ECLI:NL:RBARN:2006:AW2069

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
135982 en 136307
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheidsincident en opheffing van beslag in kort geding tussen Inter Card AB en AGN Automatiseringsgegevens Nederland B.V.

In deze zaak, die op 15 februari 2006 door de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de Zweedse vennootschap Inter Card AB en twee groepen gedaagden, AGN c.s. I en AGN c.s. II. Inter Card vordert in dit kort geding de hoofdelijke veroordeling van AGN c.s. I tot naleving van een eerder door het kantongerecht te Stockholm opgelegd verbod om activiteiten te ontplooien die concurreren met de producten van Inter Card. Dit verbod was opgelegd wegens schending van contractuele verplichtingen uit een franchise-overeenkomst. Inter Card stelt dat AGN c.s. I zich niets van het Zweedse vonnis aantrekt en doorgaat met het produceren en verkopen van wenskaarten die concurreren met die van Inter Card. AGN c.s. II vordert opheffing van de door Inter Card gelegde conservatoire beslagen, die zijn gelegd ter verzekering van een vordering van Inter Card. De voorzieningenrechter oordeelt dat Inter Card niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat de beoordeling van het geschil volgens de overeenkomst aan de Zweedse rechter is voorbehouden. De voorzieningenrechter wijst erop dat de vorderingen van Inter Card niet alleen betrekking hebben op de vermeende overtreding van het non-concurrentiebeding, maar ook op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat Inter Card niet de juiste procedure heeft gevolgd om het Zweedse vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen. Hierdoor wordt Inter Card niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, en wordt de zaak in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in kort geding in gevoegde zaken van 15 februari 2006
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 135982 / KG ZA 06-24 van
de vennootschap naar Zweeds recht
INTER CARD AB,
gevestigd te Gävle, Zweden, (hierna Inter Card te noemen),
eiseres,
procureur mr. P.A.C. de Vries te Arnhem,
advocaat mr. B.J.C. Pleiter te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGN AUTOMATISERINGS GEGEVENS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Elst,
2. [X],
wonende te [woonplaats],
3. [Y],
wonende te [woonplaats],
4. [Z],
wonende te [woonplaats],
gedaagden, (hierna gezamenlijk AGN c.s. I te noemen),
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. S.M.J. Heeren te Oosterhout (N.B.),
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 136307 / KG ZA 06-43 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGN AUTOMATISERINGSGEGEVENS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y] HOLDING B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] HOLDING B.V.,
gevestigd te Angerlo,
4. [X],
wonende te [woonplaats],
5. [Y],
wonende te [woonplaats],
eisers,
(hierna gezamenlijk AGN c.s. II te noemen),
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. S.M.J. Heeren te Oosterhout (N.B.),
tegen
de vennootschap naar Zweeds recht
INTER CARD AB (hierna Inter Card),
gevestigd te Gävle, Zweden,
gedaagde,
procureur mr. P.A.C. de Vries te Arnhem,
advocaat mr. B.J.C. Pleiter te Amsterdam.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen in beide zaken en de daarbij behorende producties;
- de mondelinge behandeling en de ter gelegenheid daarvan ambtshalve (in overleg met
partijen) bevolen voeging van de zaken wegens verknochtheid;
- de pleitnota’s van Inter Card;
- de pleitnota’s van AGN c.s. I en II;
- de na de mondelinge behandeling door de advocaat van Inter Card overgelegde uitspraak
van de rechtbank te Stockholm d.d. 31 januari 2006 op het hierna onder 2.4. genoemde
verzet, alsmede de daarop ontvangen reactie van de advocaat van AGN c.s. I en II.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
2.1. Inter Card houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van wenskaarten. In het kader van deze verkoop sluit Inter Card franchisecontracten met buitenlandse afnemers die het alleenrecht krijgen om in het betreffende land de producten van Inter Card te verkopen. Inter Card stelt daarbij kaartenstandaards/-molens beschikbaar die zijn voorzien van haar logo’s.
2.2. Op 11 april 2001 hebben Inter Card en AGN een franchise-overeenkomst zoals onder 2.1. bedoeld (hierna de overeenkomst te noemen) gesloten met betrekking tot de verkoop van wenskaarten en daaraan gerelateerde producten door AGN in Nederland voor de duur van 10 jaar, ingaande op 11 april 2001.
AGN nam daarbij (onder meer) de verplichting op zich om geen andere producten te kopen, verkopen of ter verkoop aan te bieden dan de producten die Inter Card ter verkoop aanbiedt of laat aanbieden (par. 6.5 van de overeenkomst). Voorts verplichtte AGN zich daarbij om voor de duur van de overeenkomst en gedurende een periode van 12 maanden na afloop daarvan geen activiteiten te ontplooien die concurreren met de producten van Inter Card op straffe van een dwangsom (par. 11.1 en 11.2 van de overeenkomst).
Partijen hebben (in art. 22.1 van de overeenkomst) Zweeds recht op de overeenkomst toepasselijk verklaard en zijn overeengekomen dat eventuele uit de overeenkomst voortvloeiende geschillen zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter(s) in Zweden.
Zij hebben daarbij (in art. 22.2 van de overeenkomst) een uitzondering gemaakt voor geschillen met betrekking tot incasso- en andere maatregelen tot handhaving/bewaring van Inter Cards rechten waaronder de intellectuele eigendomsrechten van Inter Card. Inter Card heeft zich daarbij het recht voorbehouden dergelijke geschillen bij de Nederlandse rechter aanhangig te maken.
De overige inhoud van de overeenkomst zal zo nodig hierna nog aan de orde komen.
De overeenkomst is enerzijds door/namens Inter Card en anderzijds door/namens AGN ondertekend, alsmede door [X] en [Y], respectievelijk bestuurder van [X] Holding B.V. en van [Y] Holding B.V. Boven hun handtekeningen staat de zin vermeld: “Signed by the owner(s) of ML (bedoeld is AGN als Master Licensee, opm. voorzieningenrechter) I (we) personally pledge to observe § 10 en § 11 of this agreement”.
2.3. Bij vonnis van het kantongerecht te Stockholm van 22 december 2005 is op vordering van Inter Card aan AGN, [X] en [Y] wegens schending van hun contractuele verplichtingen uit (artikel 6.5 en 11.1 van) de overeenkomst een verbod opgelegd om direct of indirect in Nederland activiteiten te ontplooien met betrekking tot de import, export, marketing, fabricage, verkoop of anderszins het ter verkoop aanbieden van felicitatiekaarten die concurreren met felicitatiekaarten die door Inter Card ter verkoop worden aangeboden. Tevens is het AGN, [X] en [Y] verboden dergelijke felicitatiekaarten die niet zijn geleverd door Inter Card of een door Inter Card erkende leverancier, te verwerven, te verkopen, op de markt te brengen of op andere wijze ter verkoop aan te bieden.
AGN, [X] en [Y] zijn in die procedure op uitdrukkelijk verzoek van Inter Card (naar de voorzieningenrechter begrijpt vanwege het spoedeisend karakter) niet gehoord en het vonnis is dan ook bij verstek gewezen. Daarbij is bepaald dat Inter Card vanaf een maand na de uitspraak het (bodem)geschil bij de rechtbank aanhangig moet maken, zulks op straffe van intrekking van de opgelegde verboden. Inter Card heeft dat (bodem)geschil op of omstreeks 19 januari 2006 aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Stockholm.
2.4. Nadat voormeld vonnis op of omstreeks 10 januari 2006 aan AGN, [X] en [Y] was betekend, hebben zij daartegen verzet aangetekend. Bij vonnis van de rechtbank te Stockholm van 31 januari 2006 is dit verzet afgewezen, althans heeft de rechtbank besloten de uitspraak van het kantongerecht te Stockholm d.d. 22 december 2005 niet te wijzigen.
2.5. Bij brief van 9 januari 2006, welke brief op 10 januari 2006 bij deurwaardersexploit aan AGN is betekend, heeft Inter Card de overeenkomst wegens schending van de daarin onder 6.5 en 11. genoemde contractuele verplichtingen door AGN opgezegd.
2.6. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank d.d. 23 december 2005 (die daarbij de vordering van Inter Card op AGN c.s. II heeft begroot op
€ 350.000,--) heeft Inter Card op 10 januari 2006 ten laste van AGN c.s. II de navolgende conservatoire beslagen laten leggen:
a. conservatoir derdenbeslag onder de ABN AMRO Bank NV, (mede) kantoorhoudende te Arnhem op de bankrekening van AGN;
b. conservatoir beslag op roerende zaken van AGN, te weten een groot aantal dozen met wenskaarten, afkomstig van leveranciers uit China en Polen en van Inter Card zelf, welke wenskaarten zich op dat moment in het magazijn bevonden van de vennootschap onder firma Forms Broker V.O.F. te Almere;
c. conservatoir beslag op de woning van [X], gelegen te [woonplaats] aan de [adres].
De onder b. genoemde wenskaarten zijn vervolgens met toestemming van de voorzieningenrechter in gerechtelijke bewaring genomen.
3. Het geschil
in de zaak met zaak-/rolnummer 135982/KG ZA 06-24
3.1. Inter Card vordert in dit kort geding in de eerste plaats -kort gezegd- de hoofdelijke veroordeling van AGN c.s. I tot naleving van de hiervoor sub 2.3. genoemde uitspraak van het kantongerecht te Stockholm, versterkt met een dwangsom van € 1.000.000,-- per dag (tot een maximum van € 10.000.000,--) en Inter Card (zonodig) te machtigen de uitvoering van dat vonnis te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm.
Zij stelt zich daarbij, samengevat, op het standpunt dat AGN c.s. I zich niets aan het Zweedse vonnis gelegen laat liggen en blijft doorgaan met het voor eigen rekening (laten) produceren van wenskaarten en met het ter openbare verkoop aanbieden daarvan in de kaartenstandaards/-molens met het logo van Inter Card. AGN alsmede [X], [Y] en [Z] als haar feitelijk leidinggevenden maken zich hierdoor volgens Inter Card schuldig aan schending van het intellectueel eigendomsrecht van Inter Card en van het geheimhoudings- en non concurrentiebeding zoals bedoeld in (art. 6.5, 7.3, 7.4 en 11.1 van) de overeenkomst. AGN c.s. I doet hiermee tevens in de visie van Inter Card haar oneerlijke concurrentie aan en schiet tekort in de nakoming van haar (post)contractuele verplichtingen jegens Inter Card althans handelt zij onrechtmatig jegens haar, waardoor Inter Card schade lijdt/heeft geleden.
3.2. Inter Card heeft daarnaast een aantal nevenvorderingen ingesteld zoals weergegeven in het in fotokopie aan dit vonnis gehechte petitum van de dagvaarding.
3.3. AGN c.s. I voert gemotiveerd verweer dat -voor zover nodig- hierna zal worden besproken.
in de zaak met zaak-/rolnummer 136307/KG ZA 06-43
3.4. AGN c.s. II vordert, kort gezegd, opheffing van de onder 2.6 genoemde beslagen door Inter Card op straffe van verbeurte van een dwangsom en subsidiair deze beslagen op te (doen) heffen tot een bedrag ad € 45.000,--, eveneens versterkt met een dwangsom.
AGN c.s. II betwist de juistheid/deugdelijkheid van de aan die beslagen door Inter Card ten grondslag gelegde vorderingen en stelt dat deze beslagen bovendien onnodig (bezwarend) zijn (geweest).
Het beslag op de woning van [X] dient volgens AGN c.s. II reeds op grond van het feit dat [X] noch [Y] zich in privé (expliciet) hoofdelijk hebben verbonden tot nakoming van het geheimhoudings- en non concurrentiebeding in de overeenkomst, te worden opgeheven.
Bovendien is dit beslag volgens AGN c.s. II op formele gronden onjuist geweest, omdat verzuimd is in het verzoek tot beslaglegging de vrees voor verduistering te stellen danwel aannemelijk te maken.
3.5. Inter Card voert gemotiveerd verweer dat -voor zover nodig- hierna aan de orde zal komen.
4. De beoordeling van het geschil
in de beide gevoegde zaken
Anders dan de advocaat van AGN c.s. I en II (kennelijk) meent, is de voorzieningenrechter van oordeel dat overlegging van de onder 2.4. genoemde uitspraak van de rechtbank te Stockholm d.d. 31 januari 2006 niet in strijd met een goede procesorde moet worden geacht.
in de zaak met zaak-/rolnummer 135982/KG ZA 06-24
De bevoegdheid
4.1. AGN c.s. I heeft allereerst betoogd dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om van de vorderingen van Inter Card kennis te nemen, omdat de beoordeling van het onderhavige geschil - de vermeende overtreding van het non-concurrentiebeding - krachtens artikel 22 van de overeenkomst is voorbehouden aan de Zweedse rechter. Dit betoog is (slechts) ten dele juist.
De vorderingen van Inter Card betreffen immers niet alleen (staking van) de vermeende overtreding van het non-concurrentiebeding maar ook de handhaving/bewaring van de intellectuele eigendomsrechten van Inter Card. In zoverre is de uitzonderingsbepaling van art. 22.2 van de overeenkomst van toepassing, zodat de Nederlandse (voorzieningen)rechter wat dat betreft bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Wel dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarbij -anders dan Inter Card kennelijk meent- Zweeds recht te worden toegepast. Deze toepassing kan/zal echter -nog daargelaten dat partijen zich over de inhoud van het Zweedse recht niet hebben willen uitlaten- achterwege blijven op na te melden grond(en).
De ontvankelijkheid
4.2. Tijdens de mondelinge behandeling is door de voorzieningenrechter de vraag aan de orde gesteld waarom Inter Card niet op de gebruikelijke wijze (als bedoeld in art. 431 jo. 985 e.v. Rv. in samenhang met art. 33 e.v. Verordening (EG), Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [hierna de Verordening te noemen]) de tenuitvoerlegging van het onder 2.3. vermelde vonnis in Nederland heeft verzocht, nu de Verordening immers voor zowel Zweden als Nederland geldt.
Inter Card heeft daarop met name geantwoord dat zij een dergelijke procedure niet kan afwachten, omdat haar schade door de handelwijze van AGN c.s. I elke dag oploopt.
AGN c.s. I betwist dat en heeft er onder meer op gewezen dat het vonnis van de Zweedse rechter reeds op 22 december 2005 is gewezen, zodat Inter Card onmiddellijk daarna een exequatur procedure als hiervoor bedoeld had kunnen/moeten instellen.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.3. Als vast uitgangspunt (vgl. Hof van Justitie EG 27-4-2004, C-159/02) geldt dat het EEX (thans de Verordening) gegrond is op het vertrouwen van de verdragsluitende staten in elkaars rechtssysteem en rechterlijke instanties. Dit beginsel impliceert dat alle gerechten van de verdragsluitende staten de bevoegdheidsregels van de Verordening met hetzelfde gezag kunnen uitleggen en toepassen en dat de bevoegdheid van het gerecht in een verdragsluitende staat niet kan worden getoetst door het gerecht in een andere staat.
Met dat beginsel is in strijd dat, nadat in de ene verdragsluitende staat een beslissing is gegeven waarvan tenuitvoerlegging met verlof op basis van de Verordening mogelijk is, in een andere verdragsluitende staat een nieuwe, (nagenoeg) dezelfde procedure wordt gevoerd als in eerste instantie is gevoerd (vgl. Hof van Justitie EG 30-11-1976, NJ 1977, 484).
Daarbij komt dat de exequaturprocedure naar het oordeel van de voorzieningenrechter als een met voldoende waarborgen omklede, snelle rechtsgang moet worden beschouwd die kon/kan leiden tot een resultaat dat vergelijkbaar is met wat thans in kort geding wordt gevorderd. Weliswaar zijn AGN, [X] en [Y] in de oorspronkelijke procedure in Zweden (kennelijk vanwege de spoedeisendheid van die zaak) niet opgeroepen/gehoord, hetgeen een beletsel kan vormen voor het (aanstonds) verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van het daarin gewezen vonnis, maar dat “verzuim” is inmiddels hersteld doordat zij verzet tegen dat vonnis hebben aangetekend, waarbij zij wel zijn gehoord.
In beginsel staat thans dus aan het voeren van een exequaturprocedure door Inter Card niets meer in de weg.
4.4. Gelet op het voorgaande dient Inter Card niet ontvankelijk in haar vorderingen te worden verklaard. De overige stellingen van partijen kunnen daarom onbesproken blijven.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Inter Card in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
in de zaak met zaak-/rolnummer 136307/KG ZA 06-43
de bevoegdheid
4.5. De voorzieningenrechter acht zich op grond van artikel 705, lid 1 jo. artikel 254 Rv. bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen.
de inhoudelijke beoordeling
4.6. Nu het beslag in Nederland is gelegd, zal de vordering tot opheffing daarvan worden beoordeeld naar de daarvoor geldende maatstaven van het Nederlands recht, zoals neergelegd in artikel 705, lid 2 Rv.
Ingevolge het bepaalde in voormeld artikel dient het beslag onder meer te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
Als grondslag voor de onderhavige vordering heeft Inter Card -kort gezegd- aangevoerd dat
zij een opeisbaar bedrag ad ongeveer € 275.000,-- (een bedrag ad € 159.258,76 en een bedrag ad € 114.590,28) van AGN c.s. II te vorderen heeft wegens door deze bestelde en door Inter Card geleverde wenskaarten.
Daarnaast stelt Inter Card in haar verzoek tot beslaglegging dat AGN c.s. II zich schuldig maakt aan schending van de in de overeenkomst genoemde intellectuele eigendomsrechten van Inter Card en het daarin opgenomen non-concurrentie-beding, waardoor Inter Card schade lijdt. Deze schade heeft zij echter in het verzoekschrift tot beslaglegging niet nader gespecificeerd noch opgenomen in de omvang van de door haar gepretendeerde vordering die door de voorzieningenrechter op verzoek van Inter Card op € 350.000,--, inclusief
rente en kosten, is begroot.
4.7. AGN c.s. II betwist de verschuldigdheid van het bedrag ad € 275.000,--.
Wel erkent zij op dit moment nog een bedrag ad € 45.000,-- aan Inter Card verschuldigd te zijn, maar volgens haar hebben partijen daarover een betalingsregeling getroffen.
Een dergelijke regeling is echter -tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door/namens Inter Card- niet komen vast te staan, zodat voorshands van de opeisbaarheid van laatstgenoemd bedrag moet worden uitgegaan.
4.8. Het door AGN c.s. II betwiste deel van de vordering van Inter Card omvat -naar ter zitting is gebleken- onder meer de navolgende bedragen:
a. een bedrag ad ruim € 60.000,-- wegens nog te ontvangen gelden terzake van vorderingen van AGN op Duitse franchisegevers (de zogenaamde ‘Duitsland claim’);
b. een bedrag ad (omgerekend) plusminus € 70.000,-- wegens verschuldigde rente (18%);
c. een bedrag ad (omgerekend) plusminus € 80.000,-- (GBP 58.080) wegens kaartenleveranties.
Ten aanzien van deze onderdelen van de vordering heeft AGN c.s. II het volgende aangevoerd.
ad a
4.9. Inter Card heeft aan AGN c.s. II ruim een jaar geleden toegezegd dat Inter Card zelfstandig deze vorderingen zou gaan innen. Nadien heeft zij daarover niets meer van Inter Card vernomen, zodat zij ervan mag uitgaan dat zij dat bedrag niet meer is verschuldigd.
Zij heeft daarbij tevens gewezen op een door Inter Card aan haar gezonden
e-mail van 12 september 2005 met de volgende inhoud: “(…) Euro 114590 All due (As a good faith we will accept that you do not pay Euro 60000 because of Germany until that issue has been solved)”. Nu Inter Card deze stelling van AGN c.s. II onvoldoende heeft weersproken, zal voorshands van de juistheid van deze stelling worden uitgegaan.
ad b
4.10. AGN c.s. II heeft de verschuldigdheid van de haar door Inter Card in rekening gebrachte rente uitdrukkelijk ontkend, omdat partijen wat dit betreft niets zijn overeengekomen en zeker niet een percentage van 18%. De voorzieningenrechter sluit zich daarbij aan, nu uit de inhoud van de overeenkomst die verschuldigheid ook niet valt af te leiden. De enkele door Inter Card aan AGN gezonden rentenota (productie 5 AGN c.s. II) is onvoldoende om deze verschuldigdheid aan te nemen.
ad c
4.11. AGN c.s. II stelt dat zij deze kaarten nooit heeft ontvangen. Zij heeft in dit verband gewezen op de door Inter Card aan haar gezonden brief d.d. 10 augustus 2005, waarin onder meer staat vermeld: “(...) and GBP 58.080 is an invoice for your order for Gold and Queen. These cards are in stock at our warehouse. We will not ship it to you if you do not pay (...)”.
Inter Card heeft deze stelling onvoldoende weersproken, zodat van de juistheid van die stelling moet worden uitgegaan.
4.12. Daarnaast heeft AGN c.s. II onvoldoende weersproken gesteld dat zij in de periode waarin zij de onder 4.10. bedoelde rentenota van Inter Card heeft ontvangen, betalingen heeft verricht tot een bedrag ad € 133.000,--. Volgens Inter Card zijn deze betalingen deels afgeboekt op de door AGN c.s. II verschuldigde rente, maar zoals onder 4.10. reeds is overwogen is deze verschuldigdheid voorshands niet komen vast te staan.
4.13. Uit al het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat voldoende summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van Inter Card voor zover deze het door/namens AGN c.s. II erkende bedrag ad € 45.000,-- overstijgt. In zoverre zijn de onderhavige beslagen dus niet terecht geweest. Daarom zal het bedrag van de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd, worden teruggebracht tot € 60.000,--, inclusief rente en kosten. Denkbaar is dat AGN c.s. II voor dit bedrag ten gunste van Inter Card zekerheid stelt, bijvoorbeeld in de vorm van een deugdelijke bankgarantie, waartegenover Inter Card de beslagen zal opheffen. De in dit verband door AGN c.s. II aangeboden zekerheid (tot retournering van de beslagen wenskaarten van Inter Card zelf) wordt niet als een genoegzame zekerheid beschouwd, omdat van Inter Card niet (zonder meer) gevergd kan worden dat zij deze -hier en daar wellicht verouderde- kaarten terugneemt en daarmee afziet van elke vordering jegens AGN c.s. II.
4.14. Wat het beslag op de woning van [X] betreft wordt nog als volgt overwogen.
Naar Zweeds recht zal beoordeeld moeten worden of [X] en [Y] zich beiden in privé hoofdelijk hebben verbonden tot nakoming van het geheimhoudings- en non-concurrentiebeding in de overeenkomt. Hoewel de beide uitspraken van de onder 2.3. en 2.4. genoemde Zweedse rechters in samenhang met de onder 2.2. geciteerde zin en de daaronder geplaatste handtekening van [X] -anders dan [X] meent- een aanwijzing vormen voor een bevestigend antwoord op die vraag, gaat het thans te ver om nader op deze kwestie in te gaan, temeer nu partijen uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij zich in dit stadium niet wensen uit te laten over de toepassing van het Zweeds recht op de tussen hen gerezen geschillen. Onder de geschetste omstandigheden kan de (enkele) stelling van [X] dat hij zich niet persoonlijk/in privé heeft verbonden tot naleving van de overeenkomst niet zonder meer tot opheffing van het beslag op zijn woning leiden. Datzelfde geldt voor het volgens hem ontbreken in het verzoekschrift tot beslaglegging van de in art. 725 jo. 711 eerste lid Rv. gestelde eis van gegronde vrees voor verduistering, omdat het ontbreken van die eis geen vormverzuim (zoals bedoeld in art. 705, lid 2 Rv.) inhoudt dat met nietigheid is bedreigd.
4.15. Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
in de zaak met zaak-/rolnummer 135982/KG ZA 06-24
5.1. verklaart Inter Card niet ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2. veroordeelt Inter Card in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AGN c.s. I bepaald op € 816,-- voor salaris en op € 244,-- voor verschotten,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak met zaak-/rolnummer 136307/KG ZA 06-43
5.4. bepaalt -met intrekking in zoverre van de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 december 2005- het bedrag van de vordering van Inter Card tot verzekering waarvan het verlof tot de onderhavige beslagleggingen is verleend, nader op
€ 60.000,--, inclusief rente en kosten,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.7. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 15 februari 2006.
de griffier de rechter