ECLI:NL:RBARN:2005:BA0837

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 december 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2227
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst Oost, kantoor Winterswijk. Eiser had bezwaar gemaakt tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1999, 2000 en 2001, die op 3 oktober 2001 waren opgelegd. De aanslagen waren naar het adres [a-straat 1] te [Z] verzonden. Eiser heeft zijn bezwaar pas op 7 januari 2005 ingediend, wat leidde tot de vraag of dit bezwaar tijdig was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn was geëindigd op 14 november 2001 voor de aanslagen over 1999 en 2000. Eiser had geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven, ondanks zijn stelling dat hij gedetineerd was en in het buitenland verbleef. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

Voor de voorlopige aanslag over 2001, die op 3 oktober 2001 was opgelegd, had de inspecteur op 28 oktober 2004 een definitieve aanslag vastgesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag, maar de rechtbank beschouwde dit bezwaar als gericht tegen de definitieve aanslag. Ook hier was het bezwaar niet tijdig ingediend, en de rechtbank oordeelde dat de inspecteur ook dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van griffier M.J. Eggink.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2227
Uitspraakdatum: 5 december 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
gemachtigde mr. M. van der Veen te Almelo,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost, kantoor Winterswijk
verweerder,
vertegenwoordigd door: N.A. Nijhoff
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser, met dagtekening 3 oktober 2001, voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag met nummer [00].H.97 in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd alsmede een boete berekend naar een belastbaar inkomen van € 229.267.
Daarnaast heeft verweerder aan eiser, met dagtekening 3 oktober 2001, voor het jaar 2000 een aanslag met nummer [00].H.06 in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd alsmede een boete berekend naar een belastbaar inkomen € 362.784.
Voorts heeft verweerder aan eiser met dagtekening, 3 oktober 2001, voor het jaar 2001 een voorlopige aanslag met nummer [00].H.10 in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van € 92.134.
Met dagtekening 28 oktober 2004 heeft verweerder aan eiser de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2001 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van € 15.500.
Op 7 januari 2005 heeft eiser tegen de navorderingsaanslag over het jaar 1999 (H.97), de aanslag over het jaar 2000 (H.06) en tegen de voorlopige aanslag over 2001 (H.10) bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 mei 2005, heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2005 te Arnhem.
Eiser en verweerder zijn verschenen.
2. De feiten
Op 3 oktober 2001 zijn aan eiser aanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 1999, 2000 en 2001 opgelegd. De aanslagen zijn door verweerder naar het adres [a-straat 1] te [Z] verzonden.
Op 7 januari 2005 heeft eiser tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2005 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 1999, 2000 en 2001 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) - voor zover hier van belang - aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ten aanzien van het bezwaar gericht tegen de navorderingaanslag over het jaar 1999 (H.97) en de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2000 (H.06) oordeelt de rechtbank als volgt.
De dagtekening van deze aanslagen is 3 oktober 2001. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanslagen pas na die datum zijn verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 14 november 2001. Het bezwaarschrift is op 7 januari 2005 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Eiser heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat hij
pas kort voor het indienen van het bezwaar de aanslagen heeft ontvangen. Eiser stelt sinds 2001 geruime tijd gedetineerd te zijn geweest en bepaalde perioden in het buitenland te hebben verbleven.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de gegevens van de Gemeentelijke basisadministratie (verder: GBA) is gebleken dat eiser in de periode van 8 mei 2000 tot 22 oktober 2002 ingeschreven stond op het adres [a-straat 1] te [Z]. Verweerder heeft de aanslagen dan ook naar dit adres verstuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de stelling dat hij geruime tijd in het buitenland heeft verbleven en gedetineerd is geweest en derhalve eerst op 7 januari 2005 heeft kunnen reageren op de aanslagen geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven nu hij ten tijde van het opleggen van de aanslagen bij het GBA stond ingeschreven op [a-straat 1] te [Z] en verweerder de aanslagen naar dit adres heeft gestuurd. Dat eiser kennelijk geen regeling heeft getroffen voor het doorsturen van zijn post is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser dient te blijven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het bezwaar gericht tegen de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over 2001 (H.10) oordeelt de rechtbank als volgt.
Met dagtekening 3 oktober 2001 is aan eiser een voorlopige aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2001opgelegd. Bij brief van 7 januari 2005 heeft eiser tegen deze voorlopige aanslag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft echter met dagtekening 28 oktober 2004 de definitieve aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2001 vastgesteld. De rechtbank merkt het bezwaar van eiser dat gericht was tegen de voorlopige aanslag 2001 (H.10) dan ook aan als een bezwaarschrift gericht tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2001 met dagtekening 28 oktober 2004.
De dagtekening van deze aanslag is 28 oktober 2004. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze aanslag pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 9 december 2004. Het bezwaarschrift is op 7 januari 2005 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend. Van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is de rechtbank, zoals reeds eerder overwogen, niet gebleken.
Verweerder heeft derhalve het bezwaar gericht tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2001 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. L.B.M. Klein Tank. De beslissing is op 5 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.