zaaknummer / rolnummer: 128207 / HA ZA 05-1106
Vonnis van 15 februari 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. L.G.U. Compri,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. E.J. Loos te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2005
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 2 december 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1. Op 7 april 2003 heeft de heer [betrokkene] uit Dodewaard een motorboot laten registreren bij de Rijks Dienst voor het Wegverkeer (RDW), merk Finnmaster 6100 Royal, kleur groen, met registratienummer 47-77-YD en typenummer FIFMS01489D999, met een motor van het merk Volvo Penta met nummer 5100702555 (vermogen 39 kw).
2.2. Op 20 mei 2003 heeft [betrokkene] bij de politie district West-Veluwe Valei aangifte gedaan van diefstal van zijn boot uit de jachthaven in Wageningen.
2.3. Op 3 juni 2003 heeft de RDW een motorboot geregistreerd op naam van [gedaagde],
merk Formentari, type C650, kleur wit-groen, rompnummer/identificatienummer IT FRE 0412798, met een motor van het merk Volvo Penta met nummer 4111470804 (vermogen 90 kw). De RDW heeft het registratienummer 63-68-YH afgegeven. [gedaagde] heeft deze boot met ingang van 25 juli 2003 verzekerd bij Klaverblad Verzekeringen voor een dagwaarde van € 35.000,00. (Overigens staat in de polis dat de motor een vermogen heeft van 130 kw.)
2.4. Eind mei 2004 heeft [eiser] zijn auto, een Porsche 911 Carrera, geruild tegen de boot van [gedaagde] met € 4.000,00 bijbetaling door [gedaagde] en een rubberbootje. Bij de ruil gingen partijen uit van een waarde van de Porsche van € 32.500,00 en van een waarde van de boot van € 27.500,00. Tussen partijen is in geschil of bij de ruil (en derhalve in de waarde van de boot) ook een trailer was inbegrepen.
2.5. Alvorens [eiser] overging tot koop van de boot van [gedaagde], is de boot op verzoek van [eiser] onderzocht door de heer [betrokkene 1], eigenaar van Midland Watersports te Veenendaal. Na de ruil is de boot bij Midland Watersports in consignatie gebleven.
2.6. [betrokkene] heeft op 6 juli 2004 bij de politie gemeld dat zijn in mei 2003 gestolen boot te koop werd aangeboden bij Midland Watersports te Veenendaal. Diezelfde dag is bij Midland Watersports de hiervoor onder 2.3. beschreven boot door de politie in beslag genomen.
2.7. De Dienst Operationele Ondersteuning en Coördinatie, team vaartuigcriminaliteit van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de juiste identiteit van de inbeslaggenomen boot. Geconstateerd werd dat de inbeslaggenomen boot van [eiser], zoals hiervoor beschreven onder 2.3., hetzelfde vaartuig was als het vaartuig, zoals hiervoor beschreven onder 2.1., waarvan [betrokkene] op 20 mei 2003 aangifte van diefstal had gedaan.
2.8. De politie, regio Utrecht, district Heuvelrug, heeft diverse verhoren gehouden, onder meer met [betrokkene] en [betrokkene 1] als getuigen (en laatstgenoemde ook als verdachte) en [eiser] en [gedaagde] als verdachten op verdenking van diefstal en/of heling. De rechtbank is er niet mee bekend of een en ander tot vervolging van een of meer van de hiervoor opgesomde personen heeft geleid.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. (naar de rechtbank begrijpt) dat de rechtbank de partiële ontbinding danwel de partiële nietigheid van een deel van de ruilovereenkomst zal uitspreken, dat ziet op de verkoop van de boot door [gedaagde] aan Kleiman,
alsmede [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
2. een bedrag van € 27.500,00,
3. de buitengerechtelijke kosten ad € 590,00,
4. de wettelijke rente over € 27.500,00 en € 590,00 vanaf 17 januari 2005 tot aan de dag van algehele voldoening,
met veroordeling van Slag in de kosten van het geding.
3.2. Als grondslag voor zijn vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] wist dat de boot afkomstig was van een misdrijf, althans dat hij dat had moeten weten, zodat [gedaagde] bij het aangaan van de ruilovereenkomst te kwader trouw heeft gehandeld. [eiser] stelt dat de inbeslaggenomen boot inmiddels is geretourneerd aan [betrokkene]. [gedaagde] is gehouden de schade van Kleiman te vergoeden op grond van respectievelijk a) toerekenbare tekortkoming, nu [gedaagde] ten tijde van de ruil niet beschikkingsbevoegd was, b) bedrog, omdat [gedaagde] aan [eiser] bij het aangaan van de ruilovereenkomst opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan, dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan verzwijging en [eiser] op grond van valse papieren ertoe heeft bewogen de boot te kopen, alsmede c) onrechtmatige daad, aldus [eiser].
3.3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd op gronden die hierna, voor zover van belang, nader aan de orde zullen komen.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert in reconventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair: [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 20.200,00, vermeerderd met wettelijke rente van de datum van vonnis,
b. subsidiair: de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden en [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 20.200,00, vermeerderd met wettelijke rente van de datum van vonnis,
c. meer subsidiair: de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen en [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 20.200,00, vermeerderd met wettelijke rente van de datum van vonnis,
een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.5. Als grondslag voor zijn vordering stelt [gedaagde] dat de Porsche 911 Carrera, die hij van [eiser] in het kader van de ruilovereenkomst heeft verkregen, vele gebreken vertoonde. Omdat de Porsche bovendien afkomstig bleek te zijn uit Frankrijk, heeft [gedaagde] een Nederlands kenteken aan moeten vragen en BPM moeten betalen. Hij stelt de Porsche uiteindelijk met verlies te hebben verkocht. [gedaagde] stelt dat zijn schade in totaal € 20.200,00 bedraagt, tot vergoeding waarvan hij [eiser] gehouden acht.
3.6. [eiser] heeft verweer gevoerd op gronden, waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de boot, zoals omschreven onder 2.3, dezelfde boot is als de onder 2.1 omschreven boot.
4.2. Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] wist danwel had moeten weten dat de boot die hij in mei 2004 aan [eiser] in het kader van een ruil heeft verkocht, afkomstig was van diefstal, zoals [eiser] stelt. Als dat komt vast te staan, dan staat vast dat [gedaagde] ten tijde van de koop van de boot niet te goeder trouw was en staat bovendien vast dat hij ten tijde van het sluiten van de ruilovereenkomst met [eiser] beschikkingsonbevoegd was. [eiser] heeft inmiddels de boot moeten afstaan aan de rechtmatige eigenaar [betrokkene]. Hij vordert partiële ontbinding van de overeenkomst en betaling van een bedrag van € 27.500,00, zijnde de waarde van de boot.
4.3. [gedaagde] stelt dat hij de boot in mei 2003 heeft gekocht in de passantenhaven van Giethoorn van de heer [betrokkene], die op zijn beurt de boot op 18 mei 2000 van een handelaar in Puerto Banus in Spanje had gekocht. In het proces-verbaal van verhoor van de politie (productie 1 bij dagvaarding (hierna: het proces-verbaal), pagina 51 e.v.) beschrijft [gedaagde] hoe een en ander in zijn werk is gegaan. [gedaagde] zegt van Vedder een kopie van de factuur te hebben gekregen die bevestigt dat Vedder de boot in Spanje heeft gekocht, welke factuur als productie 1 bij antwoord is overgelegd. [gedaagde] zegt de koopprijs van de boot (€ 29.000,00) contant te hebben betaald. Daarna is hij met Vedder naar Almere gereden om de boot te laten registreren bij de RDW, aldus [gedaagde]. [gedaagde] stelt dat hij niet wist of kon weten dat de boot gestolen was en dat hij te goeder trouw is geweest bij de aankoop van de boot. Daaruit leidt de rechtbank af dat [gedaagde] zich impliciet ook beroept op de beschermingsbepaling van artikel 3:86 BW, indien degene van wie hij heeft verkregen, beschikkingsonbevoegd was.
4.4. [eiser] stelt dat de boot die [gedaagde] in mei 2003 van Vedder zegt te hebben gekocht, niet door Vedder in 2000 in Spanje kan zijn gekocht, omdat a) de boot vanaf 7 april 2003 op naam van [betrokkene] stond (en in mei 2003 dus niet op naam van Vedder kan hebben gestaan) en b) De Evenaar Boten en motoren te Breukelen in een fax aan de politie Veenendaal (proces-verbaal, pagina 40) heeft verklaard dat de boot in 1999 door haar aan een klant is verkocht en nadien bij De Evenaar in onderhoud is geweest. Later is de boot ingeruild en op 4 april 2003 verkocht aan (de partner van) [betrokkene]. Ook meent [eiser] dat de korte periode die verlopen is tussen de diefstal en de vermeende koop van de boot door [gedaagde] en het feit dat [gedaagde] geen enkel stuk kan overleggen waaruit die koop blijkt, redenen zijn om ernstig te twijfelen aan het verhaal van [gedaagde].
4.5. De rechtbank overweegt dat in het licht van de informatie, afkomstig van De Evenaar, en het onbetwiste feit dat de boot op 7 april 2003 op naam van [betrokkene] stond, niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de door [gedaagde] overgelegde factuur, waarop staat dat de boot op 18 mei 2000 door Vedder in Spanje is gekocht, onmogelijk kan kloppen. [gedaagde] heeft voor het overige geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen met betrekking tot de aankoop van de boot. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een aankoopbon of kwitantie en/of een verklaring van Vedder die de koop bevestigt. Er is slechts een bewijs van registratie van de RDW d.d. 3 juni 2003, toen [gedaagde] de boot op zijn naam heeft gezet. Op het aanvraagformulier dat [gedaagde] ten behoeve van de registratie heeft ingevuld, staat dat hij de boot heeft gekocht van “Vulcanas Versaille” in “Alicante, Spanje”. Dat strookt weer niet met hetgeen hij in deze procedure en ten overstaan van de politie heeft verklaard, terwijl het evenmin overeenkomt met de gegevens op de aankoopnota van Vedder, zoals door [gedaagde] in het geding is gebracht, namelijk Marina Marbella, Marbella. In de verklaring van [gedaagde] in het proces-verbaal (pagina 52) staat bovendien dat Vedder hem heeft verteld dat hij de boot wilde verkopen omdat hij een grotere boot wilde. Deze boot was te krap geworden voor zijn kinderen. Dat zou inhouden dat Vedder de boot al enige tijd moet hebben gehad, maar een bewijs van registratie van de boot op zijn naam ontbreekt.
4.6. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er ernstige twijfel bestaat ten aanzien van de geloofwaardigheid van de verklaring van [gedaagde] met betrekking tot de omstandigheden waaronder hij de boot in mei 2003 heeft gekocht, als die koop al heeft plaatsgevonden, hetgeen niet is komen vast te staan. Bovendien miskent [gedaagde] dat hij, om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van artikel 3:86 BW, op grond van artikel 3:87 BW, binnen drie jaar na zijn verkrijging daarnaar gevraagd, verplicht is zodanige gegevens te verschaffen als hij ten tijde van zijn verkrijging voldoende mocht achten om degene van wie hij verkreeg te kunnen terugvinden (ook wel aangeduid als de wegwijsplicht). Uit de Memorie van Toelichting bij voormeld artikel blijkt dat deze eis geldt bij onder meer de aankoop van enigszins waardevolle goederen die tweedehands worden aangeboden, aangezien bekend is dat zulke goederen nog al eens door diefstal of verduistering in het verkeer zijn gebracht. [gedaagde] heeft slechts een niet verifieerbare naam als naam van de verkoper opgegeven en de passantenhaven in Giethoorn als plaats van de koop. Met die gegevens is het niet mogelijk te achterhalen van wie [gedaagde] de boot heeft gekocht, hetgeen [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie zelf ook heeft verklaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] niet aan zijn verplichting op grond van artikel 3:87 BW heeft voldaan. Dat betekent dat hem geen bescherming toekomt op grond van artikel 3:86 BW. Dat heeft tot gevolg dat [gedaagde] niet beschikkingsbevoegd was ten tijde van de verkoop van de boot aan [eiser] (de ruil), zodat geen geldige overdracht van de boot aan [eiser] heeft plaatsgevonden in de zin van artikel 3:84 BW. Nu [eiser] geen bescherming toekomt op grond van artikel 3:86 BW, betekent dat dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser] in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de ruilovereenkomst tussen partijen. Nu vaststaat dat deugdelijke nakoming onmogelijk is, is er voldoende grond voor ontbinding van de overeenkomst.
4.7. [eiser] vordert dat de rechtbank de overeenkomst zal ontbinden voor dat deel dat betrekking heeft op de ruil van de boot. De rechtbank overweegt dat, hoewel [eiser] dit aanduidt als een partiële ontbinding, de ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de boot als onderdeel van een ruil, tot gevolg heeft dat de ontbinding ook betrekking heeft op de overige bestanddelen van die ruil, oftewel de ontbinding treft de overeenkomst in zijn geheel.
4.8. Als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst ontstaat voor beide partijen over en weer een ongedaanmakingsverplichting. Voordat de rechtbank daar verder op ingaat, moet eerst nog worden vastgesteld of bij de ruil van de boot ook een trailer inbegrepen was, zoals [gedaagde] stelt en [eiser] betwist.
4.9. De rechtbank overweegt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat in de ruilovereenkomst met betrekking tot de boot ook een trailer begrepen was. Allereerst heeft [eiser] ten overstaan van de politie verklaard: “Ik heb de boot voor 27.500 Euro op de Porche ingeruild. Dit was inclusief de trailer waarop de boot stond” (proces-verbaal, pagina 47). De verklaring van [eiser] ter gelegenheid van de comparitie, dat hij bij de papieren van de boot ook het kentekenbewijs van de trailer kreeg, sluit daarbij aan. De heer [betrokkene 1] van Midland Sports heeft bij de politie verklaard dat de boot, die hij op verzoek van [eiser] heeft bezichtigd, op een trailer stond. Hij kon de boot niet direct meenemen, omdat hij al een trailer achter de auto had. Later die dag heeft hij de trailer met boot aangehaakt en meegenomen naar zijn bedrijf in Veenendaal. Hij zegt dat [gedaagde] hem verzocht heeft om het kenteken van de trailer te vrijwaren en dat hij dat gedaan heeft door de trailer op naam van zijn bedrijf te zetten (proces-verbaal, pagina 60). Wat de waarde van de trailer was, kan verder buiten beschouwing blijven.
4.10. Het hiervooroverwogene leidt ertoe dat [eiser] in het kader van zijn ongedaanmakingsverplichting in beginsel gehouden is de boot, de trailer, € 4.000,00 en de rubberboot aan [gedaagde] terug te geven en dat [gedaagde] op zijn beurt de Porsche aan [eiser] terug moet geven. Vaststaat dat de boot en de trailer niet meer in het bezit van [eiser] zijn en dus niet kunnen worden teruggegeven aan [gedaagde]. Aangezien dat het gevolg is van de wanprestatie van [gedaagde], komt dat echter voor diens rekening en risico. De rechtbank maakt uit de overgelegde stukken op dat ook de rubberboot zich in of bij de boot bevindt en dus evenmin in het bezit is van [eiser]. Dat betekent dat [eiser] gehouden is nog € 4.000,00 aan [gedaagde] terug te betalen. [gedaagde] moet op zijn beurt de Porsche teruggeven aan [eiser]. [gedaagde] stelt dat hij de Porsche heeft verkocht, zodat aangenomen moet worden dat de auto niet meer in zijn bezit is. Dat betekent dat [gedaagde] in dat geval gehouden is de waarde van de Porsche ad € 32.500,00 aan [eiser] te vergoeden. Na aftrek van het bedrag van € 4.000,00 dat [eiser] aan Slag moet betalen, resteert dan een bedrag van € 28.500,00, maar aangezien [eiser] € 27.500,00 vordert, zal dat bedrag worden toegewezen. De rente zal worden toegewezen met ingang van 1 februari 2005 (14 dagen na de ingebrekestelling van 18 januari 2005). De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat er meer werkzaamheden zijn verricht dan het sturen van een enkele brief.
4.11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van de procedure in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- vast recht 620,00
- exploit van dagvaarding 85,60
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten x tarief € 579,00)
Totaal € 1.863,60
in reconventie
4.12. [gedaagde] stelt dat de Porsche, die hij in het kader van de ruilovereenkomst tussen partijen van [eiser] heeft verkregen, vele gebreken vertoonde en dat hij een bedrag van € 3.000,00 aan reparatiekosten heeft moeten betalen. Omdat de auto bovendien afkomstig bleek te zijn uit Frankrijk, heeft hij een Nederlands kenteken moeten aanvragen. Hij stelt daarbij € 2.700,00 aan BPM te hebben voldaan. Omdat [eiser] de ruil niet ongedaan wilde maken en de Porsche niet terug wilde nemen, zag [gedaagde] zich genoodzaakt de auto te verkopen. Hij stelt niet meer dan € 15.000,00 voor de auto te hebben kunnen krijgen, hetgeen voor hem een verliespost van € 17.500,00 oplevert.
4.13. De rechtbank overweegt allereerst dat [gedaagde] stelt € 3.000,00 reparatiekosten te hebben gemaakt, hetgeen volgens hem blijkt uit de als productie 2 bij conclusie van antwoord /eis in reconventie overgelegde bon. [gedaagde] vordert echter geen vergoeding van deze kosten (het bedrag van € 20.200,00 in het petitum is een optelling van € 17.500,00 plus € 2.700,00), zodat de vraag of de overgelegde bon betrekking heeft op de Porsche en alle daar opgevoerde kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt, geen bespreking behoeft.
4.14. De rechtbank overweegt voorts, dat [gedaagde] wist dat er nog een Nederlands kenteken voor de auto moest worden aangevraagd (zie zijn verklaring op dit punt in het proces-verbaal, pagina 54, slotzin van de 4e alinea). Dat [gedaagde] in dat kader BPM verschuldigd zou zijn, is door partijen kennelijk bij het aangaan van de ruilovereenkomst niet voorzien. Daarover zijn dus ook geen afspraken gemaakt. Niet valt in te zien op grond waarvan [eiser] deze kosten voor zijn rekening dient te nemen.
4.15. Ten slotte overweegt de rechtbank dat voor de stelling van [gedaagde] dat hij de Porsche via internet voor € 15.000,00 heeft moeten verkopen, nog geen begin van onderbouwing is gegeven. [gedaagde] laat na te stellen wanneer de verkoop zou hebben plaatsgevonden en er is geen enkel stuk in het geding gebracht dat de verkoop bevestigt. Als al aangenomen wordt dat de auto is verkocht, dan zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de auto ten tijde van die verkoop niet meer dan € 15.000,00 waard was. Ten aanzien van de vermeende gebreken is onvoldoende gesteld, nog daargelaten dat die gebreken ook niet meer vast te stellen zijn, aangezien [gedaagde] zegt niet te weten aan wie hij de auto heeft verkocht. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht op dit punt, zodat zijn bewijsaanbod, gedaan ter gelegenheid van de comparitie van partijen, wordt gepasseerd.
4.16. Het voorgaande betekent dat de vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
4.17. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 579,00 voor salaris procureur (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 579,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. ontbindt de ruilovereenkomst tussen partijen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 27.500,00 (zevenentwintigduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2005 tot aan de dag van algehele betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.863,60, waarvan te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer, een bedrag van € 1.753,60, te weten:
a. € 1.158,00 wegens salaris procureur,
b. € 85,60 wegens in debet gestelde exploitkosten,
c. € 510,00 wegens in debet gesteld griffierecht
en het restant ad € 110,00 aan de procureur van [eiser] wegens het eigen aandeel in het griffierecht.
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het anders of meer gevorderde af.
in reconventie
5.6. wijst de vordering af,
5.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 579,00 voor salaris procureur, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2006.