ECLI:NL:RBARN:2006:AV0436

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
133805
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering na zedendelict en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 9 januari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 14 november 2005. Verzoeker had een aanzienlijke schuldenlast van bijna € 14.000,-, waarvan een groot deel voortkwam uit een schadevergoedingsmaatregel die was opgelegd na een strafrechtelijke veroordeling voor zedendelicten. De rechtbank heeft verzoeker op de zitting van 2 januari 2006 gehoord, waar hij zijn situatie toelichtte, inclusief zijn deelname aan een alcoholcursus en zijn pogingen om de schadevergoedingsmaatregel na te komen.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet te goeder trouw was, zoals vereist volgens artikel 288 van de Faillissementswet. Dit oordeel was gebaseerd op de recente veroordeling van verzoeker voor ernstige delicten, waarbij hij zijn eigen financiële belangen en die van zijn schuldeisers in gevaar had gebracht. De rechtbank benadrukte dat de maatschappelijke afkeuring van dergelijke opzetdelicten zwaar weegt in de beoordeling van de goede trouw van verzoeker.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot schuldsanering afgewezen, waarbij ook de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verzoeker niet tot een ander oordeel leidden. De rechtbank concludeerde dat toelating tot de schuldsaneringsregeling niet alleen onterecht zou zijn, maar ook schadelijk voor het slachtoffer van de zedendelicten, die geconfronteerd zou worden met de gevolgen van de schuldsanering.

Uitspraak

afwijzing toepassing schuldsanering
rekestnummer: 133805/FT-RK 05.1795 / es
nummer verklaring: BML0210500034
uitspraakdatum: 9 januari 2006
Rechtbank Arnhem,
ENKELVOUDIGE KAMER
[verzoeker], wonende te [adres],
verzoeker,
heeft op 14 november 2005 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 2 januari 2006.
Verzoeker heeft een aantal schulden aan het CJIB te Leeuwarden welke een diverse ontstaansachtergrond hebben. De schulden bedragen in totaal € 5.571,45. In het oog springt een vordering van € 4.739,32 welke is ontstaan na een strafrechtelijke veroordeling van verzoeker op 19 september 2003 bij Arrest van het Gerechtshof te Arnhem, in verband met het meermalen plegen van ontucht (in 1998 en 2000) met het meermalen verkrachten (in 2002) van een minderjarige welke aan zijn zorg en waakzaamheid werd toevertrouwd. Aan verzoeker is in dit Arrest een gevangenisstraf opgelegd. Tevens is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 4.000,- ter genoegdoening van het slachtoffer. De totale schuldenlast van verzoeker bedraagt bijna € 14.000,-.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij de gevangenisstraf heeft uitgezeten en dat hij op basis van vrijwilligheid nog een “alcoholcursus” volgt bij Kairos. Volgens verzoeker is zijn alcoholgebruik niet problematisch.
Met betrekking tot de opgelegde schadevergoedingsmaatregel heeft verzoeker verklaard dat hij hierop afloste met € 50,- per maand. Inmiddels zijn 4 termijnen (€ 200,-) betaald en heeft het CJIB de betalingsregeling nu stilgelegd omdat verzoeker zich niet aan de betalingsafspraken zou houden. Verzoeker bestrijdt dat hij zich niet aan de betalingsafspraken gehouden heeft.
De rechtbank oordeelt dat voldoende vaststaat dat verzoeker ten aanzien van het gepleegde feit en de hieruit voortvloeiende schadevergoedingsmaatregel als niet te goeder trouw moet worden aangemerkt (art 288 Fw lid 2 onder b). Verder is van belang dat verzoeker zeer recent is veroordeeld voor de recent (in 2002 nog) gepleegde feiten. Verzoeker wist daarnaast, althans hij behoorde te weten, dat hij bij het (opzettelijk) plegen van de delicten zijn eigen financiële belangen, en bovendien die van zijn schuldeisers op het spel zette. Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen dat dergelijke opzetdelicten, in het maatschappelijk belang gezien, zeer breed en ernstig worden en moeten worden afgekeurd.
Dat het slachtoffer bij een eventuele toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling met de gevolgen van de schuldsaneringsregeling, zijnde de omzetting van het vorderingsrecht naar een natuurlijke verbintenis, zou kunnen worden geconfronteerd, vormt een reden te meer om verzoeker niet toe te laten.
De rechtbank wijst het verzoek derhalve af. De bijzondere persoonlijke omstandigheden van verzoeker maken het oordeel van de rechtbank niet anders.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr B.J. Engberts, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.