zaaknummer / rolnummer: 135822 / KG ZA 06-12
Vonnis in kort geding van 8 februari 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. K.V. van Weert,
advocaat mr. E.J. Nieuwenhuys te Utrecht,
1. de vennootschap onder firma
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ HEERLIJKHEID MARIËNWAERDT V.O.F.
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.H. Vermeulen te 's- Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser], Mariënwaerdt en gedaagden 2 en 3 genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de wijziging van eis
- de pleitnota van gedaagden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] heeft gedurende een periode 1986 tot begin 1996 een restaurant uitgebaat. Sedert 1 mei 1996 drijft [eiser] een onderneming (eenmanszaak) onder de naam "[eiser] Culinair".
2.2. Gedaagde 1 is sedert 1 januari 2001 gevestigd te [woonplaats] op het adres van Heerlijkheid Marienwaerdt, een landgoed van 900 hectare, dat al sedert 1734 onafgebroken in het bezit is van de adellijke familie Van Verschuer. Gedaagden exploiteren thans Mariënwaerdt. Gedaagden 2 en 3 zijn de vennoten van Mariënwaerdt.
2.3. Euro Toques (hierna: ET) is een internationaal genootschap van koks en restaurants. ET beijvert zich voor het behoud van:
- de diversiteit en smaak van voedingsproducten
- culinaire tradities
- de seizoensgebondenheid van producten
[eiser] is vanaf 12 februari 2000 bestuurslid van ET.
2.4. Vanaf 1999 zijn er tussen gedaagden en ET gesprekken gevoerd over een mogelijke samenwerking. Dit resulteert, mede door de bijdrage van [eiser] aan de onderhandelingen, op 12 februari 2001 in een overeenkomst voor de periode van vijf jaren tussen ET en Mariënwaerdt. In die overeenkomst is bepaald dat Mariënwaerdt zich onder meer tot doel stelt de Nieuwe Refter te exploiteren door het (doen) organiseren van evenementen met een besloten karakter.
In artikel 4 van die overeenkomst is onder meer bepaald:
4.1 Mariënswaerdt verleent Euro-Toques het recht om gedurende de looptijd van deze overeenkomst jaarlijks 20 kalenderdagen om niet gebruik te maken van de Nieuwe Refter
4.3 Gelet op het sub VI van de considerans bepaalde is het Euro-Toques niet toegestaan publiek toegankelijke horeca-activiteiten te organiseren in de Nieuwe Refter.
4.5 Mariënwaerdt stelt de heer J. [eiser] aan als beheerder van de Nieuwe Refter. Indien voor het einde van de looptijd van deze overeenkomst zoals omschreven in artikel 1, de relatie tussen de heer [eiser] en Mariënwaerdt als beheerder van de Nieuwe Refter eindigt, verplicht Mariënwaerdt zich om gedurende de looptijd van deze overeenkomst een ander lid van Euro-Toques als beheerder aan te stellen.
2.5. Op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst treedt [eiser] op 12 februari 2001 in loondienst bij Mariënwaerdt. Met wederzijds goedvinden wordt die arbeidsovereenkomst per 1 september 2001 beëindigd en gaat [eiser] per die datum als freelancer voor Mariënwaerdt werken. Ook de daarbij gemaakte afspraken zijn niet in een ondertekende overeenkomst vastgelegd. Wel zijn er twee concept-samenwerkingsovereenkomsten (fax van 4 september 2001 en fax van 3 januari 2002) opgesteld.
2.6. De feitelijke situatie is vanaf het begin van de samenwerking zo dat [eiser] de catering rechtstreeks factureert aan de klant en een vaste commissie van 17,5% van de omzet afdraagt aan Mariënwaerdt. Mariënwaerdt brengt bij de klanten, behoudens de bezoekers van een kookworkshop, een vast bedrag in rekening in verband met het gebruik van de locatie.
2.7. Per 11 februari 2006 eindigt de overeenkomst tussen Mariënwaerdt en ET.
Gedaagden 2 en 3 hebben [eiser] een notitie van 30 juni 2005 gestuurd met betrekking tot de situatie na het aflopen van die overeenkomst. Uit deze notitie blijkt dat gedaagden 2 en 3 over de verdeling van taken tussen Mariënwaerdt en [eiser] duidelijke afspraken willen maken met [eiser]. Tevens blijkt uit de notitie dat ze in de toekomst ook meer gebruik willen maken van andere cateraars dan van [eiser], wat dus inhoudt dat ze minder gebruik [eiser] zullen maken.
2.8. Bij brief van 15 september 2005 hebben gedaagden 2 en 3 [eiser] gevraagd om tot definitieve afspraken te kunnen komen, waarna partijen over en weer met elkaar hebben gecorrespondeerd. Partijen verschillen van mening over de aard van hun onderlinge juridische verhouding, en mede daardoor hebben de onderhandelingen tussen hen niet geresulteerd in nadere afspraken. Bij brief van 11 november 2005 hebben gedaagden 2 en 3 de samenwerking met [eiser] daarom per 11 februari 2006 opgezegd.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, - samengevat -
primair
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen om de met [eiser] terzake De Nieuwe Refter gesloten overeenkomst(en) - ook na 11 februari 2006 - onverkort na te komen tot de dag waarop deze op rechtsgeldige wijze zal (zullen) eindigen, meer in het bijzonder dat gedaagden zijn gehouden om [eiser] en de zijnen zonder enige belemmering toegang te verschaffen op het landgoed Mariënwaerdt te [woonplaats], meer in het bijzonder tot de locatie "De Nieuwe Refter" teneinde de aan hem ter beschikking gestelde locatie en de aldaar aanwezige horeca-faciliteiten ongestoord te kunnen exploiteren ter uitoefening van zijn onderneming,
- gedaagden hoofdelijk te gebieden de met [eiser] gesloten catering-overeenkomst ook na 11 februari 2006 onverkort na te komen tot de dag waarop deze op rechtsgeldige wijze zal eindigen,
- gedaagden hoofdelijk te gebieden [eiser] schriftelijke opgave te doen van de reeds voor 2006 geagendeerde boekingen respectievelijk lopende aanvragen terzake bijeenkomsten, feesten of partijen,
- gedaagden hoofdelijk te verbieden om op het landgoed Mariwaerdt eigenhandig, al dan niet met behulp van haar medewerkers of andere hulppersonen, dan wel andere cateraars de culinaire invulling van bijeenkomsten, feesten, partijen, e.d., met ingang van 11 februari 2006 ter hand te (doen) nemen, al dan niet onder gebruikmaking van de in diverse locaties op het landgoed Mariënwaerdt te [woonplaats] aanwezige horeca-faciliteiten,
- een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen,
subsidiair
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen om ten titel van voorschot op het aan [eiser] uit te keren aandeel in de door partijen op het landgoed Mariënwaerdt geëxploiteerde onderneming een bedrag van € 250.000,00
3.2. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
4.1. Ter beoordeling ligt allereerst voor de vraag hoe de rechtsverhouding tussen [eiser] en gedaagden geduid moet worden.
4.2. Volgens [eiser] wordt de rechtsverhouding van partijen gekenmerkt door diverse - soms per locatie weer uiteenlopende - afspraken die partijen in de loop der tijd hebben gemaakt, waardoor hun verhouding niet eenvoudig valt te scharen onder één juridische figuur. [eiser] stelt dat in zijn verhouding tot Mariënwaerdt sprake is - in elk geval ten aanzien van De Nieuwe Refter - van huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, subsidiair (andersoortige) huur, meer subsidiair een vennootschap onder firma.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de overeenkomst met [eiser] moet worden aangemerkt als een sequeel van de overeenkomst die zij met ET hebben gesloten, zodat met het beëindigen van de overeenkomst met ET per 11 februari 2006 ook de overeenkomst met [eiser] eindigt. Zij hebben de overeenkomst met [eiser] bovendien opgezegd. ET stelt zich, evenals [eiser], op het standpunt dat het contract tussen Mariënwaerdt en ET los gezien moet worden van de relatie die Mariënwaerdt heeft tot [eiser].
4.3. Nu uit de bewoordingen van de overgelegde stukken niet blijkt dat de relaties tussen Mariënwaerdt en ET enerzijds en Mariënwaerdt en [eiser] anderzijds samenhangen in de zin als door gedaagden gesteld en partijen daarover - gemotiveerd - van mening verschillen, is voorshands geoordeeld de stelling van gedaagden dienaangaande onvoldoende aannemelijk geworden.
4.4. Onder bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW wordt onder meer verstaan een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan die krachtens overeenkomst van huur en verhuur bestemd is voor de uitoefening van een klein handelsbedrijf, restaurant- of cafébedrijf, afhaal- of besteldienst of ambachtsbedrijf, mits er in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is.
4.5. Ter zitting is uitvoerig stil gestaan bij de vraag of De Nieuwe Refter toegankelijk is voor het publiek. Voor de beoordeling van die vraag is met name het volgende van belang:
- de Nieuwe Refter is slechts toegankelijk voor bezoekers die vooraf bij Mariënwaerdt zijn aangemeld als deelnemer aan een bepaalde kookactiviteit of partij,
- slechts vooraf aangemelde personen kunnen gebruik maken van de geboden faciliteiten,
- zoals doorgaans in een restaurant wel mogelijk is, biedt De Nieuwe Refter geen mogelijkheid tot het maken van individuele reserveringen,
- potentiële klanten of toevallige voorbijgangers kunnen weliswaar binnen lopen, maar zij kunnen geen gebruik maken van de horecadiensten van [eiser]. Dat zij in voorkomende gevallen een consumptie krijgen aangeboden, maakt niet dat geoordeeld moet worden dat zij van de horecafaciliteiten gebruik kunnen maken.
Gelet op het bovenstaande wordt voorshands geoordeeld dat De Nieuwe Refter niet voor publiek toegankelijk is als bedoeld in artikel 7:290 BW en daarmee geen bedrijfsruimte is in de zin van die wet.
Overigens lag het ook niet in de bedoeling van Mariënwaerdt om de locatie voor het publiek toegankelijk te maken, zoals blijkt uit de overeenkomst tussen Mariënwaerdt en ET (artikel 4.3).
4.6. [eiser] stelt voorts dat, als er geen sprake is van een overeenkomst van huur/verhuur van bedrijfsruimte, er toch wel sprake is van een overeenkomst van huur/verhuur. Gedaagden betwisten ook dit. Zij stellen daartoe dat uit de stukken niet blijkt van zodanige overeenkomst, dat zij nooit beoogd hebben zodanige overeenkomst aan te gaan en uit de omstandigheden ook niet blijkt van zo'n overeenkomst. [eiser] heeft bovendien, naar zij stellen, in de dagvaarding (volgens punt 41) de overeenkomst tussen partijen ook niet aangemerkt als een huurovereenkomst, maar - in de visie van gedaagden terecht - als een freelance-overeenkomst.
4.7. Voorshands geoordeeld is ter zitting onvoldoende aannemelijk geworden dat de overeenkomst tussen partijen geduid moet worden als een overeenkomst van huur/verhuur.
Nu dit uit de stukken niet blijkt en partijen daarover van mening verschillen, zou het bestaan van zodanige overeenkomst uit de gestelde feiten en omstandigheden moeten blijken.
Daartoe wordt het volgende overwogen: [eiser] maakt gebruik van de locaties van Mariënwaerdt en hij draagt daarvoor een omzet-afhankelijk bedrag aan commissie af aan gedaagden. Mariënwaerdt heeft ervoor gekozen zelf de gebruiksvergoeding te incasseren van de gasten van de locaties, behoudens van de deelnemers aan de kookcursussen, zodat, voorshands geoordeeld, de afdracht van de commissie niet zonder meer als huurbetaling kan worden aangemerkt
Ook het feit dat [eiser] investeringen heeft gepleegd in de verschillende locaties op Mariënwaerdt leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat hij daarom als huurder van De Nieuwe Refter moet worden aangemerkt.[eiser] zal in beginsel wel, als partijen daarover verder niets zijn overeengekomen, recht kunnen doen gelden op teruggave van zijn eigendommen dan wel vergoeding in verband met die investeringen. Dit is overigens door gedaagden ter zitting ook erkend.
Daarnaast stelt [eiser] dat hij in De Nieuwe Refter exclusief catert voor Mariënwaerdt, zoals ook uit de informatie op de website zou blijken. Dit moge zo zijn, ter zitting is voorshands geoordeeld echter onvoldoende aannemelijk geworden dat tevens het omgekeerde geldt, namelijk dat Mariënwaerdt ook slechts gebruik maakt van [eiser] als cateraar.
Mariënwaerdt heeft gemotiveerd betwist dat dit het geval is. Zo blijkt uit de overeenkomst van Mariënwaerdt met ET dat ET het recht heeft om 20 dagen in het jaar de locatie De Nieuwe Refter te gebruiken. Ook is onweersproken gesteld dat de ruimte in de loop der tijd verschillende keren aan andere cateraars ter beschikking is gesteld. Dat in de algemene voorwaarden is opgenomen dat [eiser] de vaste cateraar van Mariënwaerdt is en dat het niet is toegestaan een eigen cateraar mee te nemen, betekent voorshands geoordeeld niet dat Mariënwaerdt geen gebruik mag maken en maakt van andere cateraars.
Ter zitting is voorts voldoende gebleken dat het Mariënwaerdt is die de boekingen verricht en dus bepaald wie er gebruik maakt van de locatie. Pas wanneer een boeking is verricht, treedt [eiser] in contact met de klant.
4.8. Er is onvoldoende aannemelijk geworden dat er tussen partijen sprake zou zijn van het bestaan van een vennootschap onder firma, reeds omdat in ieder geval geen sprake is van het gemeenschappelijk uitoefenen van een bedrijf die onder een gemeenschappelijke naam is aangegaan.
4.9. Derhalve is voorshands geoordeeld tussen partijen geen sprake van een der overeenkomsten als genoemd in rechtsoverweging 4.2., die [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
4.10. Gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken en gevolgde werkwijze komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat er tussen partijen een samenwerkingsovereenkomst bestaat, die door partijen zelf geduid wordt als een freelanceovereenkomst en/of cateringovereenkomst. Partijen hebben ten behoeve van hun samenwerking twee keer een concept-samenwerkingsovereenkomst op papier gezet, maar tot ondertekening van één van die concepten is het nooit gekomen, omdat zij het niet met elkaar eens konden worden over de inhoud ervan.
4.11. Zo heeft [eiser] gemotiveerd betwist dat hij zich zou hebben verenigd met de voorgestelde bepaling dat de overeenkomst voor een periode van vijf jaar zou worden aangegaan. Voorshands geoordeeld is ter zitting onvoldoende aannemelijk geworden dat tussen partijen deze of een andere termijn is overeengekomen. De overeenkomst tussen hen moet daarom geacht worden voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
4.12. Partijen zijn ten aanzien van het opzeggen van de overeenkomst niets overeengekomen. Bij gebreke van een specifieke wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en de billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Dit kan met zich meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
4.13. Als onweersproken staat vast dat gedaagden aan de opzegging van de overeenkomst onder meer financiële redenen ten grondslag hebben gelegd. Gedaagden willen het moment van de beëindiging van hun overeenkomst met ET per 11 februari 2006 aanwenden om de bedrijfsvoering meer in eigen hand nemen en taken vast te leggen. Mede om financiële redenen wil ze in de toekomst meer gebruik gaan maken van andere cateraars dan van [eiser].
Voorts is niet gebleken dat door Mariënwaerdt aan [eiser] toezeggingen voor de periode na 11 februari 2006 zijn gedaan ter zake de catering. Dat [eiser] investeringen in De Nieuwe Refter en andere gebouwen op het landgoed heeft gepleegd, mede op verzoek van gedaagden, leidt vooralsnog niet tot het oordeel dat hij daaruit heeft mogen afleiden bepaalde rechten ten aanzien van de catering te kunnen claimen.
Ten aanzien van de door [eiser] opgebouwde goodwill oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat deze niet, althans niet in doorslaggevende mate, afhankelijk geacht moet worden van de locatie van Mariënwaerdt.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wordt vooralsnog geoordeeld dat op grond van de redelijkheid en de billijkheid in samenhang met de omstandigheden van het geval de opzegging het beoogde rechtsgevolg heeft. Ter zitting hebben gedaagden 2 en 3 niet weersproken dat [eiser] in dat geval recht heeft op vergoeding van (een deel van) de gedane investeringen.
4.14. De termijn van drie maanden waartegen is opgezegd wordt gezien de omstandigheden redelijk geacht. Daarbij speelt mee dat [eiser] al ruim acht maanden op de hoogte is van de nieuwe plannen en heeft kunnen anticiperen op de gevolgen daarvan voor hem. Overigens heeft [eiser] ook niet verzocht om een langere opzegtermijn.
4.15. De vorderingen zullen worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
De beslissing
De voorzieningenrechter
weigert de gevorderde voorzieningen,
veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op € 816,00 voor salaris en op € 244,00 voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2006.