ECLI:NL:RBARN:2006:AW1949

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
135956
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C.A. Verkuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een gestolen oplegger in kort geding

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie, de afgifte van een oplegger die eerder als gestolen was aangemerkt. De rechtbank Arnhem behandelde deze vordering in kort geding op 15 februari 2006. De achtergrond van de zaak gaat terug naar een diefstal die plaatsvond op 27 of 28 september 2003, waarbij de oplegger van het merk Schmitz werd gestolen. De eigenaar, de heer [betrokkene 1], deed aangifte bij de politie. Op 4 februari 2004 werd de oplegger in beslag genomen door de politie, waarbij [gedaagde] als beheerder werd aangesteld. De Staat stelde dat de oplegger, die inmiddels in handen was van [naam] Trucks, teruggegeven moest worden aan Allianz, de rechtsopvolger van de oorspronkelijke eigenaar.

De gedaagde, [gedaagde], voerde verweer door te stellen dat hij niet meer over de oplegger beschikte, omdat deze inmiddels was doorverkocht aan [naam] Trucks. Hij betwistte ook dat hij als bewaarder was aangesteld en dat de oplegger de gestolen oplegger was. De rechtbank oordeelde dat het voldoende aannemelijk was dat de oplegger die op 4 februari 2004 in beslag was genomen, oorspronkelijk de gestolen oplegger was. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot afgifte in beginsel toewijsbaar was, maar dat de gedaagde niet in staat was om aan een bevel tot afgifte te voldoen, omdat de oplegger niet meer in zijn bezit was. Daarom werd de vordering tot afgifte afgewezen, maar werd [gedaagde] wel veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op dat moment waren begroot op EUR 1.144,87. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135956 / KG ZA 06-21
Vonnis in kort geding van 15 februari 2006
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE),
gevestigd te Den Haag,
eiseres bij dagvaarding van 17 januari 2006,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Staat en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Staat
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 28 september 2003 heeft de heer [betrokkene 1], eigenaar van [bedrijfsnaam] te Sassenheim, bij de politie, District Duin- en Bollenstreek/Team Oegstgeest, aangifte gedaan van de diefstal op 27 of 28 september 2003 van onder meer een oplegger van het merk Schmitz, type SKO 24, kenteken OH-12-FR, chassisnummer WSMS7780000447303.
2.2. Een agent van politie van het District Rivierenland, Unit BPZ West, heeft
op 4 februari 2004 een proces-verbaal van inbeslagname van een oplegger opgemaakt. Daarin heeft hij onder andere gemeld:
Dhr. [gedaagde] verklaarde dat hij een oplegger had gekocht en deze ter keuring had aangeboden bij de RDW, waarbij medewerkers van het RDW aan [gedaagde] meldden dat de oplegger van diefstal afkomstig zou zijn. Hierop had [gedaagde] de oplegger op het terrein van zijn bedrijf, [bedrijfsnaam] gevestigd aan de [adres] ontkoppeld geparkeerd.
Inmiddels was de eerste eigenaar, dhr [betrokkene 1], op een voor mij verbalisant, onduidelijke wijze in kennis gesteld van het aantreffen van zijn oplegger. [betrokkene 1] was direct nadat hij hiervan in kennis werd gesteld naar de [adres] (...) gekomen.
Dhr. [betrokkene 1] verklaarde dat hij de oplegger nieuw had gekocht voor zijn bedrijf [bedrijfsnaam] (...) en dat deze oplegger vervolgens van hem gestolen was, waarvan hij aangifte had gedaan bij de politie.
[betrokkene 1] verklaarde voorts dat hij direct na de aankoop van de oplegger met een blauwe waskrijt op twee verschillende, moeilijk te bereiken plaatsen op het chassis, de naam “[bedrijfsnaam]” had geschreven. [betrokkene 1] toonde mij beide plaatsen, waar ik inderdaad met blauwe letters “[bedrijfsnaam]” zag staan.
Ter onderzoek naar de identiteit van de oplegger, nam ik (...) agent van politie (...)
op 4 februari 2004 (...) in beslag onder betrokkene (...) [gedaagde] (...) oplegger Schmitz (...) chassisnummer WSMS7780000452484. Daarbij kwam ik met betrokkene [gedaagde] overeen, dat hij als beheerder zou optreden van de inbeslaggenomen oplegger, welke op het bedrijfsterrein aan de [adres] verblijft.
2.3. Het bedrijfsterrein aan de [adres] is (indirect) eigendom van [gedaagde]. Daar is onder meer [bedrijfsnaam] gevestigd, in 2003 en 2004 nog [bedrijfsnaam] geheten (hierna: [bedrijfsnaam]), een (indirecte) vennootschap van een zoon van [gedaagde]. Ook is daar [bedrijfsnaam] gevestigd (hierna: [bedrijfsnaam]), een (indirecte) vennootschap van een andere zoon van [gedaagde].
2.4. Twee agenten van politie van de Divisie executieve ondersteuning, unit verkeersongevallendienst hebben op 6 februari 2004 een proces-verbaal opgemaakt, waarin zij onder andere hebben geschreven:
Op woensdag 4 februari 2004 (...) kregen wij, verbalisanten, telefonisch het verzoek van (...) behorende tot het district Rivierenland, Unit Executieve Ondersteuning, om een nader onderzoek in te stellen naar as-nummers van een oplegger.
Deze oplegger stond gestald op het afgesloten terrein van [bedrijfsnaam], [adres]. Wij zagen dat het een witte oplegger betrof van het merk Schmitz. Op de rechter chassisbalk, boven de eerste as zagen wij dat het chassisnummer *WSMS778000045248* was ingeslagen.
Ik (...) verbalisant, begaf mij onder de oplegger. Op de achterste as trof ik, ongeveer in het midden van de voorzijde van die as, een grijze sticker aan. Nadat ik de sticker had verwijderd, zag ik een identificatieplaatje waarop het nummer 219031069 was aangebracht. Op de middelste en de voorste as was het identificatieplaatje op de zelfde wijze aangebracht. Ik zag dat op plaatje van de middelste as het nummer 219031066 stond vermeld en op het plaatje van de voorste as het nummer 219031072. Na controle werd de grijze sticker weer aangebracht, zoals deze werd aangetroffen.
Bij de controle was [betrokkene 1] (...) aanwezig. Deze deelde ons mede dat hij de oorspronkelijke eigenaar van de oplegger was. [betrokkene 1] overhandigde ons een fax, afkomstig van Schmitz Trailer B.V. te Zevenbergen, verzonden op 4 februari 2004. Wij zagen dat op dit fax bericht voertuigtechnische gegevens stonden vermeld, bestemd voor het voertuig met chassisnummer 447303.
Wij verbalisanten zagen, dat bovengenoemde as-nummers, correspondeerden met de as-nummers voorkomend op het fax formulier.
2.5. Bij brief van 2 december 2004 heeft [gedaagde], op briefpapier van [bedrijfsnaam] aan de rechtbank Haarlem geschreven:
Gisteren ontving ik uw oproep om op 9 december bij U te verschijnen, jammer genoeg ben ik die week niet beschikbaar. Zo nodig voor een andere datum ben ik voor U beschikbaar.
Telefonisch ben ik er gisteren achtergekomen waarover U mij wilt spreken. Begin dit jaar heeft onze direkteur [bet[betrokkene 2]kene 2] (zoon van [gedaagde], vzr) een aanbieding gehad van Volvo [naam] Trucks uit [woonplaats] dat er een jonge gebruikte Schmitz te koop had, [bedrijfsnaam] had een zeiltrailer die wij niet meer gebruikten daar het werk veranderde, deze trailer konden wij inruilen bij [naam]. Ik en [betrokkene 2] hebben overlegd dat de aanbieding van [naam] voor ons interessant was en dat we dan direct konden rijden. We hebben een aantal keren onderhandeld en toen gekocht. We hebben de factuur ontvangen en per Rabobank betaald.
Aansluitend heeft [naam] Trucks de papieren van keuring verzorgd, we hebben een oproep voor de keuring ontvangen en nadien een kenteken gekregen. Tussentijds tot nu toe hebben we de oplegger nog steeds in ons bezit en zijn niet voornemens om deze te verkopen, wij hebben de gehele aktie ten goede trouw gedaan.
2.6. Op 23 december 2004 heeft de rechtbank Haarlem, sector strafrecht, onder registratienummer 04/1062 bij beschikking (art.552a, Sv) het klaagschrift van Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. (hierna: Allianz) tot opheffing van het beslag op de oplegger, merk Schmitz, bouwjaar 2003, chassisnummer WSMS7780000447303, kenteken OH-12-FR gegrond verklaard en gelast tot teruggave van die oplegger. In de beschikking staat:
Vast is komen te staan dat bedoelde oplegger, merk Schmitz, bouwjaar 2003, chassisnr. WSMS7780000447303, kenteken OH-12-FR op 4 februari 2004 onder (...) [gedaagde] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt. De heer [gedaagde] voornoemd, is op 4 februari 2004 tevens aangesteld als beheerder van de onder hem in beslaggenomen oplegger.
De bezwaren van klaagster komen er – zakelijk weergegeven – op neer, dat zij eigenaresse is van voornoemde oplegger. De oplegger is tussen 27 september 2003 21.15 uur en 28 september 2003 16.30 uur gestolen van de heer [betrokkene 1]. Op 5 november 2003 heeft de heer [betrokkene 1] de eigendom van de oplegger overgedragen aan (...) Allianz (...), klaagster.
Klaagster heeft een zakenbelang bij de opheffing van het beslag en het ter beschikking stellen van de oplegger. Immers, zij wenst de oplegger te verkopen, hetgeen door het beslag onmogelijk wordt gemaakt.
De heer [betrokkene 1] heeft bedoelde eigendomsoverdracht, zo blijkt uit het dossier, bevestigd bij fax van 6 december 2004, gericht aan de officier van Justitie. Uit de bijlage bij deze fax (akte van eigendomsoverdracht) blijkt overigens dat niet [betrokkene 1] zelf, maar Scania Finance Nederland B.V. eigenaar van de oplegger is geweest en deze aan Allianz heeft overgedragen.
De heer [gedaagde], beslagene, heeft bij brief van 2 december 2004 laten weten dat hij niet ter zitting zal verschijnen. In deze brief wijst hij erop dat hij de oplegger te goeder trouw voor zijn transportonderneming heeft gekocht.
De officier van Justitie stelt zich op het standpunt dat Allianz (...) in rechte is getreden van de aangever, de heer [betrokkene 1]. Er is geen strafvorderlijk belang meer gediend met het voortduren van het beslag. De oplegger dient te worden geretourneerd aan klaagster.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het vorenstaande is zij van oordeel dat er geen strafvorderlijk belang meer gediend wordt met het beslag dat rust op de oplegger. Zij overweegt voorts dat artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, de bestolene het recht geeft zijn eigendom op te eisen gedurende drie jaren, te rekenen vanaf de diefstal. Daarbij is niet van belang of het goed door een derde te goeder trouw is aangekocht. De wetgever heeft uitdrukkelijk de bestolene willen beschermen. Het komt er dan ook op neer dat de oplegger dient te worden teruggegeven aan klaagster als rechtsopvolger van bestolene. Het klaagschrift dient dan ook gegrond te worden verklaard.
2.7. Ter uitvoering van de beschikking van de rechtbank Haarlem van 23 december 2004 heeft Allianz (diverse) pogingen ondernomen om een oplegger bij [gedaagde] op te (laten) halen. Dat is niet gelukt omdat [gedaagde] weigerde de oplegger die hij toen onder zich had, af te geven. Allianz heeft om die reden – uiteindelijk – bij dagvaarding van 8 augustus 2005 de Staat voor de rechtbank ’s-Gravenhage gedaagd, ter vergoeding van schade die zij stelt te lijden door de weigering van [gedaagde]. Allianz houdt de Staat aansprakelijk voor de door haar gestelde schade omdat de Staat [gedaagde] als bewaarder had aangesteld. De procedure voor de rechtbank ’s-Gravenhage loopt nog.
3. Het geschil
3.1 De Staat vordert – kort weergegeven – veroordeling van [gedaagde], versterkt met dwangsommen, tot afgifte aan Allianz van de oplegger met chassisnummer WSMS7780000447303, dat volgens de staat thans chassisnummer WSMS7780000452484 heeft. De Staat legt aan haar eis ten grondslag dat [gedaagde] als beheerder van de in beslaggenomen oplegger gehouden is die aan Allianz af te geven, nu de rechtbank Haarlem bij beschikking van 23 december 2004 het beslag van de oplegger heeft opgeheven en de teruggave van de oplegger heeft gelast. De Staat stelt bij de afgifte van de oplegger aan Allianz belang te hebben, omdat zij de oplegger in beslag heeft genomen en jegens Allianz schadeplichtig wordt als de oplegger niet wordt afgegeven. Volgens de Staat is de oplegger met chassisnummer WSMS7780000447303 (hierna: 303) na de diefstal op 27 of 28 september 2003 valselijk voorzien van een ander chassisnummer, te weten WSMS7780000452484 (hierna: 484), welk nummer heeft toebehoord aan een oplegger met een Duits kenteken dat niet meer wordt gebruikt, om zo de 303 een nieuwe identiteit (484) te geven. Dat de oplegger inmiddels zich niet meer aan de [adres] bevindt, maar bij [naam] Trucks in [woonplaats], is volgens de Staat geen grond om toewijzing van de vordering te weigeren. Zij stelt daartoe dat de verkoop van de oplegger nadat die in beslag was genomen, onder meer via [bedrijfsnaam], aan uiteindelijk [naam] Trucks, als schijntransactie moeten worden aangemerkt, bedoeld om een veroordeling tot afgifte te ontlopen.
3.2. In de kern voert [gedaagde] drie verweren tegen de vordering. Ten eerste betwist [gedaagde] dat de oplegger die in februari 2004 op het terrein [adres] in Huissen
is aangetroffen, de gestolen oplegger 303 is. Volgens [gedaagde] werd er een andere oplegger aangetroffen, met een eigen chassisnummer (484), die door [bedrijfsnaam] begin 2004 was gekocht van [naam] Trucks en door [bedrijfsnaam] werd geleast van [bedrijfsnaam]. [gedaagde] neemt daarom het standpunt in dat [bedrijfsnaam] de oplegger rechtmatig mocht doorverkopen, waarna die uiteindelijk weer bij [naam] Trucks is terechtgekomen. Ten tweede betwist [gedaagde] dat hij als bewaarder van een oplegger is aangesteld. Hij stelt daartoe dat hem op 4 februari 2004 niet is verteld dat hij bewaarder werd en dat hij nimmer een afschrift van het proces-verbaal van inbeslagname van 4 februari 2004 heeft ontvangen. Daarbij staat er volgens [gedaagde] ook niet in het proces-verbaal dat hij als bewaarder is aangesteld. Ten derde beroept hij zich erop dat hij aan een eventuele veroordeling tot afgifte niet kan voldoen omdat de oplegger weer eigendom is van [naam] Trucks en zich onder [naam] Trucks bevindt, die volgens [gedaagde] de oplegger bovendien inmiddels heeft doorverkocht.
4. De beoordeling
4.1. Gelet op de hiervoor weergegeven processen-verbaal van 4 en 6 februari 2004 en de beschikking van de rechtbank Haarlem van 23 december 2004 is voldoende aannemelijk dat de op 4 februari 2004 op het bedrijfsterrein [adres] in beslaggenomen oplegger met chassisnummer 484, oorspronkelijk chassisnummer 303 had en dat [gedaagde] op 4 februari 2004 beheerder van de in beslaggenomen oplegger is geworden. Het is ongeloofwaardig dat [gedaagde] toen niet heeft begrepen dat hij de oplegger onder zich diende te houden in verband met een dispuut over de identiteit en daarmee de eigendom van de oplegger. Daarbij heeft [gedaagde] bij brief aan de rechtbank Haarlem van 2 december 2004 geschreven dat hij wist waarover men hem wilde horen. Voorts heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij op 28 december 2005 over de oplegger telefonisch contact heeft gehad met de advocaat van de Staat en dat hij in dat gesprek heeft aangegeven heel goed te weten waarover het ging en dat hij nog steeds beschikte over de oplegger. Dit alles leidt tot de conclusie, nu de rechtbank Haarlem het beslag op de oplegger heeft opgeheven en de teruggave van de oplegger heeft gelast, dat de vordering tot afgifte van de oplegger, versterkt met dwangsommen, in beginsel toewijsbaar is. Het belang van de Staat daarbij is evident.
4.2. [gedaagde] voert nog het verweer dat hij niet meer beschikt over de oplegger omdat die als gevolg van een aantal doorverkopen uiteindelijk weer eigendom is geworden van [naam] Trucks. Hoewel in dit kort geding niet duidelijk is geworden hoe de oplegger weer bij [naam] Trucks terecht is gekomen, is het voldoende aannemelijk dat [naam] Trucks de oplegger heeft gekocht en geleverd gekregen en dat de oplegger thans niet meer in de macht van [gedaagde] is, nu ook de advocaat van de Staat heeft verklaard dat de oplegger op de website van [naam] Trucks te koop staat. Dit betekent dat [gedaagde] niet in staat zal zijn om een bevel tot afgifte op te volgen. De vordering tot afgifte zal daarom moeten worden afgewezen.
4.3. Zoals hiervoor is overwogen, is het voldoende aannemelijk dat [gedaagde] wist dat hij de oplegger onder zich had moeten houden. Desondanks heeft [gedaagde] in het zicht van een procedure er voor gezorgd dat de oplegger niet meer in zijn macht is. Immers in ieder geval vanaf 28 december 2005 was het [gedaagde] duidelijk dat de Staat met betrekking tot de oplegger een advocaat in de arm had genomen en moet hij hebben begrepen dat dit zeer wel de aanloop naar een procedure zou kunnen zijn over de afgifte van de oplegger. Voorshands geoordeeld zal [gedaagde] dan ook schadeplichtig zijn jegens de Staat omdat hij willens en wetens er voor gezorgd heeft dat hij de oplegger niet meer kan afgeven aan Allianz, waardoor de Staat, die de oplegger in beslag heeft genomen, aansprakelijk wordt jegens Allianz voor vergoeding van schade, die de Staat op haar beurt van [gedaagde] kan vorderen.
In dit kort geding is deze omstandigheid aanleiding om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, zoals gevorderd.
4.4. Aan de zijde van de Staat worden de kosten van dit kort geding begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 244,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.144,87
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.144,87,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Verkuijl en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde uitgesproken op 15 februari 2006.