zaakgegevens 384474 \ CV EXPL 05-1042 \ PH/163
uitspraak van 8 februari 2006
[eiser]
wonende te 's-Gravenhage
eisende partij
gemachtigde mr. P. Drenth
toevoegingsnummer 3DN1473
de stichting [gedaagde]
gevestigd te Ede
gedaagde partij
gemachtigde mr. S. Karagan
Partijen worden hierna [eiser] en de stichting genoemd.
Het verloop van de procedure:
De partijen hebben de volgende stukken in het geding gebracht, c.q. proceshandelingen verricht:
- de dagvaarding van 28 februari 2005 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- tussenvonnis d.d. 12 oktober 2005;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
1. [eiser], geboren op 1 januari 1941 te Beni Jerfet Tanger (Marocco), is op18 november 1996 krachtens schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een jaar bij de Stichting in dienst getreden als imam (voorganger). Hij heeft een aan dat dienstverband verbonden verblijfsvergunning gekregen en hij heeft stukken getekend, waarin is uiteengezet dat zijn verblijf in Nederland was toegestaan in verband met die functie.
Het dienstverband is sindsdien telkens met een jaar verlengd, evenals de verblijfsvergunning.
2. In de arbeidsovereenkomst is onder meer de volgende clausule opgenomen:
De woonruimte wordt door de stichting Moslims kosteloos aangeboden aan de voorganger ….
De stichting heeft vanaf het begin van het dienstverband maandelijks een vaste inhouding op het salaris gepleegd van aanvankelijk Hfl 300,- per maand. Naderhand heeft zij dat bedrag enige malen verhoogd tot laatstelijk € 200,- per maand. De omschrijving van deze inhouding op de salarisstroken luidt: inhouding huisvesting.
Periodieke afrekeningen in verband met deze inhoudingen hebben niet plaats gevonden en de stichting heeft nooit een specificatie van de ingehouden bedragen verstrekt.
3. De functie van imam houdt onder meer in dat de voorganger dagelijks voorgaat in 5 gebeden, die tussen de 10 en 20 minuten duren en telkens hetzelfde verloop hebben. Voor elk gebed heeft de imam een voorbereiding nodig gedurende 15 minuten (volgens [eiser]) of 5 minuten (volgens de stichting) waarin hij zich reinigt en een ritueel gewaad aantrekt. Gedurende ramadan is er ’s nachts een zesde gebedsdienst die op identieke wijze verloopt.
De uren van de gebedsdiensten liggen vast, maar zijn afhankelijk van het seizoen. In de zomertijd is het eerste gebed om ongeveer 03.00 uur, het tweede om 13.00 uur, het derde om 17.00 uur het vierde om 20.00 uur en het vijfde om 23.30 uur. In de wintertijd is het eerste gebed om 6.45 uur, het tweede om 12.35 uur, het derde om 14.35 uur het vierde om 16.45 uur en het vijfde om 18.40 uur.
4. Verder ging [eiser], indien dat nodig was, op ziekenbezoek, in het ziekenhuis. Meestal was dat op zondagen tijdens de bezoekuren. Als er om werd gevraagd, ging [eiser] ook wel door de week op ziekenbezoek in het ziekenhuis op de bezoekuren ’s middags of ’s avonds.
[eiser] ging niet dagelijks op ziekenbezoek.
5. De stichting heeft in 2002 er bij [eiser] op aangedrongen dat hij Nederlandse les ging volgen. [eiser] heeft daaraan geen gevolg geven. Op 28 oktober 2003 heeft hij zich voor het inburgeringsonderzoek vervoegd bij het Meldpunt Nieuwkomers in Ede. Door tussenkomst van het meldpunt is hij aangemeld bij de onderwijsinstelling ROC/A12 te Ede om taallessen te volgen. Op 1 december 2003 heeft [eiser] een onderwijsovereenkomst met deze instelling gesloten. Hij heeft echter geen lessen gevolgd.
6. Volgens mededeling van [eiser] ter zitting waren de lestijden van de cursus Nederlands van 9.00 tot 11.30 uur.
7. Bij brief van 1 mei 2004 heeft de stichting onder meer geschreven:
Hierbij delen wij u mede dat wij uw bepaalde tijd arbeidsovereenkomst per eerst mogelijke datum op 01-09-2004 wensen te beëindigen
Volgens de gegevens is dit per 01-09-2004
Aangezien uw leeftijd en uw beperkingen om nog op de juiste manier de gebiedsgerichte (bedoeld is: gebedsgerichte; de kantonrechter) handelingen te kunnen uitvoeren en dat u moeilijk vind om anders talige te woord te kunnen staan in het Nederlands is het moeilijk geworden voor het bestuur van de stichting om uw arbeidsovereenkomst te verlengen.
Vanaf 1 september 2004 heeft de stichting geen salaris meer betaald.
[eiser] heeft bij voorraad uitvoerbare veroordeling gevorderd, waarbij:
1. voor recht wordt verklaard dat het ontslag kennelijk onredelijk is;
2. de arbeidsovereenkomst wordt hersteld;
3. de stichting wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan het netto loon dat [eiser] zou hebben ontvangen indien de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd tot aan het herstel ervan,
subsidiair
4. de stichting te veroordelen tot betalen van een schadevergoeding van € 32.703,- .
de stichting te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 9.188,10 netto;
5. kosten rechtens.
De stichting heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil
1. Door de opeenvolgende tijdelijke dienstverbanden is inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Die arbeidsovereenkomst is door middel van de brief van de stichting van 1 mei 2004 op regelmatige wijze opgezegd tegen 1 september van dat jaar.
2. In de eerste plaats moet beoordeeld worden of de in de genoemde brief opgegeven redenen voor het ontslag voorgewend of vals zijn.
De kantonrechter merkt op, dat de omstandigheid dat – mogelijk – meer redenen voor ontslag aanwezig waren, niet maakt dat de opgegeven redenen voorgewend of vals zijn. Daarom blijven de andere redenen waarover partijen hebben gediscussieerd, buiten beschouwing.
3. Het argument van de stichting betreffende de gebedsgerichte handelingen betreft de door de stichting gestelde omstandigheid dat [eiser] tijdens de vastenmaand in 2001 te kennen heeft gegeven dat het voorgaan in het extra gebed voor hem te zwaar was. Tijdens die vastenmaand heeft de stichting speciaal iemand uit Marokko moeten laten overkomen, hetgeen extra kosten voor de moskee en dus de moskeegangers meebracht. De stichting is voor de bestrijding van deze kosten afhankelijk van de donaties van de moskeegangers. De bestuursleden werken op vrijwillige basis. De moskeegangers betalen – via de stichting – het salaris van de imam.
[eiser] ontkent dat hij tijdens de ramadan 2001 heeft aangegeven dat het voorgaan in het extra gebed voor hem te zwaar was. Hij erkent dat hij toen extra ondersteuning heeft gehad, hetgeen volgens hem niet ongebruikelijk is omdat de ramadan 30 dagen duurt en de voorganger dag en nacht voorgaat in gebed.
4. Omdat partijen verschillen over de feiten rond het nachtgebed tijdens de ramadan in 2001 en later, kan alleen bewijslevering opheldering geven over de vraag of hier sprake is van en valse of voorgewende reden.
In verband met hetgeen hierna volgt, komt de kantonrechter daar aan niet toe.
5. De tweede grond voor het ontslag die de stichting heeft vermeld, is onvoldoende beheersing van het Nederlands.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter in een langzaam uitgesproken zin aan [eiser] gevraagd of hij Nederlands verstond als dat langzaam gesproken werd.
De kantonrechter nam waar dat [eiser]’s prompte reactie was dat hij zich, zonder iets te zeggen en met vragend opgetrokken wenkbrauwen, half omdraaide naar twee heren die op de stoelen achter hem hadden plaats genomen en die hadden verklaard dat zij aanhangers van [eiser] waren. Deze heren verklaarden dat [eiser] geen Nederlands verstond.
Van de kant van [eiser] is dat overigens ook niet ontkend.
De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] geen woord Nederlands verstaat of spreekt.
6. De stichting heeft gesteld en [eiser] heeft niet ontkend, dat vele Marokkaanse moslimjongeren en autochtone moslims geen of nauwelijks Arabisch spreken.
Niet is betwist dat de stichting vanaf 2002 [eiser] meermalen heeft gevraagd om Nederlands te leren.
7. De stichting heeft gesteld dat de gemeente Ede met haar contact heeft opgenomen en dat zij aan de gemeente heeft doorgegeven dat [eiser] iedere donderdag en tussen de gebeden door vrij was en dat zij bereid was om de vrije dag van [eiser] naar een andere dag te verplaatsen als dat noodzakelijk was.
Verder heeft zij gesteld dat [eiser] te kennen heeft gegeven dat hij niet van plan was de Nederlandse taal te leren. (antwoord pag. 4)
8. [eiser] heeft ontkend dat hij niet heeft getracht de Nederlandse taal beter te beheersen dan hij op dat moment kon. Hij stelt dat de lezing van de stichting niet juist is en verwijst naar de aan hem gerichte brief van de gemeente Ede d.d. 9 mei 2005, die hij heeft overgelegd.
[eiser] besluit met de stelling dat het verwijt dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerste volstrekt ten onrechte is. (repliek, ongenummerde, derde bladzijde, eerste alinea)
Bovengenoemde brief luidt, voor zover van belang als volgt:
De heer [eiser] heeft zich op 28 oktober 2003 aangemeld voor het inburgeringsonderzoek bij Meldpunt nieuwkomers van de gemeente Ede. … Per 1 december 2003 sluit de heer [eiser] een onderwijsovereenkomst met het ROC/A12 te Ede. De heer [eiser] verschijnt echter niet op de lessen bij het ROC. De gemeente laat betrokkenen per brief weten dat deelname aan de inburgeringscursus verplicht is. De werkgever van de heer [eiser], [gedaagde], laat per brief weten dat hij in verband met ziekte van zijn echtgenote tijdelijk naar Marokko is afgereisd. Eind januari/begin februari 2004 keert de heer [eiser] terug van zijn ziekenbezoek. Taalschool ROC/A12 laat weten dat de heer [eiser] echter (nog steeds) niet verschijnt bij de taallessen. De heer Assekal (een bekende van de heer [eiser], tevens tolk), laat telefonisch weten dat betrokkene moet werken en de inburgeringscursus niet kan volgen. De werktijden van de heer [eiser] stroken niet met het aanbod van de taallessen van het ROC (lestijden). De werkgever, stichting Moslims Ede, ziet volgens de heer Assekal geen mogelijkheid de imam vrij te geven voor zijn verplichte inburgeringslessen.
Ondergetekende en het ROC/A12 overleggen over alternatieve lestijden. Die zijn er echter niet. Daar de heer [eiser] de Latijnse schrift niet beheerst dient hij zich hierin te scholen ( dagdeel per week). Vervolgens kan hij deelnemen aan reguliere lessen. De alfabetiseringslessen (voor andersgealfabetiseerden) zijn het knelpunt. … .
9. Bij dupliek heeft de stichting herhaald dat [eiser]’s vrije dag zonodig had kunnen worden verplaatst en heeft zij opgemerkt dat [eiser] tussen 13 december 2003 en 12 januari 2004 met onbetaald verlof naar Marokko is geweest. Verder heeft zij gesteld dat de in de brief van de gemeente Ede genoemde Assekal niets met de stichting te maken heeft.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] een en ander niet weersproken.
10. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] (met behulp van een tolk) op vragen van de kantonrechter de gang van zaken rond de gebedsdiensten uiteen gezet.
Samengevat komt dat op het volgende neer.
Iedere gebedsdienst omvat een identiek ritueel en duurt tussen de 10 en 20 minuten. Elke dienst wordt voorafgegaan door een voorbereiding die bestaat uit een reiniging en het aantrekken van het rituele gewaad.. Dat duurt 15 tot 20 minuten.
De gebeden vinden plaats op vaste tijden op de dag. Deze tijden hangen samen met de daglengte. In de zomertijd is het eerste gebed rond 03.00 uur, het tweede om 13.00 uur, het derde om 17.00 uur, het vierde om 20.00 uur en het vijfde om 23.30 uur. In de wintertijd is het eerste gebed om 06.45 uur, het tweede om 12.35 uur , het derde om 14.35 uur, het vierde om 16.45 uur en het vijfde om 18.40 uur.
11. Voorts heeft [eiser] ter zitting verklaard dat de taalcursus werd gegeven op de maandagen en donderdagen van 09.00 uur tot 11.30 uur.
12. Op grond van het voorgaande staat voor de kantonrechter vast dat de stichting sedert 2002 er bij [eiser] op heeft aangedrongen dat hij de Nederlandse taal ging leren en dat zij hem daartoe de reële mogelijkheid heeft geboden door aan te bieden de werktijden zo nodig aan te passen.
De kantonrechter is het niet met [eiser] eens dat in de brief van de gemeente Ede gelezen zou kunnen worden dat de stichting daartoe niet bereid was. Het valt namelijk op dat de gemeente de woorden van een zekere Assekal aanhaalt voor de verwoording van het standpunt van de stichting, terwijl de gemeente zelf al een geeft dat het om een vriend van [eiser], tevens tolk, ging. De gemeente heeft haar citaat niet gebaseerd op uitspraken van een persoon die zij redelijkerwijs voor een zegsman van de stichting kon aanzien.
Ten aanzien van de lestijden voor de cursus Nederlands staat door [eiser]’s verklaring ter zitting vast dat die, zowel ’s winters als ’s zomers, geheel binnen het normale gebedsrooster vielen.
Dat is onzeker ten aanzien van de alfabetiseringscursus, maar [eiser] heeft op dat punt niets gesteld, zodat in verband met de geconstateerde soepele houding van de stichting ten aanzien van de werktijden, in dit geschil moet worden aangenomen dat ook op dat punt geen beletsel aanwezig was.
13. De slotsom van punt 12 brengt mee dat de kantonrechter het dispuut tussen partijen over de vraag of [eiser] al dan niet weigerachtig was om de Nederlandse taal te leren, kan beslechten. Het is komen vast te staan dat [eiser] dat heeft geweigerd.
14. Jebri heeft niet weersproken dat veel Marokkaanse jongeren en autochtone leden van de moskeegemeenschap, wier belangen door de stichting worden behartigd, niet of nauwelijks de Arabische taal beheersen. Noch heeft hij de stelling van de stichting weersproken dat het van essentieel belang voor de uitoefening van zijn werkzaamheden is, dat hij Nederlands spreekt.
De kantonrechter is daarom van mening dat [eiser]’s weigering om Nederlands te leren een deugdelijke grond voor ontslag oplevert en dat deze grond niet voorgewend of vals is.
15. Aangezien één van beide in de ontslagbrief genoemde ontslaggronden voldoende grond voor het ontslag oplevert en die grond niet voorgewend of vals is, kan het karakter van de andere genoemde ontslaggrond in het midden blijven. (Zie punt 4).
16. De omstandigheid dat partijen nog een groot aantal andere twistpunten hebben die niet door de stichting als opzeggingsgronden zijn aangevoerd, maakt dit niet anders.
17. [eiser] heeft verder gesteld dat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de stichting.
De kantonrechter kan [eiser] hierin niet volgen.
Immers, [eiser] is in november 1996 naar Nederland gekomen enkel en alleen om de functie van imam in de moskee van de stichting op zich te nemen. Hem is toen een verblijfsvergunning verleend die uitdrukkelijk is verbonden aan het vervullen van die functie. Niet is weersproken dat hij dat van de kant van de IND op schrift voorgelegd heeft gekregen en dat hij daarvoor heeft getekend.
De omstandigheid dat hij door het verliezen van zijn dienstverband ook zijn verblijfstitel verliest, kan op zich zelf, noch in samenhang met andere omstandigheden in dit geval, leiden tot het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Was dat anders dan zou deze wetsuitlegging van het arbeidsrecht het vreemdelingenrecht op dit punt frustreren.
Dit brengt met zich dat [eiser], als bezitter van een verblijfstitel die onlosmakelijk is verbonden met zijn specifieke arbeidsovereenkomst met deze stichting, geen beroep toekomt op een vergelijking met werknemers met een vaste verblijfstitel die de vrijheid hebben om de Nederlandse arbeidsmarkt te betreden.
De stichting heeft in verband met de opzegging geen voorzieningen voor [eiser] getroffen. Ook deze omstandigheid baat hem echter niet.
[eiser] heeft geen specifieke toelichting op dit punt gegeven.
In het algemeen overweegt de kantonrechter daarom dat het [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat hij aan het einde van de arbeidsovereenkomst Nederland diende te verlaten. De lengte van de opzegtermijn (nagenoeg vier maanden) was naar het oordeel van de kantonrechter voldoende om de noodzakelijke maatregelen in eigen beheer te treffen.
Hierboven bleek al dat [eiser]’s vrouw in Marokko woont. Derhalve behoefde hij niet veel meer te doen dan de terugreis te regelen.
Ten overvloede merkt de kantonrechter overigens op dat [eiser] 55 jaar was toen hij naar Nederland kwam en de arbeidsovereenkomst aanging. Zijn positie op de arbeidsmarkt (als die er toe zou doen) was, gezien zijn leeftijd, toen al niet goed en het was voorzienbaar dat die in de komende jaren alleen maar slechter zou worden.
[eiser] ontvangt inmiddels een uitkering en hij heeft op 1 januari jongstleden de 65 jarige leeftijd bereikt.
18. Bijgevolg moeten de onderdelen 1 – 3 van de vordering worden afgewezen.
19. Onder de aanhef “subsidiair” heeft [eiser] zijn overige vorderingen geformuleerd. Dat zijn twee genummerde punten, 4 en 5.
Punt 4 omvat een alternatief voor de schadevergoeding, zoals die is geformuleerd in punt 3 van de dagvaarding, alsmede een zelfstandig onderdeel, namelijk de terugvordering van volgens hem ten onrechte ingehouden loon. Dit onderdeel heeft geen pendant in de primair geformuleerde vordering.
Punt 5 betreft de kostenveroordeling.
20. Nu de stichting hierover niets heeft opgemerkt, legt de kantonrechter de dagvaarding redelijkerwijs zo uit, dat de eerste volzin onder punt 4 subsidiair ten opzichte van het in punt 3 gestelde gelezen moet worden.
Omdat in het primair gevorderde niets is vermeld over een vordering wegens ten onrechte ingehouden loon, terwijl het lichaam van de dagvaarding daaraan wel een apart gedeelte wijdt, leest de kantonrechter de tweede volzin van punt 4 als een zelfstandige – kennelijk primair bedoelde – vordering.
Verder heeft [eiser] zijn vordering tot kostenveroordeling kennelijk zowel primair als subsidiair bedoeld in te stellen.
Aangezien, voorts, de stichting haar standpunt inzake de looninhouding in twee conclusies heeft kunnen toelichten, is zij door deze uitleg niet geschaad in haar verdediging.
21. Gelet op het voorgaande moet ook het subsidair geformuleerde deel van punt 4 (de eerste volzin) worden afgewezen.
22. Een zelfstandig element in het geschil betreft de vordering wegens loon, dat volgens [eiser] ten onrechte ingehouden is.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de stichting de voorganger kosteloos woonruimte aanbiedt.
[eiser] heeft dat aanbod aanvaard door een kamer in de moskee te betrekken en van de overige voorzieningen van het gebouw gebruik te maken.
De stichting stelt dat bij de aanvang van het dienstverband mondeling tussen het bestuur van de stichting en [eiser] is afgesproken dat hij een vergoeding voor kosten moest betalen. Als voorbeeld noemt de stichting: gas, water, electra, telefoon, alle inboedel, de schoonmaak en soms maaltijden.
[eiser] heeft deze mondelinge afspraak ontkend en heeft een dienovereenkomstige schriftelijke verklaring van een zekere Zkiek overgelegd, die van 1991 tot 2000 voorzitter van de stichting is geweest.
De stichting blijft erbij dat het toenmalig bestuur in 1996 de gestelde afspraak over kostenvergoeding heeft gemaakt. Zij heeft een door vier personen ondertekende verklaring van die strekking overgelegd.
Elke maand heeft de stichting op het loon een vast bedrag ingehouden. Blijkens de loonstrook van 17 juni 1997 werd voor de post “inhouding huisvesting” een bedrag van hfl 300,- ingehouden. Dit bedrag is, naar de stichting niet heeft betwist, enige malen verhoogd. Blijkens de loonstrook van augustus 2004 werd voor de post “Inh. huisvesting” een bedrag van € 200,- ingehouden.
Periodiek, noch aan het einde van het dienstverband heeft de stichting een specificatie van de kosten gegeven of een verrekening van voorschotbedragen en werkelijk gemaakte kosten verricht.
23. De stelling van de stichting dat deze inhoudingen een vergoeding van kosten betreffen, verwerpt de kantonrechter als onvoldoende toegelicht.
Immers, deze vergoeding zou ondermeer variabele posten betreffen, die afhankelijk zijn van de mate van verbruik, zoals gas, electra, water, schoonmaak (onduidelijk is de kostenverdeling tussen woonruimte en overige ruimten in de moskee) en maaltijden. Zonder toelichting, welke ontbreekt, is onbegrijpelijk en daardoor onaannemelijk, dat de som van al deze variabelen elke maand weer op het vaste inhoudingsbedrag is uitgekomen.
De conclusie kan geen andere zijn dan dat de stichting, door maandelijks vaste bedragen wegens huisvesting in rekening te brengen, feitelijk een huurovereenkomst met [eiser] is aangegaan.
Nu is niet uitgesloten dat men schriftelijk het ene afspreekt en mondeling het tegengestelde.
Bij de keus welke overeenkomst hier heeft te gelden, betrekt de kantonrechter de omstandigheden die redelijkerwijs bepalend waren voor de zin die partijen over en weer aan elkaars verklaringen mochten geven en hetgeen partijen bij het aangaan van de overeenkomsten van elkaar mochten verwachten.
In 1996 haalde de stichting een niet Nederlands sprekende voorganger naar Nederland en gaf hem een schriftelijk contract met een clausule over kosteloze woonruimte. Deze clausule is opgenomen onder het kopje “huisvesting”.
Het kan wel zijn (het wordt overigens gemotiveerd betwist) dat het stichtingsbestuur heeft gesproken over een vergoeding voor verbruik van diverse zaken, maar de imam heeft van het gesprokene geen schriftelijke bevestiging gekregen (hetgeen op zijn plaats was nu een duidelijke clausule in het arbeidscontract was opgenomen, die tot verwarring aanleiding kon geven) zodat niet kan worden gezegd dat hij redelijkerwijs moest begrijpen dat hij een aanzienlijke - en nog wel vaste – schuld had aanvaard. Dit is des te minder het geval omdat de stichting geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het de imam op dat moment bekend was met de positie van de huurder in het Nederlandse huurrecht. Ten slotte komt daarbij dat [eiser] zich, als buitenlands werknemer met een verblijfsvergunning die afhankelijk was van zijn arbeidsovereenkomst, redelijkerwijs niet in de positie om zijn belangen behoorlijk waar te nemen.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de stichting zich schriftelijk heeft verbonden om kosteloos woonruimte ter beschikking te stellen en dat geen latere, mondelinge tegenovereenkomst tot stand is gekomen. Een overeenkomst betreffende servicekosten is niet tot stand gekomen.
Bijgevolg heeft de stichting ten onrechte bedragen wegens huisvesting ingehouden.
Omdat het door [eiser] berekende bedrag niet is betwist, ligt het voor toewijzing gereed.
24. Daar beide partijen ten dele in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Veroordeelt de Stichting om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.188,10 netto, zijnde het ten onrechte ingehouden loon over de periode januari 2000 tot en met augustus 2004;
Compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Wijst af het meer of anders gevorderde:
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2006.