevoerd tussen [eiseres] en [gedaagde]. Voorts is in dat vonnis bepaald dat [gedaagde] dient te bewijzen dat [betrokkene 1] ten tijde van de levering eigenaar van het paard was, dan wel dat [gedaagde] bij zijn verkrijging van het paard te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van [betrokkene 1] en hij bovendien anders dan om niet heeft verkregen. [gedaagde] heeft hiertoe de heer [betrokkene 2], de vader van Urisa Anema, en zich zelf als (partij)getuige gehoord. Uit art. 164 lid 2 Rv vloeit voort dat de verklaringen van een partijgetuige omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren. Deze beperking van de bewijskracht van de partijgetuige geldt niet als de verklaring strekt ter aanvulling van al aanwezig doch onvolledig bewijs.
Het eerste onderdeel van de bewijsopdracht ziet op het bewijs dat [betrokkene 1] ten tijde van de levering eigenaar van het paard was. [gedaagde] heeft in dit verband verklaard dat [betrokkene 1] hem heeft verteld dat hij een paard had en dat hij het paard had gekregen van [eiseres]. De rechtbank overweegt dat slechts [gedaagde] als partijgetuige heeft verklaard dat het paard eigendom van [betrokkene 1] was. De verklaring van [gedaagde] vindt geen steun in ander (onvolledig) bewijs. Getuige Anema heeft verklaard dat er onduidelijkheid was van wie het paard was. Daarentegen staat de verklaring haaks op de verklaring van [eiseres] ter comparitie en de door [eiseres] overgelegde eigendomspapieren.
Derhalve is [gedaagde] niet geslaagd in het bewijs dat [betrokkene 1] eigenaar was van het paard ten tijde van de levering aan [gedaagde].
Voorts moet bekeken worden of [gedaagde] geslaagd is in het bewijs dat hij ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van [betrokkene 1] te goeder trouw is geweest en dat hij het paard anders dan om niet heeft gekregen. [gedaagde] heeft hierover in zijn getuigenverhoor verklaard aan [betrokkene 1] € 200,- aan contanten te hebben geven voor het paard en bij het ophalen van het paard in Friesland nog eens € 300,- te hebben betaald aan de staleigenaar omdat [betrokkene 1] en zijn vriendin daar nog een schuld hadden. Deze verklaring komt niet overeen met de door [gedaagde] overgelegde schriftelijke verklaring dat hij het paard geschonken heeft gekregen maar daartegenover staat dat [eiseres] in haar inleidende dagvaarding heeft verklaard dat [betrokkene 1] het paard als zekerheid voor schulden aan een derde heeft gegeven. Voorts heeft [gedaagde] een reçu overgelegd van de in Friesland betaalde € 300,- en heeft ook [betrokkene 2] verklaard dat [gedaagde] en zijn dochter een bedrag hebben betaald. Derhalve moet [gedaagde] worden geacht te zijn geslaagd het bewijs dat hij het paard anders dan om niet heeft gekregen.
Ingevolge art. 3:11 BW ontbreekt goede trouw indien [gedaagde] (ten tijde van de levering van het paard) wist of in de gegeven omstandigheden behoorde te weten dat [betrokkene 1] ten aanzien van het paard niet beschikkingsbevoegd was. Vast staat dat [gedaagde] in totaal
€ 500,- voor het paard heeft betaald. Gezien de aankoopprijs van het paard moet dit bedrag als een redelijke prijs worden gezien. Het laatste deel van deze prijs heeft [gedaagde] op verzoek van [betrokkene 1] en ter betaling van diens schuld aan een derde betaald bij het ophalen van het paard in Friesland. Het valt niet in te zien waartoe deze betaling anders diende dan voor de aankoop van het paard door [gedaagde].
Weliswaar heeft [eiseres] in haar inleidende dagvaarding gesteld dat het paard als zekerheid voor schulden door [betrokkene 1] aan [gedaagde] is overgedragen maar deze stelling wordt niet door feiten of omstandigheden onderbouwd. [eiseres] was bij de voornoemde betaling in Friesland aanwezig en heeft hiertegen niet geprotesteerd ondanks dat het ging om kosten die ten behoeve van haar paard waren gemaakt en uit die betaling bleek dat het paard aan [gedaagde] werd verkocht. Voorts heeft [eiseres] ter comparitie verklaard dat [betrokkene 1] en [gedaagde] (en dus niet zijzelf) een stal hadden besproken om het paard naar toe te brengen nadat het was opgehaald in Friesland. Ook is [eiseres], al dan niet onder enig protest, akkoord gegaan met de (gedeeltelijke) verzorging van het paard door Urisa Anema. Nu [eiseres] bij het ophalen van het paard niet heeft geprotesteerd tegen betaling door [gedaagde] van de schulden die ten behoeve van het paard waren gemaakt en evenmin tegen de actieve opstelling van [gedaagde] bij het verplaatsen van het paard en het regelen van verzorging voor het paard is de rechtbank van oordeel dat onder die omstandigheden [gedaagde] op het moment van het ophalen van het paard in Friesland er geen rekening mee hoefde te houden dat [eiseres] de werkelijke eigenaar van het paard was. [gedaagde] behoefde daarom evenmin te twijfelen aan de door hem veronderstelde beschikkingsbevoegdheid van [betrokkene 1].
Nu [gedaagde] een beroep op zijn goede trouw toekomt, is daarmee komen vast te staan dat [gedaagde] rechtsgeldig eigenaar is geworden van het paard. [eiseres] kan het paard slechts nog opeisen indien zij het bezit van het paard door diefstal is verloren. In het tussenvonnis (rechtsoverweging 3.10) is reeds bepaald dat uit de stellingen en verklaringen van [eiseres] volgt dat er sprake is van vrijwillig bezitsverlies. Zij heeft het zelf mogelijk gemaakt dat [betrokkene 1] over het paard kon beschikken en stelt dat [betrokkene 1] vervolgens haar vertrouwen heeft misbruikt. [eiseres] heeft in het geheel niet gesproken over diefstal van het paard en heeft hiervan evenmin aangifte gedaan. Geconcludeerd moet worden dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] het bezit van het paard is verloren door diefstal. [eiseres] kan het paard derhalve niet bij [gedaagde] opeisen en de vordering zal worden afgewezen.
Afwijzing in de hoofdzaak brengt mede dat ook de vordering in vrijwaring zal worden afgewezen.
De beslissing
in de hoofdzaak en in de vrijwaring
wijst de vordering af;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure,
? in de hoofdzaak tot op heden aan de zijde van [verweerder] bepaald op € 240,- wegens verschotten en € 1152,- wegens salaris procureur
? in de vrijwaring tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op
€ 1.549,-, waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank (op bankrekening nr. 19.23.25.752 ten name van MvJ Arrondissement Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van zaak- en rolnummer) € 1305,75,-, te weten,
- € 153,75 wegens in debet gesteld griffierecht;
- € 1.344,- wegens salaris procureur van [gedaagde]
en het restant van € 51,25 aan de procureur van [gedaagde] wegens het eigen aandeel in het griffierecht,
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken op woensdag 30 november 2005.
de griffier de rechter