ECLI:NL:RBARN:2005:BA0710

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1074
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Bijker - Veen
  • M.J. Eggink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vlakke laadvloer in relatie tot de motorrijtuigenbelasting na plaatsing van stoelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 28 september 2005, staat de vraag centraal of het plaatsen van twee stoelen op de laadvloer van een auto, bevestigd met een clicksysteem, leidt tot het ontbreken van een vlakke laadvloer. Eiser, [X], had een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) ontvangen van € 798 voor de periode van 26 maart 2004 tot en met 10 november 2004. De inspecteur van de Belastingdienst had deze aanslag opgelegd na een controle op 26 oktober 2004, waarbij werd geconstateerd dat de laadvloer van de auto niet volledig vlak was door de aanwezigheid van de stoelen.

De rechtbank oordeelt dat de aanwezigheid van de stoelen, die eenvoudig verwijderd konden worden, niet betekent dat de auto niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd geoordeeld dat de inrichting van een auto voor personenvervoer niet van belang is voor de kwalificatie als bestelauto. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelast de vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt dat de criteria voor de kwalificatie van een voertuig als bestelauto of personenauto gelijk zijn voor zowel de MRB als de BPM. De rechtbank concludeert dat de auto van eiser, zonder de stoelen, voldoet aan de eisen voor een vlakke laadvloer en dus als bestelauto kan worden aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, M.J. Eggink, en is vastgesteld door rechter M.M. Bijker - Veen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1074
Uitspraakdatum: 28 september 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale administratie te Apeldoorn
verweerder,
gemachtigde: M. Melssen,
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 6 april 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) over de periode van 26 maart 2004 tot en met 10 november 2004, nummer [00]1, ten bedrage van
€ 798.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2005.
Partijen zijn daar verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de onderhavige beschikking;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
Eiser is over de periode van 26 maart 2004 tot en met 10 november 2004 houder geweest van een auto, merk Mercedes-Benz, met kenteken [00-AA-DD]. Eiser heeft over de hiervoor genoemde periode MRB voldaan naar het bestelautotarief.
Op 26 oktober 2004, omstreeks 17.40 uur, is het voertuig van eiser gecontroleerd door ambtenaren van de Belastingdienst Douane/Noord op de [a-straat] te [Q].
Deze ambtenaren constateerden dat op de laadvloer van de auto twee stoelen waren geplaatst. Deze stoelen waren bevestigd middels een fabrieksmatig aangebracht, in de vloer verzonken, bevestigingssysteem (een clicksysteem).
Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder over de periode van 26 maart tot en met 10 november 2004 aan eiser een naheffingsaanslag MRB opgelegd ten bedrage van € 798. Tevens is hierbij een boetebeschikking opgelegd van € 798, die bij de uitspraak op bezwaar echter is vernietigd.
Zonder aanwezigheid van de twee stoelen is sprake van een vlakke laadvloer en voldoet de auto van eiser, ook voor het overige, aan de eisen die de MRB stelt aan een bestelauto.
3. Het geschil
In geschil is of het plaatsen van twee stoelen op de laadvloer van de auto, waarvoor gebruik is gemaakt van een zogenoemd clicksysteem, ertoe leidt dat geen sprake is van een vlakke laadvloer als bedoeld in artikel 3 van de MRB.
Eiser is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 2, van de MRB, voor zover hier van belang luidt:
‘ In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder:
(...)
b. personenauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen (...)
c. bestelauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus (...).’
Artikel 3, eerste lid, van de MRB, voor zover hier van belang luidt:
‘ In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen (...), zulks met uitzondering van een motorrijtuig met een laadruimte die in het geheel voorzien is van een vlakke laadvloer (...).
(...)’
De Hoge Raad heeft in het kader van een zaak over de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen( BPM) op 24 augustus 1999 (nr. 34 650, BNB 1999/385) geoordeeld over de vraag of de plaatsing van een kinderzitje in een houten bak op de laadvloer, meebrengt dat het motorrijtuig niet in haar geheel was voorzien van een vlakke laadvloer. Hof Den Bosch had in die zaak uitdrukkelijk overwogen dat de vraag of de auto door plaatsing van het kinderzitje voor personenvervoer is ingericht, niet van belang is.
De Hoge Raad bevestigt de juistheid van dit oordeel en overweegt verder:
‘ (...) Het Hof heeft voorts geoordeeld: dat de plaatsing van het kinderzitje op de hiervoor in 3.1 vermelde wijze niet meebrengt dat geen sprake meer was van een vlakke laadvloer; dat het uit de wijze van bevestiging aan de auto, met twee schroefbouten, afleidt dat het kinderzitje op eenvoudige wijze, door middel van het losdraaien van de schroefbouten, weer kon worden verwijderd; dat derhalve niet kan worden gezegd dat door de plaatsing van het kinderzitje de laadruimte niet meer uitsluitend laadruimte was; dat derhalve het gelijk aan de zijde van belanghebbende is.
Tegen deze oordelen komt het middel op.
3.5. Het middel faalt. Anders dan waarvan het middel uitgaat, brengt de omstandigheid dat een deel van de laadvloer in beslag wordt genomen door een in de laadruimte geplaatste houten bak welke door middel van twee schroefbouten is bevestigd aan de opstaande rand van de laadvloer, achter de stoelen, en waarin een kinderzitje is bevestigd, niet mee dat de laadruimte van het motorrijtuig niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.’
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op vorenstaande uitspraak van de Hoge Raad, ook in het onderhavige geval sprake is van een vlakke laadvloer. Niet van belang is dat de auto, als gevolg van de plaatsing van de twee stoelen in de laadruimte, geschikt was voor personenvervoer. Ook de omstandigheid dat de laadvloer in beslag wordt genomen door twee stoelen brengt niet mee dat de laadruimte van de auto niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer. Wel van belang is of de twee stoelen op eenvoudige wijze konden worden verwijderd. Doordat de twee stoelen bevestigd waren middels het zogenoemde clicksysteem dat verzonken zat in de laadvloer konden deze op eenvoudige wijze worden verwijderd, zodat sprake is van een vlakke laadvloer.
Dat het in het onderhavige geval gaat om een zaak in het kader van de MRB en bij de eerdergenoemde uitspraak van Hoge Raad om een zaak in het kader van de BPM maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers voor zowel de BPM als de MRB worden dezelfde criteria gehanteerd om te bepalen of er sprake is van een bestelauto dan wel personenauto.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.M. Bijker - Veen. De beslissing is op 28 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.