zaaknummer / rolnummer: 124509 / HA ZA 05-437
Vonnis van 14 december 2005
1. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [woonplaats],
eiseressen,
procureur mr. W.H.B.M. Litjens,
advocaat mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NATHAN IMPORT/EXPORT B.V.,
gevestigd te Arnhem,
2. de vennootschap naar Duits recht
UPONOR ROHRSYSTEME GMBH,
gevestigd te Hassfurt (Duitsland),
gedaagden,
procureur en advocaat mr. P.A.C. de Vries.
Partijen zullen hierna Fortis, [eiseres sub 2], Nathan en Uponor genoemd worden, eiseressen gezamenlijk Fortis c.s. en gedaagden gezamenlijk Nathan c.s..
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 19 oktober 2005
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres sub 2] heeft in december 1997 de opdracht gekregen tot het uitvoeren van installatietechnische werkzaamheden in 85 te bouwen aanleunwoningen en 66 verzorgingsunits (hierna: het project).
Uponor is producent van onder andere klimaatsystemen in bouwwerken. Zij heeft een speciaal kunststof leidingensysteem ontwikkeld. In het bestek van het project was toepassing van dit systeem voorgeschreven.
[eiseres sub 2] heeft het leidingensysteem van Uponor gekocht bij groothandel Galvano te Eindhoven. De verbindingen tussen de leidingen moeten worden aangebracht met een speciale perstang met bijbehorende persbekken. Door of via Nathan, de fabrieksagent van Uponor, is aan [eiseres sub 2] een dergelijke perstang met bijbehorende persbekken voor het project beschikbaar gesteld. Hiervoor was [eiseres sub 2] geen vergoeding verschuldigd.
Op 10 april 1999 is er een lekkage ontstaan in één van de trappenhallen van het project. Geconstateerd is dat een fitting van 63 mm was losgeschoten. Op 15 mei 1999 is wederom lekkage ontstaan, deze keer in de technische ruimte. Er bleek een fitting van 50 mm te zijn losgeschoten.
Fortis is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [eiseres sub 2]. In opdracht van Fortis heeft G.A.B. Robins Takkenberg B.V. onderzoek verricht naar de hoogte van de waterschade als gevolg van de beide lekkages en hierbij de totale schade vastgesteld op fl. 74.694,36, zijnde afgerond € 33.895,00.
Op verzoek van Fortis c.s. hebben voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden. De processen-verbaal daarvan zijn overgelegd en behoren tot de processtukken.
Het geschil
Fortis c.s. vordert - samengevat - veroordeling van Nathan c.s. tot betaling van € 33.895,00, vermeerderd met rente en kosten. Fortis c.s. stelt hiertoe - kort gezegd - dat de lekkages zijn ontstaan doordat de perstang onvoldoende druk kon leveren waardoor de verbindingen zijn losgelaten. Door een ondeugdelijke perstang en/of persbekken ter beschikking te stellen, zijn Nathan en/of Uponor jegens [eiseres sub 2] toerekenbaar tekortgeschoten, althans hebben zij onrechtmatig gehandeld, aldus Fortis c.s..
Nathan c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van [eiseres sub 2] overweegt de rechtbank eerst als volgt. Nathan c.s. voert aan dat [eiseres sub 2] geen belang heeft bij de ingestelde vordering omdat Fortis de schade heeft vergoed en de vorderingen van [eiseres sub 2] op grond van artikel 284 K op Fortis zijn overgegaan. De rechtbank stelt vast dat Fortis c.s. in de dagvaarding stelt dat het thans gevorderde bedrag van € 33.895,00 door Fortis aan [eiseres sub 2] is vergoed. In de dagvaarding staat voorts dat [eiseres sub 2] zekerheidshalve vergoeding van het volledige schadebedrag vordert indien Fortis hiertoe niet (volledig) gerechtigd zou zijn. Op de comparitie heeft [eiseres sub 2] gesteld dat Fortis weliswaar het schadebedrag heeft uitgekeerd maar dat [eiseres sub 2] een eigen bijdrage van fl. 5.000,00 heeft. Voor zover [eiseres sub 2] hiermee bedoelt te stellen dat zij in zoverre nog wel een belang heeft bij de vordering, overweegt de rechtbank dat deze stelling niet in overeenstemming is met het gestelde in de dagvaarding en de wijze waarop de vordering in de dagvaarding is ingekleed, zoals hiervoor is weergegeven. De rechtbank gaat reeds hierom aan de stelling van [eiseres sub 2] voorbij. Vast staat aldus dat Fortis het gevorderde bedrag van € 33.895,00 aan [eiseres sub 2] heeft vergoed en dat de vorderingen van [eiseres sub 2] in zoverre zijn overgegaan op Fortis. [eiseres sub 2] heeft derhalve geen belang bij de ingestelde vordering en zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het meest verstrekkende verweer van Nathan c.s. is dat zij - als al sprake zou zijn van (een) gebrekkige perstang en/of persbekken - ingevolge artikel 7A:1790 BW niet aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Vaststaat dat vóór de eerste lekkage in april 1999 een perstang met bijbehorende persbekken aan [eiseres sub 2] in gebruik is gegeven. Na deze lekkage is volgens Fortis een nieuw persbek met een diameter van 63 mm ter beschikking gesteld, terwijl volgens Nathan c.s. een nieuwe perstang met bijbehorende persbekken is gegeven. Daarna heeft een tweede lekkage plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil is dat de perstang(en) en persbekken ter beschikking zijn gesteld voor de duur van het project en voorts dat [eiseres sub 2] hiervoor geen vergoeding was verschuldigd. Naar het oordeel van de rechtbank was aldus sprake van bruikleen in de zin van artikel 7A:1777 BW. Partijen verschillen hierbij nog van mening over de vraag wie als uitlener moet worden beschouwd. Volgens Fortis is dat Nathan, volgens Nathan c.s. is dat Uponor. Voor de beoordeling van het meest verstrekkende verweer kan in het midden blijven wie als uitlener is aan te merken.
De rechtbank stelt voorop dat de uitlener ingevolge artikel 7A:1790 BW aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van een gebrek, indien hij dat gebrek kende maar de gebruiker van het bestaan ervan niet in kennis heeft gesteld. Deze bepaling is zowel van toepassing bij een vordering gegrond op wanprestatie als een vordering op basis van onrechtmatige daad (HR 22 november 1996, NJ 1998, 567). Dat Nathan c.s. een eigen commercieel belang bij de bruikleen zou hebben - zoals Fortis aanvoert - doet hieraan niet af. In de regeling inzake bruikleen wordt geen onderscheid gemaakt tussen bruikleen als vriendendienst en commerciële bruikleen. De norm van 7A:1790 BW geldt dus ongeacht de aard van de bruikleenovereenkomst. De rechtbank overweegt dat ook in de toekomstige regeling - conform de huidige ontwerptekst - een dergelijk onderscheid niet wordt gemaakt. Er zal één aansprakelijkheidsbepaling gelden, op grond waarvan de uitlener alleen aansprakelijk is voor gebreken, wanneer hij deze niet heeft opgegeven hoewel zij hem bekend waren (artikel 7.6.10 lid 1 Ontwerp BW).
Nu door Fortis niet, althans onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat enig ander feit dan een gebrek van de perstang en/of persbekken de oorzaak van de schade is geweest, zoals bijvoorbeeld een onjuiste instructie voorafgaande aan het gebruik ervan, is de norm van artikel 7A:1790 BW hier bij uitsluiting van toepassing. Voor zover Fortis betoogt dat de schade (mede) is ontstaan doordat Nathan c.s. reeds na de eerste lekkage een andere perstang ter beschikking had moeten stellen, heeft zij dit niet gemotiveerd. Fortis stelt in dit verband slechts dat Nathan c.s. na de eerste lekkage een nieuwe persbek met een diameter van 63 mm ter beschikking heeft gesteld en na de tweede lekkage een nieuwe perstang met persbekken, hetgeen Nathan c.s. overigens gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt verder dat niet uitgesloten is dat uit de concrete omstandigheden van het geval voortvloeit dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de uitlener van een gebrekkige zaak, indien deze naar haar aard door dit gebrek een bijzonder gevaar voor personen oplevert, zich op deze norm beroept (HR 22 november 1996, NJ 1998, 567). Dat de perstang en/of persbekken naar hun aard door het gebrek een bijzonder gevaar voor personen opleveren, is echter gesteld noch gebleken.
Zoals uit het voorgaande volgt, is de beperkte aansprakelijkheidsnorm van artikel 7A:1790 BW op het onderhavige geval van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat Nathan c.s. van het vermeende gebrek op de hoogte was maar [eiseres sub 2] van het bestaan ervan niet in kennis heeft gesteld. Nathan c.s. is dus niet aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal de vordering van Fortis reeds om die reden afwijzen. De overige verweren, waaronder de stellingen dat [eiseres sub 2] de persinstructie niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat niet Nathan maar Uponor is aan te merken als de uitlener, behoeven derhalve geen behandeling.
Fortis c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de voorlopige getuigenverhoren. De kosten aan de zijde van Nathan c.s. worden begroot op:
- vast recht € 765,00
- salaris procureur 2.316,00 (4,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.081,00
De rechter, ten overstaan van wie de voorlopig getuigenverhoren zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
De beslissing
De rechtbank
verklaart [eiseres sub 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen,
wijst de vorderingen van Fortis af,
veroordeelt Fortis c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Nathan c.s. tot op heden begroot op € 3.081,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H.M. van der Heiden en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2005.