ECLI:NL:RBARN:2006:AV9154

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
131838
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen houtleverancier en distributeur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [eiseres], en de vennootschap naar buitenlands recht Latvijas Finieris AS, hierna aangeduid als [gedaagde sub 3]. De rechtbank heeft op 8 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil dat voortvloeit uit een contractuele relatie tussen partijen. De eiseres heeft conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken en derden, en stelt dat er geen geldige overeenkomst met arbitragebeding bestaat tussen haar en de gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet heeft aangetoond dat het contract niet bekend was binnen haar organisatie en dat de gedaagde wel degelijk bewijs heeft geleverd van de geldigheid van het contract en het arbitragebeding. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van de vordering tegen Latvijas AS kennis te nemen, op grond van het arbitragebeding in het contract. De rechtbank heeft wel de bevoegdheid om de vordering tegen de andere gedaagden te behandelen, aangezien zij geen beroep hebben gedaan op het arbitragebeding. De rechtbank heeft een comparitie van partijen bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De kosten van het incident zijn voor rekening van de eiseres, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 131838 / HA ZA 05-1761
Vonnis van 8 februari 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisers],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. W.K. Lem te Amersfoort,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak
procureur mr. R.J. Sturkenboom,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RIGA WOOD HOLLAND B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak
procureur mr. R.J. Sturkenboom,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
LATVIJAS FINIERIS AS,
gevestigd te LV-1004 Riga,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
procureur mr. R.J. Sturkenboom,
Partijen zullen hierna [eiseres] (eiseres), [gedaagden sub 1-3] (gedaagden in de hoofdzaak sub 1-3 tezamen) [gedaagde sub 1] (gedaagde in de hoofdzaak sub 1), Riga Wood B.V. (gedaagde in de hoofdzaak sub 2) en Latvijas AS (gedaagde in de hoofdzaak sub 3) genoemd worden.
De procedure
Na op 12 mei 2005 verkregen verlof daartoe van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft [eiseres] op 13 mei 2005 ten laste van [gedaagde sub 1] conservatoir beslag doen leggen op een aan [gedaagde sub 1] in eigendom toebehorende onroerende zaak, staande en gelegen aan het adres Luthulisingel 4 te [woonplaats], kadastraal bekend als [woonplaats] H 2356. Dit beslag is op 17 mei 2005 ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers te Arnhem.
Tevens heeft [eiseres], na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, van 12 mei 2005 op 17 mei 2005 ten laste van [gedaagden sub 1-3] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Drieplex B.V., gevestigd te Dordrecht, onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Meplax Holding B.V., gevestigd te Gilze, onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Trima B.V., gevestigd te Zaandam, en onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Iboma Lopik B.V., gevestigd te Lopik.
Ten slotte heeft [eiseres], na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 juni 2005, op 9 juni 2005 ten laste van [gedaagde sub 1] en Riga Wood B.V. conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V. gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam en onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V. gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte toelichting dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres] drijft een onderneming gespecialiseerd op het gebied van houtmaterialen. Latvijas AS levert hout(producten). [eiseres] heeft tot in 2004 gedurende meerdere jaren hout(producten) van Latvijas AS afgezet bij afnemers in Nederland.
[gedaagde sub 1] was van 2 oktober 1992 tot 1 september 2004 statutair directeur van [eiseres] en stond ook als zodanig vermeld in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Op 25 mei 2004 is door Latvijas AS een Engelstalige brief gezonden/gefaxt waarin onder meer is opgenomen:
1.3 the present facts
1.3.1 [eiseres] is not an agent, it is importer,
[...]
1.3.3.A/s Latvijas Finieris has not terminated the cooperation with [eiseres], but kindly note that between these two companies there are no valid contract.
[...]
Kindly note that between A/S Latvijas Finieris and [eiseres] there is no existing contract.
Bij akte van 3 juni 2004 is Riga Wood B.V. opgericht welk bedrijf (onder meer) houtproducten van Latvijas AS afzet bij afnemers in Nederland. Latvijas AS is enig aandeel-houder van Riga Wood B.V. en [gedaagde sub 1] is, vanaf 3 juni 2004, statutair directeur.
Op 4 juli 2004 heeft [gedaagde sub 1] een brief gestuurd aan (de raadsman van) [eiseres] waarin hij onder meer schrijft:
Betreft uw fax van 29 juni. Wegens verblijf in het buitenland kon ik niet eerder reageren op bovenvermelde fax. Bijgaand stuur ik je alsnog de gevraagde stukken. Blijkbaar hebben we hier een klassiek misverstand want in de ogen van Latvijas Finieris is er geen contract omdat er geen sprake is van beëindiging van een contract, maar van een contract dat geëindigd is. Een contract dat geëindigd is bestaat dus niet meer.
Op 4 juli 2004 heeft [gedaagde sub 1] [eiseres] een in de Engelse taal opgestelde contract toegezonden, gedateerd 13 december 1999, en getekend in naam van [eiseres] en Latvijas AS (verder: het contract) met daarbij een in naam van dezelfde partijen getekend en door hen respectievelijk 12 december 2002 en 19 december 2002 gedateerd protocol (verder: het protocol).
In het contract zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
13.ENTRY INTO FORCE, DURATION AND TERMINATION
this Agreement shall become effective upon signing by both parties hereof and it shall be valid for a period of three (3) years [...]
16 ARBITRATION AND GOVERNING LAW
[...]
16.2. Any dispute, controversy or claim arising out of or relating to the present Agreement, or the breach, termination, or invalidity thereof, shall be settled by the Latvian Chamber of Commerce and Industry Arbitration in Riga in accordance with the Statutes, Regulations and Rules of the Arbitration. The number of arbitrators shall be one (1). The language of arbitration shall be English. The law of Latvia Republic shall govern all matters regulated by the Agreement.
In het protocol is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
2. Owing to the successful co-operation between the Parties, the Parties agree to extend the term of the Agreement until the 31st of December, 2003.
Het geschil
in de hoofdzaak:
[eiseres] vordert - samengevat - de hoofdelijke veroordeling van [gedaag[gedaagde sub 1] 1-3] tot betaling van EUR 229.068,88, vermeerderd met EUR 3.450,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, rente en de kosten van het geding, waaronder de beslagkosten.
[gedaagden sub 1-3] voert verweer.
In het incident:
Vóór alle weren heeft Latvijas AS gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de vordering (voor zover gericht tegen haar) kennis te nemen.
Latvijas AS stelt – kort gezegd - dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten zoals opgetekend in het contract. Het onderhavige geschil vloeit voort uit deze over-een-komst, althans houdt verband met deze overeenkomst, of met de overtreding, beeindiging of ongeldigheid daarvan. De rechtbank dient zich, aldus Latvijas AS, derhalve op grond van artikel 16.2 van de overeenkomst en artikel 1022 RV onbevoegd te verklaren.
[eiseres] voert verweer. Zij stelt dat het contract niet bij haar bekend was en betwist dat ooit de in dat contract opgetekende overeenkomst tussen haar en Latvijas AS gesloten is. Aangezien de overeenkomst en het daarin opgenomen arbitragebeding ongeldig zijn, is de Arnhemse rechtbank bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan
De beoordeling in het incident
De rechtbank stelt voorop dat het onderhavige incident alleen ziet op de bevoegdheid ten aanzien van de vordering van [eiseres] gericht tegen Latvijas AS. De rechtbank is bevoegd te oordelen over de vordering tegen de beide andere gedaagden, die geen beroep hebben gedaan op het bestaan van een arbitrage-overeenkomst en beiden, net als eiseres, wonen / gevestigd zijn in Nederland.
Ter beantwoording van de vraag of de rechtbank ook bevoegd is te oordelen over de vordering tegen Latvijas AS dient beoordeeld te worden of er, zoals door Latvijas AS wordt aangevoerd, ten aanzien van het geschil tussen [eiseres] en Latvijas AS een geldige arbitrageovereenkomst is gesloten, waarin bepaald is dat er arbitrage bij het in het contract genoemde forum in Letland dient plaats te vinden.
Indien er geen geldige overeenkomst tot arbitrage gesloten is, is de rechtbank op grond van de artikel 6 van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie (verder EEX-Vo) bevoegd over de vordering te oordelen nu Latvijas AS gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Unie dan eiseres en er tussen de tegen haar gerichte vordering en de vordering tegen de beide andere gedaagden een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting.
Voor zover er wél een geldige overeenkomst tot arbitrage is gesloten, is de EEX-Vo niet van toepassing. De rechtbank dient zich in dat geval op grond van artikel 1074 Rv onbevoegd te verklaren.
[eiseres] stelt dat er geen overeenkomst conform het contract tussen partijen tot stand is gekomen en dus ook geen arbitragebeding. Zij voert daartoe aan dat het bestaan van het contract bij niemand binnen de organisatie van [eiseres] bekend was en, blijkens de in overweging 2.3 aangehaalde passages uit de brief van 25 mei 2004 van Latvijas AS, ook niet bij Latvijas AS. Voorts stelt zij dat de handelspraktijk tussen partijen afweek van hetgeen is opgetekend in het contract: het contract gaat er vanuit dat [eiseres] optrad als agent, terwijl zij in werkelijkheid handelde als distributeur.
[eiseres] betwist echter niet dat [gedaagde sub 1] van 2 oktober 1992 tot 1 september 2004 statutair directeur van [eiseres] was en in die hoedanigheid alleen/volledig vertegenwoordigings-bevoegd en dat het contract in die periode door [gedaagde sub 1] getekend is. De, overigens niet onderbouwde, stelling dat het contract bij niemand binnen de organisatie van [eiseres] bekend was valt daar niet mee te rijmen. Ook de stelling dat Latvijas AS niet van het bestaan van het contract op de hoogte was is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd door de enkele verwijzing naar de in overweging 2.3 aangehaalde brief. Immers door [eiseres] is niet betwist dat het contract ook door Latvijas AS getekend is, terwijl de door [eiseres] aangehaalde brief ook uitgelegd kan worden op de door [gedaagde sub 1] in de in overweging 2.5 aangehaalde brief verwoorde wijze. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] van beide voornoemde stellingen geen bewijsaanbod heeft gedaan.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om de stelling van Latvijas AS dat wél een (overeenkomst met een) arbitragebeding tot stand is gekomen te ondergraven. Immers, door Latvijas AS is van deze stelling bewijs geleverd door middel van de ingebrachte afschriften van het door de beide partijen ondertekende contract en protocol. De rechtbank weegt daarbij mee dat niet gesteld of gebleken is dat deze ingebrachte afschriften afwijken van de desbetref-fende originele akten. Ook de enkele door [eiseres] gestelde omstandigheid dat in praktijk ten aanzien van de distributie/agentuur gehandeld werd in afwijking van het contract betekent niet dat het in de desbetreffende overeenkomst opgenomen arbitragebeding niet overeengekomen is.
Ten slotte heeft [eiseres] in dit verband aangevoerd dat “zij zich niet aan de indruk kan onttrekken” dat de [gedaagde sub 1] het contract jaren ná de vermeende ingangsdatum heeft getekend, in het kader van de op dat moment door [eiseres] ingestelde vordering jegens de [gedaagde sub 1]. Ook deze stelling is onvoldoende onderbouwd. Immers het contract en het protocol zijn door de contractspartijen gedagtekend, respectievelijk in 1999 en 2002. Indien de juistheid van die datering door [eiseres] betwist wordt, mag van haar verwacht worden dat zij daartoe meer aanvoert dan de voornoemde “indruk” die zij zegt te baseren op de in overweging 2.3 aangehaalde passages uit de brief van 25 mei 2004 van Latvijas AS en op het gegeven dat [gedaagde sub 1] in deze procedure zelf ook door haar gedaagd is. Een bewijsaanbod ten aanzien van deze “indruk” is niet gedaan.
Gelet op het vorenstaande neemt de rechtbank de stelling van Latvijas AS, dat zij met [eiseres] (de in het contract en protocol weergegeven overeenkomst met) het arbitragebeding heeft gesloten, voor vaststaand aan. De vraag of dit een (on)geldige arbitrageovereenkomst oplevert dient, op grond van artikel 174 Rv, te worden beoordeeld naar het op dat beding toepasselijke recht. De vraag of dit het recht van Letland of van Nederland is kan echter in het midden blijven nu beide landen partij zijn bij het Verdrag over de erkenning en tenuitvoer-legging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (New York 10-06-1958, Trb. 1959/58, verder: het verdrag van New York). In artikel II van dit verdrag is bepaald dat iedere Verdrag-sluitende Staat de schriftelijke overeenkomst erkent waarbij partijen zich verbinden om aan een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen alle of bepaalde geschillen, welke tussen hen zijn gerezen, of welke tussen hun zouden kunnen rijzen naar aanleiding van een bepaalde al dan niet contractuele rechtsbetrekking althans voorzover dit een geschil betreft, dat vatbaar is voor beslissing door arbitrage. Krachtens het tweede lid van deze bepaling wordt onder schriftelijke overeenkomst, onder meer, verstaan een overeenkomst ondertekend door partijen. Niet is gesteld of gebleken dat het onderhavige geding niet vatbaar is voor arbitrage. Aangezien voorts naar het oordeel van de rechtbank het in het contract opgenomen arbitrage-beding valt binnen de voornoemde definitie en nu overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de geldigheid van het beding in de weg staan, is er, op grond van welk van de twee rechtsstelsels ook wordt geoordeeld, geen sprake van een ongeldig beding.
De rechtbank is voorts van oordeel is dat het onderhavige geschil tussen partijen valt onder de in het arbitrage beding genoemde geschillen. Het houdt immers verband met of vloeit uit de in het contract neergelegde over-een-komst of met de overtreding, beeindiging of ongeldigheid daarvan. Dit verband is ook niet is betwist. De rechtbank is derhalve, op grond van het arbitragebeding en artikel 1073 Rv onbevoegd van de vordering gericht tegen Latvijas AS kennis te nemen.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld.
De beoordeling in de hoofdzaak
ten aanzien van de vordering tegen Latvijas AS
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank onbevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
Ten aanzien van de vordering tegen Riga Wood B.V. en [gedaagde sub 1]
De rechtbank zal een comparitie van partijen bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij kan de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator aan de orde komen.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
De partijen wordt verzocht uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe te zenden:
- door [eiseres]: stukken waaruit het verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 juni 2005 blijkt tot het op 9 juni 2005 ten laste van [gedaagde sub 1] en Riga Wood B.V. gelegde conservatoir derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V. gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam en onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V. gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam.
- de stukken waarop partijen tijdens de comparitie een beroep willen doen toe te zenden.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien.
De beslissing
De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
ten aanzien van de vordering gericht tegen Latvijas AS
verklaart zich onbevoegd van de vordering gericht jegens Latvijas AS in de hoofdzaak kennis te nemen,
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van Latvijas AS tot op heden begroot op EUR 2.000,00,
in de hoofdzaak
ten aanzien van de vordering gericht tegen Riga Wood B.V en [gedaagde sub 1]
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. T.P.E.E van Groeningen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 februari 2006 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden april 2006 tot en met mei 2006, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
bepaalt dat partij [gedaagde sub 1] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat Riga Wood B.V. dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
verzoekt de tijdige toezending van de stukken,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2006.