ECLI:NL:RBARN:2006:AW1943

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
136018
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake benoeming directeur Stichting Mikado in oprichting

In deze zaak vorderde eiser, die sinds 1987 werkzaam was bij de Stichting Welzijn Ouderen Duiven-Westervoort (SWO), dat hij benoemd zou worden tot directeur van de nieuwe Stichting Mikado, die in oprichting was. Eiser had gesolliciteerd naar deze functie, maar het bestuur van Mikado had besloten hem niet te benoemen op basis van een geschiktheidsassessment en de uitkomsten van een sollicitatiegesprek. Eiser stelde dat het bestuur in redelijkheid niet had kunnen besluiten om hem niet te benoemen en dat Mikado, als opvolgend werkgever, verplicht was om hem te herplaatsen in een passende functie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestuur van Mikado in redelijkheid had kunnen besluiten om eiser niet te benoemen. De rechter benadrukte dat het handelen ten behoeve van een stichting in oprichting mogelijk is, maar dat de oprichters ook de verantwoordelijkheid hebben om de juiste keuzes te maken voor de toekomst van de stichting. De rechter concludeerde dat het bestuur van Mikado, gezien de omstandigheden en de tijdsdruk van de fusie, niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de geschiktheid van eiser voor de functie van directeur. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op EUR 1.064,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 136018 / KG ZA 06-26
Vonnis in kort geding van 9 februari 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. T.B. Vandeginste te Arnhem,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
in persoon verschenen
advocaat mr. K. van der Meulen te Zevenaar,
alsmede tegen:
2. de stichting
STICHTING MIKADO IN OPRICHTING,
gevestigd te Westervoort,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats]
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats]
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats]
6. [gedaagde 6],
wonende te [woonplaats]
gedaagden,
niet verschenen.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de verstekverlening tegen de niet verschenen gedaagden
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde 1].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] is per 1 september 1987 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) de Stichting Welzijn Ouderen Duiven-Westervoort (SWO). Thans bekleedt hij bij deze stichting de functie van “coördinator-directeur”.
2.2. Het bestuur van SWO heeft besloten om te fuseren met zes andere in de gemeenten Duiven en Westervoort gevestigde instellingen voor welzijnswerk. Door deze fusie zal een nieuwe organisatie ontstaan, die uitvoerder is van gesubsidieerde en niet gesubsidieerde activiteiten op sociaal, cultureel en maatschappelijk gebied in beide gemeenten. De organisatie werd aanvankelijk Brede Welzijnsorganisatie Duiven-Westervoort genoemd (BWO) en wordt thans aangeduid als Stichting Mikado (in oprichting, verder: Mikado). De feitelijke fusie – en daarmee de oprichting van Mikado – is voorzien voor 1 april 2006. Gedaagden 1, 3, 4, 5 en 6 zijn de beoogde bestuursleden van Mikado.
2.3. Ter voorbereiding van de fusie is een projectgroep gevormd, waarin onder meer [eiser] heeft plaatsgenomen. Deze projectgroep heeft een aantal stukken opgesteld, die door de besturen van de fuserende stichtingen zijn goedgekeurd. Voor zover hier van belang gaat het daarbij om de “Nota van Uitgangspunten BWO Duiven-Westervoort” en de nota “nadere informatie Mikado” met als bijlagen de functiebeschrijving van de functie directeur en het directiestatuut van Mikado.
2.4. De Nota van Uitgangspunten BWO Duiven-Westervoort (hierna: de Nota) bevat onder meer een paragraaf met de uitgangspunten die gelden ten aanzien van het te hanteren bestuursmodel (paragraaf 7). Hierin is aangegeven dat er wordt gekozen voor een bestuursmodel waarbij het bestuur op afstand staat van de (directie van de) werkorganisatie. De leiding van de werkorganisatie ligt geheel in handen van de directeur, die bovendien het strategisch beleid van de organisatie voorbereidt en is belast met het (doen) voorbereiden, vaststellen en (doen) uitvoeren van het voorwaardenscheppend beleid (personeelsbeleid, het financieel beleid, het huisvestingsbeleid, het kwaliteitsbeleid en het inhoudelijk-professioneel beleid).
2.5. Voorts bevat de Nota een paragraaf met de uitgangspunten ten aanzien van het personeel (paragraaf 12). Hierin is onder meer aangegeven dat:
- het bestuur van BWO de directeur benoemt;
- de functie van directeur BWO niet inwisselbaar is met de functie van directeur SWO;
- voor de functie van directeur BWO bij sollicitatie een assessment plaatsvindt en wel op basis van de functiebeschrijving, de voor de functie benodigde kerncompetenties, het directiestatuut en aandachtspunten die op basis van de uitkomsten van het sollicitatiegesprek zijn geformuleerd;
- bij de benoeming van de directeur wordt bepaald welke acties ondernomen moeten worden om hem voldoende toe te rusten voor de onderscheiden taakgebieden binnen zijn functie, zowel qua kennis als qua vaardigheden.
2.6. De projectgroep heeft [eiser] bij brief van 3 mei 2005 uitgenodigd te solliciteren naar de functie van directeur van Mikado. [eiser] heeft vervolgens zijn interesse voor deze functie bekend gemaakt.
2.7. Naar aanleiding van de sollicitatie heeft er op 7 oktober 2005 een sollicitatiegesprek plaatsgevonden met het beoogd bestuur van Mikado (hierna: het bestuur). Het bestuur is daarbij ondersteund door een extern deskundige, [betrokkene], senioradviseur van [bedrijf]. Aandachtspunten in het sollicitatiegesprek zijn vooral geweest de geschiktheid van [eiser] om leiding te geven aan een kwantitatief grotere organisatie dan SWO, alsmede het leidinggeven bij een bestuursmodel waarbij sprake is van “besturen op afstand”.
2.8. Op 14 november 2005 heeft het voorgeschreven (geschiktheids)assessment plaatsgevonden bij [bedrijf]. Naar aanleiding van dit assessment heeft [bedrijf] op 14 november 2005 een rapport uitgebracht waarin onder het kopje “conclusie en advies” onder meer het volgende is opgenomen:
“Wij hebben de heer [eiser] leren kennen als een man die toegewijd en betrokken is aan de organisatie waar hij zich voor inzet. De afgelopen jaren heeft hij zijn kwaliteiten bewezen als pionier en trekker van inhoudelijke vernieuwing en organisatieopbouw. (...) Wij vinden hem sterk in een leidinggevende rol waarin hij dicht bij de inhoud staat en juist van daaruit indruk weet te maken. Minder ontwikkeld vinden wij hem in zijn persoonlijke presentatie en in zijn wijze van communiceren.
Hij is onvoldoende in staat zijn visie op de ontwikkeling en aanpak van de nieuw te vormen organisatie overtuigend over het voetlicht te brengen, aandacht van mensen te “pakken” en hen op die wijze te inspireren.
Daarnaast is hij veel meer gericht op de inhoud dan op de bedrijfsvoering, het vergroten van doelmatigheid en het verbeteren van efficiency. Aangezien juist persoonlijke overtuigingskracht en affiniteit met de beheersmatige kant van organiseren / managen aspecten zijn die in grote mate bepalend zijn voor het succesvol zijn van de nieuwe directeur concluderen wij dat de heer [eiser] op dit moment niet geschikt is voor de functie van directeur BWO.
Hij beschikt wel over potentieel om op termijn aan de gestelde functie-eisen te voldoen maar dan moet hij bereid zijn om structureel te investeren in structurele zelfreflectie en in persoonlijke en professionele ontwikkeling.”
2.9. [eiser] heeft na ontvangst van de rapportage van [bedrijf] aan het bestuur van de stichting in oprichting laten weten dat hij zich niet kon verenigen met de uitkomst van het assessmentsonderzoek. Op 18 november heeft hij zijn bezwaren ten overstaan van het bestuur toegelicht. Het bestuur heeft – na kort beraad – vervolgens medegedeeld dat hij niet zal worden benoemd tot directeur van de fusiestichting.
2.10. Bij advertentie van 26 november 2005 heeft het bestuur de functie extern opengesteld. Naar aanleiding daarvan heeft zich een kandidaat gemeld die in de ogen van het bestuur voldoet aan de stellen eisen. Tot op heden is deze kandidaat niet benoemd.
2.11. Bij brief van 15 december 2005 heeft de raadsman van [eiser] het bestuur gemotiveerd verzocht terug te komen op zijn standpunt om [eiser] niet te benoemen tot directeur van de fusiestichting. Aan dit verzoek heeft het bestuur geen gevolg gegeven.
Het geschil
[eiser] vordert thans dat – op kosten van gedaagden – binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis door een onafhankelijk deskundige (niet zijnde [bedrijf]) wordt onderzocht welke acties moeten worden ondernomen om [eiser] voldoende toe te rusten voor de onderscheiden taakgebieden binnen de functie van directeur van de Mikado, zowel qua kennis als qua vaardigheden. Voorts vordert hij dat het gedaagden wordt verboden gedurende dit onderzoek over te gaan tot benoeming van een andere kandidaat tot directeur van Mikado. Tot slot wordt gevorderd gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure.
Aan zijn vorderingen heeft [eiser] – samengevat – ten grondslag gelegd dat (het beoogd bestuur van) Mikado in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten hem niet te benoemen als directeur van de nieuwe fusiestichting. Daarbij heeft hij er op gewezen dat zijn functie als gevolg van de voorgenomen fusie komt te vervallen en dat op Mikado, als goed opvolgend werkgever, de verplichting rust om hem te herplaatsen in een voor hem passende functie. Die inpassingsverplichting brengt naar de mening van [eiser] mee dat Mikado gehouden is om te laten onderzoeken op welke termijn en met welke scholing of training hij in staat moet worden geacht de functie van directeur van Mikado te vervullen. Dit volgt ook het bepaalde in paragraaf 12 van de Nota, waarin is opgenomen dat bij de benoeming van de directeur wordt bepaald welke acties moeten worden ondernomen om hem voldoende uit te rusten voor de onderscheiden taakgebieden. Daarbij moet Mikado zich rekenschap geven van zijn arbeidsverleden als directeur bij SWO en kan zij hem niet – zoals zij nu heeft gedaan – behandelen als elke andere willekeurige sollicitant. Nu Mikado nog niet is opgericht gelden dezelfde verplichtingen voor de (beoogde) bestuursleden, waaronder [gedaagde 1]. Deze personen nemen immers beslissingen die aan Mikado moeten worden toegerekend, althans beslissingen die na de oprichting door Mikado zullen worden bekrachtigd. Om die reden zijn ook zij gedagvaard.
3.3. [gedaagde 1] heeft – in zijn hoedanigheid van beoogd bestuurslid – gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer komt er samengevat op neer dat Mikado geen contractuele relatie heeft met [eiser] en dat zijn sollicitatie dient te worden beoordeeld binnen de door de projectgroep gegeven kaders. Dit is ook gebeurd. Na afloop van het sollicitatiegesprek bestond er bij het bestuur echter ernstige twijfel of [eiser] over de vaardigheden beschikte, die het bestuur voor een goede vervulling van de functie directeur nodig en wenselijk acht. Deze bevindingen, bezien in samenhang met de uitkomsten van het assessment, hebben het bestuur doen besluiten om [eiser] niet te benoemen als directeur. Het bestuur heeft daarmee impliciet besloten om [eiser] niet in de gelegenheid te stellen het potentieel, dat hij volgens het rapport van [bedrijf] heeft, verder te ontwikkelen. Dit zou ook bezwaarlijk zijn – zo stelt [gedaagde 1] – gelet op de korte tijdspanne waarbinnen de fusie dient te zijn verwezenlijkt (1 april 2006) en de nieuwe stichting werkelijk moet functioneren. Het is niet reëel te veronderstellen dat [eiser] binnen die termijn aan alle kwalificaties zal kunnen voldoen, terwijl juist in de aanvangsperiode er een directeur van “gewicht” nodig is. In dit licht bezien is het besluit van het bestuur naar de mening van [gedaagde 1] niet onredelijk te noemen.
De beoordeling
Handelen ten behoeve van een stichting in oprichting is mogelijk (HR 24 januari 1997, NJ 1997, 399). De oprichters van een op te richten stichting kunnen namens de op te richten stichting rechtshandelingen verrichten, zoals bijvoorbeeld het al dan niet aangaan van een arbeidsovereenkomst. Deze handelingen kunnen dan na oprichting worden bekrachtigd. Hier doet zich de situatie voor dat de besturen van de fuserende stichtingen een vijftal personen hebben aangetrokken die het bestuur zullen vormen van Mikado en die vooruitlopende op de fusie de nodige handelingen verrichten. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het op voorhand niet uitgesloten dat de stichting Mikado in oprichting dient te worden aangemerkt als een vereniging tussen deze samenwerkende oprichters. Dit betekent dat [eiser] in zijn vordering kan worden ontvangen, zoals ook door [gedaagde 1] niet bestreden is.
4.2. Het spoedeisend belang van [eiser] vloeit voort uit zijn stellingen.
4.3. De vorderingen zullen worden afgewezen op grond van een afweging van de belangen. Het is daarbij niet aan de rechter het beleid van het (toekomstige) bestuur te toetsen. Hij dient slechts na te gaan of dit in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit waarbij [eiser] is afgewezen.
4.4. Door de fusie ontstaat een gewijzigde organisatie, met een gewijzigde organisatiestructuur, waarbij de directeur leiding dient te geven aan een kwantitatief veel grotere organisatie dan waar [eiser] nu mee werkt, met een uitgebreider werkterrein op meerdere locaties in de twee gemeenten. Juist bij het begin van een dergelijke nieuwe organisatie, die zich zowel intern als extern nog zal moeten “zetten”, zal behoefte bestaan aan een krachtig directeur die de organisatie door deze (mogelijk) rimpelige beginfase loodst.
4.5. Het bestuur heeft na het sollicitatiegesprek met [eiser] niet het vertrouwen dat hij de functie van directeur direct op de gewenste wijze zal kunnen invullen. Daarin wordt het bestuur gesteund door het advies van extern deskundige Van Stijn die bij het gesprek aanwezig is geweest, en door de uitkomsten van het geschiktheidsonderzoek door [bedrijf]. Dit neemt niet weg dat [eiser] meer dan 18 jaar ervaring heeft opgedaan bij één van de fusieparticipanten, ook in de functie van directeur, en dat hij als zodanig immer naar tevredenheid heeft gewerkt. Het bestuur stond in zekere zin voor het dilemma om enerzijds door te gaan met [eiser], die niet zijn vertrouwen geniet, of anderzijds over te gaan tot externe werving, wetende dat een passende functie voor [eiser] in de nieuwe organisatie feitelijk niet meer voorhanden is. Het oprichten van een nieuwe stichting, met benoeming van een directeur die niet het vertrouwen geniet, is evenwel een somber perspectief, waarvan aannemelijk is dat het de belangen van de stichting zal schaden.
4.6. Het bestuur heeft er voor gekozen [eiser] niet als directeur te benoemen en tot externe werving over te gaan. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat de fusie is voorzien voor (uiterlijk) 1 april 2006 en dat de functie van directeur op korte termijn dient te zijn ingevuld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon het bestuur in de gegeven situatie in redelijkheid besluiten niet nader te onderzoeken op welke termijn en met welke scholing [eiser] in staat moet worden geacht de functie binnen Mikado te vervullen. Van een verplichting daartoe, zoals door [eiser] gesteld, kan geen sprake zijn. Het besluit is niet genomen door zijn huidige werkgever (SWO), terwijl het [eiser] reeds in een vroeg stadium bekend was dat zijn functie niet inwisselbaar was met die van directeur van Mikado (brief van 3 mei 2005). Het goed werkgeverschap van Mikado staat aan de besluitvorming dan ook niet in de weg. De vorderingen van [eiser] worden om die reden afgewezen.
4.7. De voorzieningenrechter acht hetgeen hiervoor ten aanzien van [gedaagde 1] is overwogen ook van toepassing op de overige gedaagden. Het gevorderde wordt daarom ook ten aanzien hen afgewezen.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.064,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op EUR 1.064,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A. van Hoof op 9 februari 2006.