zaaknummer / rolnummer: 128984 / HA ZA 05-1252
Vonnis van 25 januari 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur en advocaat mr. A.F.M. van Vlijmen,
de naamloze vennootschap
N.V. NUON CUSTOMER CARE CENTER,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. A.F. Noija te Arnhem.
Partijen zullen hierna [gedaagde] en Nuon genoemd worden.
De procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 5 oktober 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dat vonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 27 maart 2000 is onder [gedaagde] op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) conservatoir beslag gelegd op een aantal zaken, waaronder acht elektrameters.
Genoemde elektrameters zijn op 28 maart 2000 door de politie overhandigd aan de heer [betrokkene], coördinator fraudezaken van Nuon, onder overlegging van een ontvangstbewijs.
[gedaagde] heeft op 1 maart 2002 bij de enkelvoudige raadkamer van deze rechtbank een klaagschrift ingediend, teneinde zijn inbeslaggenomen goederen, waaronder de elektrameters, terug te krijgen. Bij haar beslissing ex artikel 552A Wetboek van Strafvordering van 20 december 2002, heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave van onder meer de elektrameters aan [gedaagde] gelast.
In een brief van 20 januari 2005 schrijft de officier van justitie onder meer het volgende aan Nuon (in de persoon van de heer [betrokkene] voornoemd):
“(...)
a) een electrameter (nr. 41),
b) een electrameter (nr. 44),
c) een kist met 5 electrameters (nr. 55), en
d) een wisselstroommeter merk Siemens, type S2A (nr. 68).
Bij schrijven d.d. 11 maart 2004 heeft u mij bericht dat de betreffende meters zijn vernietigd.
Ter uitvoering van de beslissing van de rechtbank en naar aanleiding van uw schrijven geef ik u als bewaarder:
- ten aanzien van de door u vernietigde goederen vermeld onder a tot en met c: opdracht tot uitbetaling aan [gedaagde] voornoemd van de prijs, die deze goederen bij verkoop redelijkerwijs zouden hebben opgebracht;
- ten aanzien van het goed vermeld onder d: last tot teruggave aan [gedaagde] voornoemd.”
[gedaagde] heeft Nuon bij brief van 24 maart 2005 verzocht gevolg te geven aan voornoemde opdracht van de officier van justitie. Tot op heden is dat niet gebeurd. Nuon heeft inmiddels laten weten de in voornoemde brief onder d) vermelde wisselstroommeter evenals de andere elektrameters te hebben vernietigd.
Het geschil
[gedaagde] vordert - samengevat - veroordeling van Nuon tot betaling van een bedrag van € 5.420,00, vermeerderd met rente en kosten.
[gedaagde] voert hiertoe aan dat Nuon gehouden is de schade te vergoeden die hij heeft geleden als gevolg van haar onrechtmatig handelen, bestaande uit het zonder recht vernietigen van de acht onder [gedaagde] inbeslaggenomen elektrameters en het daarmee schenden van haar bewaarplicht, alsmede het niet voldoen aan de opdracht van het openbaar ministerie.
Nuon voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
[gedaagde] heeft ter comparitie erkend dat bij de gevorderde schadevergoeding ten onrechte een bedrag van € 1.820,00, terzake van een eveneens onder hem in beslaggenomen en inmiddels geretourneerde laptop, is inbegrepen. Dat deel van de vordering zal reeds daarom worden afgewezen.
Voor het overige wordt als volgt overwogen. Nuon betwist dat de elektrameters aan [gedaagde] toebehoorden op het moment van de inbeslagneming. De elektrameters zijn volgens Nuon dan ook niet aan haar in bewaring gegeven, maar aan haar als rechthebbende teruggegeven, zodat zij gerechtigd was om de meters te vernietigen.
Anders dan [gedaagde] meent, is naar het oordeel van de rechtbank het antwoord op de vraag wie als rechthebbende op de elektrameters is aan te merken wel relevant voor de beoordeling van het geschil. [gedaagde] beroept zich ter onderbouwing van zijn vordering uit onrechtmatige daad enkel op de beslissing ex artikel 552a Sv van 20 december 2002 en de brief van de officier van justitie van 20 januari 2005. De rechtbank overweegt dat de op de voet van artikel 116 jo. 552a Sv optredende rechter niet behoort te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, en dat in dit geval ook niet heeft gedaan. In de beklagprocedure is een geheel andere toets aangelegd, te weten de vraag of het belang van de strafvordering zich nog langer verzette tegen de teruggave van de in beslaggenomen elektrameters. Die vraag is ontkennend beantwoord, zodat het openbaar ministerie is gelast, overeenkomstig artikel 116 Sv, om de elektrameters terug te geven aan degene bij wie ze in beslaggenomen zijn, te weten [gedaagde]. In het zesde lid van artikel 116 Sv is bepaald dat de in het artikel bedoelde beslissingen ieders rechten ten aanzien van het in beslaggenomen voorwerp onverlet laten. In de brief van 20 januari 2005, geruime tijd na deze beslissing dus, heeft de officier van justitie vervolgens gevolg gegeven aan die tot haar gerichte last. In haar verweer tegen de vordering beroept Nuon zich nu op haar eigendomsrecht. Gelet op de absolute en exclusieve aard van het eigendomsrecht, alsmede op hetgeen hiervoor is overwogen, dient de civiele rechter zich daarover een oordeel te vormen en komt daarbij aan de beslissing ex artikel 552a Sv noch aan de brief van de officier van justitie doorslaggevende betekenis toe.
Ten aanzien van de vraag wie als rechthebbende op de elektrameters heeft te gelden, wordt als volgt overwogen. Nu Nuon zich beroept op de rechtsgevolgen van het door haar gestelde feit dat zij en niet [gedaagde] rechthebbende op de elektrameters is, rust de bewijslast van dat feit, ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op Nuon. In dat kader is voorts het volgende van belang. Gelet op het feit dat de meters ten tijde van de inbeslagneming in het huis van [gedaagde] lagen, en gehoord zijn verklaring dat hij de elektrameters zelf heeft gekocht en in zijn werkplaats thuis op voorraad had liggen, staat vast dat [gedaagde] houder van de elektrameters was. Het wettelijke vermoeden dat [gedaagde] de meters voor zichzelf hield, en dus tevens bezitter was, is niet door Nuon weerlegd, zodat daarvan wordt uitgegaan. Als bezitter wordt [gedaagde] voorts vermoed rechthebbende op de elektrameters te zijn. Het is aan Nuon, die stelt een beter recht te hebben, om dit vermoeden te weerleggen en haar beter recht te bewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is Nuon daar vooralsnog niet in geslaagd. Weliswaar heeft Nuon dienaangaande een aantal algemene stellingen inzake aan energiebedrijven toebehorende meters geponeerd, maar zij heeft nagelaten die stellingen ten aanzien van de specifieke, in het geding zijnde elektrameters, met stukken of anderszins te onderbouwen. Overeenkomstig het door haar gedane bewijsaanbod, zal Nuon worden toegelaten tot het bewijs dat zij ten tijde van de inbeslagneming op 27 maart 2000 rechthebbende op de elektrameters was.
Indien Nuon slaagt in die bewijsopdracht, komt haar eigendomsrecht op de meters vast te staan. Alsdan mocht Nuon er naar het oordeel van de rechtbank ook vanuit gaan dat zij de elektrameters als rechthebbende heeft teruggekregen. Daaraan doet niet af dat de officier van justitie Nuon in de brief van 20 januari 2005 aanmerkt als bewaarder van de meters, alleen al vanwege het feit dat die brief dateert van bijna vijf jaar ná het moment waarop Nuon de meters onder zich kreeg, namelijk 28 maart 2000. Tevens komt in dat geval vast te staan dat Nuon, als eigenaar, gerechtigd was de meters te vernietigen. Alsdan kan dus niet worden aangenomen dat Nuon door die vernietiging en het daarmee niet (kunnen) voldoen aan de last tot teruggave onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld. De vordering zal in dat geval dan ook worden afgewezen.
In het geval dat Nuon niet slaagt in haar bewijsopdracht, komt vast te staan dat [gedaagde] ten tijde van de inbeslagneming rechthebbende op de meters was. Alsdan komt de rechtbank, voorbij de fase van beoordeling van de civielrechtelijke eigendomskwestie, toe aan toetsing van de gestelde feiten en omstandigheden aan de van toepassing zijnde strafvorderlijke bepalingen. Nuon heeft niet betwist dat zij, in geval zij niet als rechthebbende op de meters kan worden aangemerkt, de meters als bewaarder onder zich heeft gekregen. Anders dan Nuon heeft betoogd, speelt de door haar overgelegde ontvangstbevestiging hier overigens geen rol van betekenis, omdat daaruit niet is af te leiden in welke hoedanigheid Nuon de elektrameters heeft ontvangen en bovendien zowel de rechthebbende als de bewaarder bij het in ontvangst nemen van in beslaggenomen goederen normaliter een zelfde bevestiging zal krijgen. De vraag die alsdan resteert, is of Nuon in de hoedanigheid van bewaarder haar wettelijke plichten heeft geschonden, zodat sprake is van een onrechtmatige daad jegens [gedaagde].
Gelet op de datum van inbeslagneming en gezien het bepaalde in artikel 118, derde lid Sv, was Nuon vanaf 27 maart 2002 bevoegd de bewaring van de in beslaggenomen meters te beëindigen, onder meer door deze te vernietigen overeenkomstig artikel 117, eerste lid Sv. Nu onduidelijk is wanneer Nuon de elektrameters daadwerkelijk heeft vernietigd, kan niet zonder meer worden gezegd dat zij door de vernietiging haar bewaarplicht heeft geschonden. Veronderstellend dat Nuon bevoegd was als hiervoor bedoeld, geldt voorts het volgende. Nu de teruggave van de elektrameters, die zijn vernietigd, feitelijk niet meer mogelijk is, is ten aanzien van die meters artikel 119, tweede lid Sv van toepassing. Die bepaling houdt in dat de bewaarder, in casu Nuon dus, dient over te gaan tot uitbetaling van de prijs die de elektrameters bij verkoop redelijkerwijze zouden hebben opgebracht. Door niet aan deze wettelijke plicht te voldoen, handelt Nuon in beginsel onrechtmatig jegens [gedaagde]. Het verweer van Nuon dat de last tot teruggave en/of uitbetaling van de waarde van de meters alleen heeft te gelden in de relatie tussen haar en het Openbaar Minsterie en [gedaagde] daaraan dus geen rechten kan ontlenen, gaat niet op. De bewoordingen alsmede de strekking van de toepasselijke wetsbepalingen brengen dat met zich mee. Daaruit volgt immers dat de bedoelde last ten gunste van de beslagene is gericht tot de bewaarder, in dit geval respectievelijk [gedaagde] en Nuon.
De rechtbank overweegt echter wel dat voornoemde wettelijke plicht tot uitbetaling slechts bestaat indien en voor zover zou moeten worden aangenomen dát de verkoop van de elektrameters redelijkerwijze enig bedrag zou hebben opgebracht. In dit kader is van belang dat Nuon heeft betwist dat de meters enige waarde vertegenwoordigden. Ter comparitie heeft de heer [betrokkene] dit standpunt namens Nuon genuanceerd in die zin dat de wisselstroommeter van het merk Siemens en nog een andere, niet nader genoemde meter, daar een uitzondering op vormen. Indien Nuon niet slaagt in haar bewijsopdracht dient de schade van [gedaagde] te worden begroot. Er zijn geen aanknopingspunten om daarbij af te wijken van de abstracte schadeberekeningswijze, zoals die normaliter bij zaaksschade wordt toegepast. Het is alsdan aan [gedaagde] om de omvang van de door hem gestelde schade aannemelijk te maken.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
laat Nuon toe tot het bewijs dat zij ten tijde van de inbeslagneming op 27 maart 2000 rechthebbende was op de elektrameters,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 februari 2006 voor uitlating door Nuon of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bepaalt dat Nuon, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, zij die stukken direct in het geding dient te brengen,
bepaalt dat Nuon, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met mei direct dient op te geven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. I.D. Jacobs in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2006.