ECLI:NL:RBARN:2005:AV1690

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
133685
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en recht van uitweg tussen buren met betrekking tot bedrijfspercelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen die elk een deel van een bedrijfsterrein hebben gekocht met de intentie om dit gezamenlijk te ontwikkelen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd ten behoeve van hun perceel, dat achter de percelen van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], ligt. De eisers stellen dat de gedaagden door het parkeren van voertuigen en het plaatsen van een container op de uitweg, hun recht van uitweg belemmeren. De eisers vorderen dat de gedaagden worden veroordeeld om ervoor te zorgen dat de uitweg onbelemmerd kan worden gebruikt, en dat de gedaagden hun huurders op de hoogte stellen van dit recht.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, omdat zij dreigen hun bedrijfsvoering te verliezen door de belemmeringen die de gedaagden veroorzaken. De rechter stelt vast dat de aanwezigheid van de container en de geparkeerde vrachtwagen de toegang tot de overkapping van de eisers ernstig bemoeilijkt. De rechter wijst de vordering van de eisers in grote lijnen toe, met uitzondering van de vordering om de zwerfkeien te verwijderen, omdat deze geen belemmering vormen voor de doorgang. De gedaagden worden veroordeeld om de bepalingen van de akte van eigendomsoverdracht na te komen en ervoor te zorgen dat de uitweg onbelemmerd kan worden gebruikt, onder verbeurte van een dwangsom bij niet-naleving.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht van uitweg en de verplichtingen die voortvloeien uit erfdienstbaarheden, en bevestigt dat de eigenaar van het dienend erf de doorgang voor de eigenaar van het heersend erf niet mag belemmeren. De rechter legt ook de kosten van de procedure op aan de gedaagden, die grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 133685 / KG ZA 05-695
Vonnis in kort geding van 21 december 2005
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur en advocaat mr. A.L. van Korlaar van Blijenburgh te Kerkdriel,
gemeente Maasdriel,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. H.J.D. ter Waarbeek te Nijkerk,
advocaat mr. P.G.F.M. van Oss te Harderwijk.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser 1] c.s. en de daarbij behorende producties
- de pleitnota van [gedaagde 1] c.s. en de daarbij behorende producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen hebben in juni 2002 ieder een gedeelte van een ruim 5.300 m² groot bedrijfsterrein gekocht gelegen aan de [adres] te [woonplaats] met de bedoeling dit terrein gezamenlijk te ontwikkelen c.q. daarop (ieder) bedrijfsruimte en een woning te bouwen.
Op 6 januari 2003 heeft de eigendomsoverdracht van het terrein aan partijen plaatsgevonden. [gedaagde 1] c.s. werd eigenaar van een viertal percelen met de huidige kadastrale nummers O 629, O 630, O 631 en O 632 en [eiser 1] c.s. verkreeg de eigendom van het achter die percelen gelegen perceel met het huidige kadastrale nummer
O 624. Ter verduidelijking van de plaatselijke situatie is achter dit vonnis een fotokopie van de bij de akte van eigendomsverkrijging behorende tekening gehecht. Daarbij wordt opgemerkt dat de aanduiding “A” op die tekening verwijst naar de percelen die eigendom zijn van [gedaagde 1] c.s. en de aanduiding “B” naar het perceel van [eiser 1] c.s.
2.2. In vorenbedoelde akte is (op pagina 5) ten behoeve van het perceel van [eiser 1] c.s. en ten laste van de percelen van [gedaagde 1] c.s. de erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd om op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze te komen van en te gaan naar de openbare weg [adres] via de ter plaatse aan te leggen uitweg met de bepaling dat deze uitweg te allen tijde onbelemmerd zal kunnen worden gebruikt.
Op de aangehechte tekening is deze uitweg gekruist gearceerd weergegeven. Daaruit blijkt dat ter hoogte van de erfgrens tussen de percelen van partijen de uitweg breder is dan
het overige gedeelte van de uitweg.
2.3. Voorts is omtrent de erfdienstbaarheid in de akte -voor zover thans van belang- het volgende opgenomen:
“(...) Partijen verklaarden dat dit recht is gevestigd onder de volgende voorwaarden:
1. (...)
2. het is de eigenaar van het dienend erf toegestaan de uitweg te gebruiken als parkeerplaats voor motorrijtuigen, materialen of andersoortige voorwerpen, echter op zodanige wijze dat de doorgang voor de eigenaar van het heersend erf niet wordt belemmerd.
3. de eigenaar van het heersend erf heeft het recht de tot weg bestemde strook grond te belopen en te berijden met fietsen, bromfietsen, motoren en auto’s (...).”
2.4. De respectievelijke bedrijfsgebouwen en woningen van partijen zijn inmiddels door hen gerealiseerd, evenals de hiervoor bedoelde uitweg. [eiser 1] c.s. oefent op zijn perceel een poeliersbedrijf uit. Hij gebruikt hiervoor een tegenover zijn woning gelegen bedrijfshal met daarnaast een overkapping voor het laden en lossen van pluimvee.
Ten behoeve daarvan dienen dagelijks verschillende vrachtwagens en busjes van toeleveranciers op het perceel van [eiser 1] c.s. te zijn. Zij maken daarbij gebruik van de onderhavige uitweg.
2.5. [gedaagde 1] c.s. heeft de hem in eigendom toebehorende bedrijfsgebouwen verhuurd aan derden. Een van hen is de werkgever van [gedaagde 1], Multiline B.V., wiens vrachtwagen door [gedaagde 1] wordt gebruikt en regelmatig -ook overdag- door hem op de uitweg wordt geparkeerd, meestal op het (brede) gedeelte van de uitweg dat schuin tegenover de overkapping van [eiser 1] c.s. is gelegen.
[gedaagde 1] c.s. heeft op de uitweg ter hoogte van de erfgrens met het perceel van [eiser 1] c.s., eveneens op het brede gedeelte van de uitweg en schuin tegenover de overkapping van [eiser 1] c.s., een container geplaatst waarin zich bouwmaterialen bevinden. [gedaagde 1] c.s. heeft op de stoepen van zijn bedrijfsruimten en zijn woning een aantal grote zwerfkeien neergelegd.
Het geschil
[eiser 1] c.s. stelt dat door de onder de feiten sub 2.5. geschetste handelwijze van [gedaagde 1] c.s. het recht van uitweg van [eiser 1] c.s. op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd. Volgens [eiser 1] c.s. worden met name door de aanwezigheid van de container en de geparkeerde vrachtwagen van [gedaagde 1] c.q. Multinline B.V. schuin tegenover de overkapping naast zijn bedrijfshal de in- en uitdraai voor vrachtwagens en busjes van en naar die overkapping in ernstige mate bemoeilijkt.
Daarnaast verhinderen de door/namens [gedaagde 1] c.s. geplaatste zwerfkeien en de door/namens de huurders van [gedaagde 1] c.s. eveneens op de uitweg geplaatste goederen en busjes in de visie van [eiser 1] c.s. een onbelemmerde doorgang via de uitweg.
3.2. Op grond van het vorenstaande vordert [eiser 1] c.s. - samengevat - [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot nakoming van de bepalingen inzake het recht van erfdienstbaarheid van uitweg, vermeld in de akte van eigendomsoverdracht van 6 januari 2003, en ervoor te zorgen dat van dit recht van uitweg door [eiser 1] c.s. een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt c.q. dat de objecten die dit gebruik frusteren, worden verwijderd en verwijderd worden gehouden, een en ander versterkt met een dwangsom.
[eiser 1] c.s. vordert tevens [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om ervoor zorg te dragen dat alle huurders van zijn bedrijfspanden op de hoogte zijn van het recht van uitweg van [eiser 1] c.s. en dat recht eerbiedigen en onbelemmerd laten plaatsvinden, eveneens versterkt met een dwangsom.
3.3. [eiser 1] c.s. stelt een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen te hebben, omdat hij de certificering van zijn bedrijf dreigt te verliezen als hij niet op korte termijn ervoor zorgt dat het verladen van vers pluimvee plaatsvindt onder zijn overkapping, die thans voor vrachtwagens niet of nauwelijks bereikbaar is vanwege de door/namens [gedaagde 1] c.s. geplaatste obstakels. In dit verband heeft [eiser 1] c.s. verwezen naar de door hem overgelegde brief van een medewerker van de Inspecties en Controle, team Druten, van het VWA/RVV naar aanleiding van een door die medewerker op 15 september 2005 op het bedrijf van [eiser 1] c.s. uitgevoerde inspectie.
3.4. [gedaagde 1] c.s. voert gemotiveerd verweer. Hij ontkent dat de door hem op de uitweg geplaatste/geparkeerde materialen/voertuigen de doorgang voor [eiser 1] c.s. via de uitweg op onaanvaardbare wijze belemmeren. Daarnaast acht hij zich niet verantwoordelijk/aansprakelijk voor het gedrag van zijn huurders.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Blijkens de inhoud van de hiervoor onder 2.3. geciteerde akte waarin de onderhavige erfdienstbaarheid is gevestigd, geldt als uitgangspunt dat het aan [eiser 1] c.s. toekomende recht van uitweg niet mag worden belemmerd.
[gedaagde 1] c.s. mag de uitweg weliswaar gebruiken als parkeerplaats voor voertuigen e.d. maar alleen op zodanige wijze dat de doorgang voor [eiser 1] c.s. niet wordt belemmerd. Voor de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, is het volgende van belang.
4.2. Als onweersproken staat vast dat het gedeelte van de uitweg dat grenst aan het perceel van [eiser 1] c.s., conform de aan de akte gehechte tekening breder is dan het overige gedeelte van de uitweg. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat het de bedoeling van partijen is (geweest) dat [eiser 1] c.s. ook dat gedeelte van de uitweg mag gebruiken. Dat ligt ook voor de hand, omdat dat gedeelte schuin tegenover de overkapping van [eiser 1] c.s. ligt en aannemelijk is (de stelling van [eiser 1] c.s.) dat hij (ook) dat gedeelte nodig heeft om de in- en uitdraai van en naar zijn overkapping te kunnen maken. Niet valt dan in te zien waarom [gedaagde 1] c.s. juist op dat gedeelte een container heeft geplaatst en (regelmatig) een vrachtwagen parkeert.
Uit de ter zitting overgelegde foto’s en tekening(en) en de daarop door/namens [eiser 1] c.s. gegeven toelichting blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter immers (anders dan [gedaagde 1] c.s. meent) voldoende dat de aanwezigheid van die container en vrachtwagen de manoeuvreerruimte voor (de toeleveranciers van) [eiser 1] c.s. met hun grote vrachtwagens zodanig beperkt dat de in- en uitdraai van en naar de overkapping van [eiser 1] c.s. niet of nauwelijks dan wel met grote moeite mogelijk is.
Voorshands moet dit als een onaanvaardbare belemmering van de erfdienstbaarheid worden beschouwd die door [eiser 1] c.s. niet hoeft te worden geduld. In zoverre is de vordering van [eiser 1] c.s. in beginsel dus toewijsbaar. [eiser 1] c.s. heeft ook voldoende aangetoond dat hij een groot en spoedeisend belang bij toewijzing van die vordering heeft, omdat hij zijn certificering anders dreigt te verliezen.
4.3. Het door/namens [gedaagde 1] c.s. gevoerde verweer dat [eiser 1] c.s. een andere route op/via de uitweg zouden kunnen/moeten nemen, wordt verworpen.
De voorzieningenrechter acht gelet op de breedte van de bedrijfshal van [eiser 1] c.s. (ongeveer 20 m) en de lengte van sommige vrachtwagens van (de toeleveranciers van) [eiser 1] c.s. (ongeveer 18 m) voldoende aannemelijk dat ook indien die andere, door [gedaagde 1] c.s. bedoelde route zou worden gevolgd, onaanvaardbare problemen bij het manoeuvreren van en naar de overkapping van [eiser 1] c.s. zullen ontstaan.
Ook het verweer van [gedaagde 1] c.s. dat [eiser 1] c.s. op zijn eigen perceel meer (manoeuvreer)ruimte kan maken alsmede een uitrit naar de openbare weg (waarvoor hij volgens [gedaagde 1] c.s. ook al een vergunning zou hebben), treft geen doel.
Nog daargelaten dat [eiser 1] c.s. de aanwezigheid van een dergelijke vergunning uitdrukkelijk heeft ontkend en het kort geding zich niet leent voor een onderzoek naar de vraag wie van partijen daarin gelijk heeft, is het recht van [eiser 1] c.s. op de onderhavige erfdienstbaarheid nu eenmaal een gegeven dat door [gedaagde 1] c.s. dient te worden gerespecteerd. Indien [gedaagde 1] c.s. van mening is dat [eiser 1] c.s. geen redelijk belang meer bij de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid heeft, staat het hem vrij in een bodemprocedure wijziging dan wel opheffing van de erfdienstbaarheid te vorderen.
4.4. Gelet op het vorenstaande zal de vordering als hierna omschreven worden toegewezen.
De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat [gedaagde 1] c.s. heeft verklaard dat de container na de verbouwing (over ongeveer 1½ jaar) sowieso zal worden verwijderd en dat [eiser 1] c.s. op zichzelf er geen bezwaar tegen heeft dat de container en vrachtwagen van Multiline B.V. door [gedaagde 1] c.s. elders, dat wil zeggen op het smallere deel van de uitweg zullen worden geplaatst/geparkeerd, omdat er dan nog voldoende ruimte overblijft om er met een vrachtwagen langs te kunnen rijden.
Het bezwaar van [gedaagde 1] c.s. tegen verplaatsing van de vrachtwagen, dat er op de plaats waar de vrachtwagen thans wordt geparkeerd, een aparte stroomvoorziening aanwezig is om de in de vrachtwagen geplaatste apparatuur te verwarmen, wordt door de voorzieningenrechter niet onoverkomelijk geacht. [gedaagde 1] c.s. moet immers zonder al te veel problemen in staat worden geacht elders op de uitweg een nieuw stroompunt aan te brengen.
4.5. Voor zover de vordering van [eiser 1] c.s. betrekking heeft op de verwijdering van de door [gedaagde 1] c.s. geplaatste zwerfkeien, moet deze worden afgewezen.
Ter zitting is komen vast te staan dat deze zwerfkeien, die door [gedaagde 1] c.s. zijn geplaatst in verband met de door zijn assuradeur geëiste zogenaamde aanrijbescherming van zijn woning en bedrijfsgebouwen, grotendeels op de stoepen van de bedrijfsgebouwen en van de woning van [gedaagde 1] zijn gelegen en dus geen belemmering vormen voor de doorgang van de uitweg door [eiser 1] c.s. Bij nader inzien heeft [eiser 1] c.s. ook geen bezwaar tegen de aanwezigheid van deze zwerfkeien, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken.
4.6. Voor zover de vordering ertoe strekt dat [gedaagde 1] c.s. de huurders van zijn bedrijfspanden op de hoogte dient te stellen van het recht van uitweg van [eiser 1] c.s., is deze toewijsbaar. Van [gedaagde 1] c.s. als eigenaar/verhuurder van de bedrijfspanden mag deze kennisgeving aan zijn huurders inderdaad worden verlangd.
Het gedeelte van de vordering dat ertoe strekt dat [gedaagde 1] c.s. ervoor moet zorgen dat alle huurders van de bedrijfspanden het recht van uitweg eerbiedigen en dit onbelemmerd laten plaatsvinden, zal worden afgewezen. Nog daargelaten dat [eiser 1] c.s. het door hem verweten gedrag van die huurders onvoldoende heeft geconcretiseerd, kan van [gedaagde 1] c.s. niet worden gevergd dat hij er (dagelijks) op toeziet dat de huurders het recht van uitweg eerbiedigen en onbelemmerd laten plaatsvinden, zeker niet nu hij daartoe praktisch niet in staat is in verband met zijn werkzaamheden elders overdag.
Toewijzing van het daartoe strekkende gebod, versterkt met een dwangsom, zou in dat geval tot onaanvaardbare executiegeschillen aanleiding kunnen geven.
Daar komt bij dat de rechten en verplichtingen die volgens de wet voor de eigenaar van het heersend of dienend erf uit de erfdienstbaarheid voortvloeien, in beginsel ook gelden ten behoeve van of ten laste van de gebruiker-niet eigenaar.
Dat betekent dat [eiser 1] c.s. de huurders van [gedaagde 1] c.s. rechtstreeks op hun eventueel met de erfdienstbaarheid strijdig gedrag kan aanspreken en hen zo nodig in rechte
kan betrekken.
4.7. Er is aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en het totaal daarvan aan een maximum te binden, een en ander zoals hierna in het dictum zal worden bepaald.
4.8. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 1] c.s. in de kosten van dit kort geding worden verwezen, met dien verstande dat de gevorderde executie- en betekeningskosten niet toewijsbaar zijn, omdat [eiser 1] c.s. in dit vonnis reeds een titel tot verhaal van die kosten heeft. Voor zover [eiser 1] c.s. heeft bedoeld onder die kosten mede te begrijpen de nakosten als bedoeld in artikel 237, lid 4 Rv., zijn die kosten evenmin toewijsbaar, omdat [eiser 1] c.s. voor het verhaal van die kosten de aldaar aangegeven weg dient te volgen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om:
a. de bepalingen vermeld in de akte van eigendomsoverdracht van 6 januari 2003 ter zake van het recht van uitweg van [eiser 1] c.s. na te komen;
b. ervoor zorg te dragen dat van dit recht door [eiser 1] c.s. onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt;
c. te verwijderen en verwijderd te houden alle objecten die een onbelemmerd gebruik frustreren, met name de door [gedaagde 1] c.s. ter hoogte van / schuin tegenover de overkapping van [eiser 1] c.s. geplaatste container en geparkeerde vrachtwagen(s);
d. ervoor zorg te dragen dat alle huurders van de bedrijfspanden van [gedaagde 1] c.s. op de hoogte worden gesteld van het recht van uitweg van [eiser 1] c.s.,
5.2. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om ingeval hij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mocht blijven aan een van bovenstaande veroordelingen te voldoen, aan [eiser 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 1.000,-- per overtreding, met dien verstande dat bij samenloop van de onder 5.1.a. tot en met 5.1.c. genoemde overtreding (telkens) slechts eenmaal de dwangsom verschuldigd zal zijn en dat het totaalbedrag van de (eventueel) krachtens 5.1. verschuldigde dwangsommen niet hoger zal zijn dan
€ 100.000,--,
5.3. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] c.s. bepaald op € 816,-- voor salaris en op € 329,60 voor verschotten,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters.