ECLI:NL:RBARN:2006:AU9633

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2125
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en de rol van wijzigingsbevoegdheden in de planologische vergelijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil over planschadevergoeding. Eiseres had een verzoek ingediend om vergoeding van planschade als gevolg van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan 'De Eng'. Het verzoek was aanvankelijk afgewezen, maar na bezwaar werd een schadevergoeding van € 10.000,- toegekend, met wettelijke rente vanaf 23 december 2003. Eiseres was het niet eens met de afwijzing van haar verzoek en stelde dat de niet verwezenlijkte wijzigingsbevoegdheden niet in de planologische vergelijking hadden mogen worden betrokken.

De rechtbank overwoog dat volgens vaste jurisprudentie binnenplanse vrijstellingsbepalingen in beginsel bij de vergelijking tussen oude en nieuwe planologische regimes moeten worden betrokken, maar dat dit voor wijzigingsbevoegdheden anders ligt. De rechtbank concludeerde dat de niet verwezenlijkte wijzigingsbevoegdheid in het oude regime geen rol speelt in de beoordeling van de voorzienbaarheid van de planologische verslechtering. De rechtbank oordeelde dat de schade van eiseres hoger moest worden vastgesteld dan € 10.000,- en dat de kosten voor deskundige rechtsbijstand, die eiseres had gemaakt, voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de gemeente Lingewaal veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep, tot een bedrag van € 644,-, en het griffierecht van € 138,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met wijzigingsbevoegdheden in de planologische vergelijking en de gevolgen daarvan voor schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/2125
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres]
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A. Dunsbergen,
en
de raad van de gemeente Lingewaal, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 april 2005, bekendgemaakt op 9 mei 2005.
2. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2004, door burgemeester en wethouders aan eiseres bekendgemaakt op 8 juli 2004, heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade als gevolg van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan 'De Eng', in afwijking van het advies van een extern deskundige, afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de bezwarencommissie van 12 oktober 2004, het ingediende bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat alsnog een planschadevergoeding van € 10.000,- met wettelijke rente is toegekend, en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 december 2005. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Dunsbergen, advocaat te Gorinchem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.G.M. Thijssen, ambtenaar der gemeente.
3. Overwegingen
Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van (o.m.) de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent.
Het bestreden besluit behelst in concreto het toekennen van een planschadevergoeding ter hoogte van € 10.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 december 2003. Hieraan ligt het advies van de door verweerder ingeschakelde adviseur De Lorijn van 19 februari 2004 ten grondslag. Samengevat is in dit advies geconcludeerd dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'De Eng' leidt tot een mogelijke toename van geluid veroorzaakt door bezoekers van 'De Schildkamp', enige afname van privacy in en om de woning door inkijk, enige verslechtering van uitzicht vanuit de woonkamer, keuken en de diverse terrassen in de tuin en toename van de verkeersdruk op de Engweg. In de vergelijking van het oude met het nieuwe planologische regime zijn ook de in het vroeger vigerende bestemmingsplannen 'Landelijk Gebied' en 'Asperen West' voorkomende vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden betrokken. Anders dan bij het primaire besluit is geen aanleiding gevonden de getaxeerde schade van € 10.000,- voor rekening van eiseres te laten.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich, samengevat, op het standpunt dat verweerder heeft miskend dat, nu de vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden onder het oude planologische regime niet zijn verwezenlijkt, daaraan noch in de planologische vergelijking, noch bij de beantwoording van de vraag of de planologische verslechtering voorzienbaar was, betekenis toekomt. Eiseres wijst voorts op het door haar (voorafgaand aan het primaire besluit) ingebrachte deskundig tegenadvies van Langhout & Wiarda te Oranjewoud (verder: Langhout) van 5 april 2004, waarin de wijzigingsbevoegdheid niet bij de planologische vergelijking is meegewogen. In dit rapport wordt tot een schade van € 39.000,- geconcludeerd, waarvan redelijkerwijs € 25.350,-, vermeerderd met wettelijke rente, voor vergoeding aan eiseres in aanmerking dient te komen. Eiseres betoogt voorts dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft beslist op het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige en de proceskostenkosten in bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie dienen binnenplanse vrijstellingsbepalingen in beginsel bij de vergelijking tussen het oude en nieuwe planologische regime te worden betrokken. Voor wat betreft wijzigingsbevoegdheden ligt dit anders. Uit de ter zake gevormde (meest recente) jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, de uitspraken van 16 maart 2005, AB 2005/163 en 27 juli 2005, www.rechtspraak.nl, LJ-nummer: AU0126), blijkt dat noch bij de vergelijking van het oude met het nieuwe planologische regime, noch bij de beantwoording van de vraag of de planologische verslechtering voor betrokkene voorzienbaar was, betekenis toekomt aan de niet verwezenlijkte wijzigingsbevoegdheid in het oude regime. Daarbij is de mate van concreetheid van deze bevoegdheid op zichzelf niet van belang. De Afdeling heeft daarbij echter geoordeeld dat dit, voor wat betreft de voorzienbaarheid, evenwel anders ligt in een situatie waarin de op grond van het nieuwe regime gegeven bouwmogelijkheden min of meer op één lijn zijn te stellen met die welke op grond van de wijzigingsbevoegdheid hadden kunnen worden gerealiseerd en de conclusie gerechtvaardigd is dat de planologische verslechtering in beide gevallen ongeveer dezelfde is.
Verweerder heeft dan ook ten onrechte de wijzigingsbevoegdheden betrokken bij de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime. Overigens merkt de rechtbank op dat, gelet op de bovenweergegeven lijn in de jurisprudentie, de wijzigingsbevoegdheid in dit geval ook in het kader van de voorzienbaarheid geen rol speelt. De wijzigingsbevoegdheden in de bestemmingsplannen 'Landelijk Gebied' en 'Asperen West' kunnen immers niet op één lijn worden gesteld met de mogelijkheden die in het nieuwe plan 'De Eng' zijn gecreëerd.
Het bestreden besluit moet in zoverre derhalve in strijd met artikel 49 van de WRO worden geacht en komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking.
Ten aanzien van het verzoek van eiseres om vergoeding van de door haar voorafgaand aan het primaire besluit gemaakte kosten, overweegt de rechtbank als volgt.
Met het overnemen van het advies van de bezwarencommissie in het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor vergoeding van deze kosten geen aanleiding bestaat. De kosten voor het opstellen van het verzoek komen volgens verweerder niet voor vergoeding in aanmerking, omdat er geen bijzondere eisen zijn gesteld aan het indienen van een dergelijk verzoek.
De rechtbank stelt vast dat eiseres eerst bij het naar voren brengen van een zienswijze naar aanleiding van het advies van De Lorijn van 19 februari 2004 heeft verzocht om vergoeding van kosten die zij in dat kader ten behoeve van een second opinion heeft gemaakt, alsmede om vergoeding van kosten van juridische bijstand over de jaren 2003 en 2004.
Ingevolge jurisprudentie van de AbRS (onder meer haar uitspraak van 25 februari 2004, BR 2004/690) kan aanleiding bestaan tot het toekennen van een bijdrage in de kosten van deskundige rechtsbijstand, indien het inschakelen van deskundigen redelijkerwijs noodzakelijk was teneinde tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen.
Voor zover eiseres heeft verzocht om vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt in verband met het indienen van het verzoek op 3 december 2003, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat kosten voor het inschakelen van een deskundige in dit stadium niet noodzakelijk kunnen worden geacht, nu aan een verzoek om vergoeding van planschade in verweerders gemeente, blijkens de Procedureverordening planschadevergoeding, geen nadere eisen zijn gesteld. Het verzoek van eiseres is ook niet gepaard gegaan met een eigen vergelijking of advies.
Voor zover eiseres kosten heeft gemaakt voor het inschakelen van deskundigen teneinde een reactie op de adviezen van De Lorijn van 19 februari 2004 en 11 mei 2004 te kunnen geven, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten, welke blijkens de beschikbare nota's tezamen € 2598,66 bedragen, wel kunnen worden aangemerkt als redelijkerwijs noodzakelijk om tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. Nu uit het voorgaande volgt dat de door eiseres geleden schade in elk geval hoger dient te worden vastgesteld dan € 10.000,-, behoren deze kosten voor vergoeding in aanmerking te komen. Verweerder dient dit in acht te nemen bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
Wat betreft de proceskosten in bezwaar stelt de rechtbank vast dat verweerder weliswaar het advies van de bezwarencommissie heeft overgenomen, maar niet expliciet heeft beslist dat deze kosten eveneens voor vergoeding in aanmerking dienen te worden gebracht. De rechtbank ziet hierin aanleiding het bestreden besluit ook in zoverre te vernietigen.
Voor dit geding ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Partijen verschillen niet van mening over de op € 330.000,- vastgestelde waarde van de woning van eiseres op de hier relevante peildatum. Met verwijzing naar hetgeen ter zitting reeds naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres geleden schade als gevolg van de planologische wijziging in elk geval op een hoger bedrag dan 3 % van deze waarde moet worden begroot. Het standpunt van eiseres dat deze schade 11,8 % van de waarde van de woning bedraagt, zoals de deskundige Langhout heeft aangenomen, kan door de rechtbank, gelet op de ter zake gevormde jurisprudentie waarnaar door verweerder ter zitting ook is verwezen, niet zonder meer worden gevolgd.
De rechtbank geeft partijen dan ook uitdrukkelijk in overweging, zulks mogelijk ter voorkoming van (kostbare) nieuwe procedures, de hoogte van het schadebedrag in onderling overleg te bepalen op 7,4 % van de waarde van de woning (zijnde het midden tussen 11,8 en 3 %), vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,-. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de gemeente Lingewaal de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 644,- aan eiseres vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Lingewaal aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Lingewaal het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als rechter in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: