ECLI:NL:RBARN:2006:AW2168

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/875 en 05/3432
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst tussen partijen in verband met herplaatsingsprocedure nieuwe reorganisatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 14 april 2006, gaat het om een geschil tussen eiser en het dagelijks bestuur van Breed over de herplaatsingsprocedure na een reorganisatie. Eiser, die eerder als controller werkzaam was, werd in het kader van een reorganisatie geplaatst in een tijdelijke functie zonder concrete taken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 februari 2005, waarin zijn ontslag werd verleend, en tegen het besluit van 27 juli 2005, dat dit ontslag handhaafde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de plaatsing van eiser niet voldeed aan de eisen van het Sociaal Plan, dat interne herplaatsingsinspanningen vereiste. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerder niet met de vereiste zorgvuldigheid waren voorbereid en dat eiser recht had op een interne herplaatsing. De rechtbank vernietigde zowel het ontslagbesluit als het besluit van 18 februari 2005, en oordeelde dat eiser nog steeds in dienst was van verweerder. Tevens werd bepaald dat verweerder de salarisbetalingen aan eiser moest voortzetten en dat de herplaatsingstermijn werd verlengd. De rechtbank benadrukte dat de afspraken die met eiser waren gemaakt, ook interne herplaatsingsinspanningen omvatten, en dat verweerder zich niet als een redelijk handelend werkgever had opgesteld door eiser niet in aanmerking te laten komen voor beschikbare interne functies.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Locatie Arnhem
Registratienummers: AWB 05/875 en 05/3432
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van Breed, verweerder,
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 18 februari 2005 en 27 juli 2005.
2. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2004 heeft verweerders Algemeen Directeur eiser met ingang van 1 juni 2004 geplaatst bij de afdeling Personeel en Organisatie (P&O) en aangesteld in algemene dienst. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerder eiser een voorstel voor uitvoering van het sociaal plan gedaan.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 18 februari 2005 heeft de portefeuillehouder personeelsaangelegenheden namens verweerder eisers bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2004, ongegrond verklaard en dat bezwaar, voor zover gericht tegen de brief van 23 september 2004, niet-ontvankelijk.
Bij besluit van dezelfde datum heeft de Algemeen Directeur namens verweerder eiser met ingang van 1 maart 2005 op grond van artikel 8:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling WNO-bedrijven (AVR) ontslag verleend.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 27 juli 2005 heeft verweerder eisers bezwaar tegen laatstgenoemd besluit ongegrond verklaard.
Tegen beide besluiten is beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 november 2005 heeft verweerder, voor zover nodig, het in rubriek 1 genoemde besluit van 18 februari 2005 bekrachtigd en nogmaals vastgesteld.
Verweerder heeft inzake het bestreden besluit van 27 juli 2005 een verweerschrift ingediend. Hiernaar en naar de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 februari 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.P.J. Rubens, juridisch adviseur van verweerder, en mr. V.N. van Waterschoot, advocaat te Nijmegen. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen de mogelijkheid te geven om tot een overeenstemming te komen.
Bij brief van 17 maart 2006 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat de schikkingsonderhandelingen geen resultaat hebben opgeleverd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
3. Overwegingen
Voor een weergave van de relevante voorgeschiedenis wordt verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 september 2003 in de zaken met de reg.nrs. 03/1334 (hoofdzaak), 02/2427 (vovv) en 02/2428 (vovv). Het tegen deze uitspraak door eiser ingestelde hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep is ingetrokken. Mitsdien staat rechtens vast dat eiser met ingang van 1 januari 2002 in het kader van een reorganisatie, waarbij zijn functie van controller/hoofd van de stafdienst Financieel Economische Zaken is opgeheven, is geplaatst in de functie van senior adviseur bij de afdeling Services.
Op 6 oktober 2003 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden. Bij brief van 7 oktober 2003 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser verweerder een voorstel voor een minnelijke regeling gedaan welke, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
1. Beide partijen spreken de intentie uit om te komen tot een win-win-situatie en zullen al het nodige doen om de op een externe functie gerichte herplaatsingsprocedure succesvol te laten verlopen.
2. Kosten juridische bijstand. (...).
3. De herschikkingstermijn als bedoeld in artikel 10.3 van het Sociaal Plan wordt verlengd met één jaar. De verlenging eindigt per 1 november 2004, tenzij er voordien sprake is van detachering, waardoor de termijn met de duur van de detachering wordt opgeschort. Wanneer na de verlenging een succesvolle voortzetting van de loopbaan niet mogelijk is gebleken, volgt ingevolge het Sociaal Plan reorganisatie-ontslag conform artikel 8:4 van de AGN.
4. Tijdens de verlengingstermijn is het in het Sociaal Plan genoemde (en afzonderlijk vastgelegde) flankerend beleid volledig van toepassing. Er vindt op korte termijn een eerste gesprek met eiser plaats waarin het flankerend beleid in zijn situatie (de mogelijkheden binnen de diverse genoemde regelingen, de wijze van besluitvorming, de snelheid van besluitvorming, voorkeurspositie bij vacatures binnen de deelnemende gemeenten en dergelijke) centraal zal staan, zodat op korte termijn een herplaatsingstraject “op maat” kan worden ingezet.
5. Uitgangspunt is, dat eiser gedurende het herplaatsingstraject de nodige initiatieven ontwikkelt om een passende functie te vinden. Het Sociaal Plan blijft van toepassing. Indien zich een concrete externe herplaatsingsmogelijkheid (anders dan op basis van detachering) voordoet, zal eiser om nader overleg verzoeker om te bespreken onder welke voorwaarden acceptatie daarvan plaats kan vinden (het vereiste reorganisatie-ontslag en consequenties op grond van het CAR/UWO en de voorzieningen in het Sociaal Plan e.d.), welke voorwaarden immers voor beide partijen van belang zijn om de passendheid van de functie te kunnen beoordelen.
Namens verweerder heeft zijn toenmalige raadsvrouwe, mr. J.M. Stavast, hierop bij brief van 21 oktober 2003 als volgt gereageerd:
1. Het spreekt voor zich dat ook verweerder de intentie heeft haar medewerking te verlenen aan een herplaatsingsprocedure, die erop is gericht om eiser op een externe functie te plaatsen.
2. Akkoord, mits (…) .
3. Akkoord.
4. Akkoord. Wel merkt verweerder op dat het Sociaal Plan voor eiser op dezelfde wijze van toepassing is als voor andere medewerkers van Breed. Voor hem geldt derhalve geen uitzonderingssituatie. (…). Voor alle duidelijkheid: eiser kan aan het Sociaal Plan geen andere dan wel meer rechten ontlenen dan in het Sociaal Plan worden genoemd.
5. Akkoord, doch van deze kant wordt erop gewezen dat een passende functie in het Sociaal Plan niet alleen een functie is op het huidige salarisniveau van eiser, doch dat ook een functie van maximaal 2 schalen lager onder het begrip passende functie valt. Vanzelfsprekend geldt ook in deze situatie dat het Sociaal Plan, inclusief het daarbij behorend flankerend beleid op eiser van toepassing zal zijn.
In deze brief staat verder dat ervan uitgegaan wordt dat tussen partijen thans volledige overeenstemming is bereikt.
Eisers toenmalige gemachtigde, mw.mr. Hemrica, heeft bij brief van 13 november 2003 bevestigd dat eiser instemt met hetgeen in voormelde brief van 21 oktober 2003 is gesteld.
In de periode december 2003-april 2004 is eiser als interim projectcontroller bij de Katholieke Universiteit Nijmegen gedetacheerd geweest. In februari 2004 is eiser op voorstel van verweerder met een outplacementtraject bij het bureau Woltring en Partner gestart. Op basis van een besluit van verweerder van 18 maart 2004 heeft onder de naam “Breed Sociaal en Betaalbaar” opnieuw een reorganisatie plaatsgevonden, waarbij de afdeling Services is opgeheven. Bij besluit van 23 maart 2004 is eiser met ingang van die datum de herschikkingstatus toegekend. Daarbij is aangegeven dat hierbij de afspraken die met hem zijn gemaakt als gevolg van het eerdere herschikkerschap worden voortgezet. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft vervolgens zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een drietal interne functies die hem gelijktijdig met het besluit van 23 maart 2004 waren aangeboden, te weten de functie van Manager DVE Planning & Control/Controller, de functie van Programmamanager en de functie van Projectmanager. Bij brief van 6 mei 2004 heeft de Algemeen Directeur eiser het advies van de adviescommissie om eiser niet in deze functies te plaatsen toegezonden. Van de mogelijkheid tegen dit schrijven binnen 3 weken een bezwaarschrift in te dienen bij de Plaatsingscommissie heeft eiser geen gebruik gemaakt.
Op 23 september 2004 heeft verweerder het in rubriek 2 vermelde besluit genomen. Daarbij is aangegeven dat eiser in algemene dienst is aangesteld en geplaatst is bij de afdeling P&O ten behoeve van de reeds ingezette actie van outplacement. Eiser zal tot 1 maart 2005 alle ruimte worden gegeven voor het vinden van een externe functie, zodat er gedurende de komende maanden geen sprake zal zijn van het opdragen van werkzaamheden aan eiser.
Bij brief van 26 oktober 2004 heeft eiser tegen dit besluit en deze brief bezwaar gemaakt. Vervolgens is het in rubriek 1 genoemde besluit van 18 februari 2005 genomen, alsmede het in rubriek 2 genoemde ontslagbesluit van dezelfde datum dat, na bezwaar, bij het bestreden besluit van 27 juli 2005 is gehandhaafd.
Het geschil is beperkt tot het plaatsingsbesluit en het ontslagbesluit.
De rechtbank overweegt allereerst dat het besluit van 18 februari 2005 is ondertekend door de portefeuillehouder personeelsaangelegenheden namens verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank was deze functionaris daartoe niet bevoegd. Gelet evenwel op verweerders besluit van 17 november 2005 moet het er voor worden gehouden dat verweerder het besluit van 18 februari 2004 voor zijn rekening heeft genomen, zodat hieraan - mede gezien het navolgende - geen verdere gevolgen worden verbonden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de onderhavige plaatsing geen plaatsing in een passende functie is in de zin van het Sociaal Plan, maar - wegens opheffing van de afdeling Services - een tijdelijke plaatsing zonder concrete functie bij de afdeling P&O ten behoeve van het vervolgen van de reeds lopende outplacementprocedure.
De rechtbank overweegt voorts dat dit plaatsingsbesluit tevens impliceert dat eiser niet in een van de door hem geambieerde interne functies is geplaatst. Eisers grieven zijn ook uitsluitend hiertegen gericht. De rechtbank zal mitsdien allereerst beoordelen of laatstgenoemd besluit in zoverre in rechte stand kan houden.
Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat eiser, op grond van de tussen partijen in oktober 2003 gemaakte afspraken, geen aanspraak kan maken op plaatsing in een interne functie.
Eiser heeft bestreden dat hij met die afspraken heeft afgezien van plaatsing in een interne functie. Daar de kans daarop toentertijd minimaal was, is afgesproken om primair naar een externe functie te zoeken, aldus eiser.
De rechtbank stelt voorop dat het beginsel van de rechtszekerheid niet alleen jegens bestuursorganen, maar ook jegens de ambtenaar geldt. Dit beginsel brengt naar vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 januari 2003, TAR 2003, 99) met zich mee dat de ambtenaar in beginsel gehouden is tot nakoming van een toezegging of akkoordverklaring welke hij vrijwillig en zonder dwaling jegens een bestuursorgaan heeft gedaan of afgelegd.
De rechtbank stelt verder vast dat de - door verweerder geaccordeerde - bewoordingen onder punt 1 van de brief van 7 oktober 2003 weliswaar de intentie tot uitdrukking brengen dat de herplaatsingsinspanningen uitsluitend zouden worden gericht op een externe functie voor eiser, maar overweegt hiernaast dat uit de gemaakte afspraken, zoals verwoord onder de punten 4 en 5 van genoemde brief, tevens moet worden afgeleid dat zowel het Sociaal Plan als het flankerend beleid in volle omvang op eiser toepasselijk zijn gebleven. Omdat beide regelingen expliciet (ook) zien op plaatsingsinspanningen voor een passende interne functie, heeft de rechtbank uit de tussen partijen gesloten overeenkomst niet genoegzaam kunnen afleiden geacht dat eiser uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van plaatsing op een interne functie.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat de tussen partijen gesloten overeenkomst, ondanks de daarin opgenomen intentie zich te richten op herplaatsing in een externe functie, een interne herplaatsing onverlet heeft gelaten indien zich daartoe mogelijkheden zouden aandienen. Nu zich tijdens eisers nog lopende herschikkingstraject een nieuwe reorganisatie heeft voorgedaan waarbij mogelijk voor hem in aanmerking komende interne functies beschikbaar kwamen, heeft verweerder, door een eventuele plaatsing van eiser in die functies bij voorbaat te blokkeren, zich naar het oordeel van de rechtbank tegenover eiser niet opgesteld als in de gegeven omstandigheden van een redelijk handelend werkgever mocht worden verwacht. Zulks wordt nog versterkt door verweerders verklaring ter zitting dat eiser mede als gevolg van negatieve assessments in het verleden buiten het nieuwe plaatsingstraject is gehouden.
Aan het vorenstaande kan niet afdoen het feit dat verweerder in zijn besluit van 23 maart 2004 heeft aangegeven dat de afspraken die met eiser zijn gemaakt als gevolg van zijn verlengde herschikkingsstatus worden voortgezet. Zoals uit het voorgaande volgt moeten onder die afspraken ook interne herplaatsingsinspanningen geacht worden te zijn begrepen, met dien verstande dat de voor eiser op grond van die afspraken geldende herschikkingstermijn slechts één jaar beliep (van 1 november 2003 tot 1 november 2004). De omstandigheid dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het negatieve plaatsingsadvies van 6 mei 2004 leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat zulks eisers recht op het indienen van een bezwaarschrift tegen het definitieve plaatsingsbesluit immers onverlet laat.
Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerders besluit om eiser niet te laten deelnemen aan de interne herplaatsingsprocedure in 2004 in strijd is met de bepalingen van het Sociaal Plan en het krachtens dat plan vastgestelde flankerend beleid. Het bestreden besluit van 18 februari 2005, voor zover door eiser aangevochten, is mitsdien niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en van een ondeugdelijke motivering voorzien, zodat het in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat bestreden besluit van 27 juli 2005, waarbij het ontslagbesluit van 18 februari 2005 is gehandhaafd, een toereikende grondslag mist en eveneens dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet in dit verband aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb ook het besluit van 18 februari 2005 te vernietigen, omdat het aan dit besluit klevend gebrek thans niet meer kan worden hersteld.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het voorgaande impliceert dat eiser nog altijd in dienst is van verweerder en dat verweerder gehouden is eisers salaris, na aftrek van elders genoten inkomsten, door te betalen. Het komt de rechtbank in de gegeven omstandigheden redelijk voor dat verweerder eiser in de positie brengt waarin hij verkeerde ten tijde van het niet aanbieden van genoemde functies begin april 2004. Op grond hiervan komt eiser derhalve nog (het restant van) de afgesproken herschikkingstermijn toe, te bepalen op 7 maanden, waarbinnen verweerder alsnog aan zijn herplaatsingsinspanningen, zowel intern als extern, inhoud zal moeten geven. Indien herplaatsing van eiser uiteindelijk niet mogelijk blijkt, kan verweerder uiteraard de bevoegdheid eiser alsnog te ontslaan niet worden ontzegd.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 18 februari 2005, voor zover door eiser aangevochten;
vernietigt het bestreden besluit van 27 juli 2005;
vernietigt het primaire ontslagbesluit van 18 februari 2005;
bepaalt voorts dat de rechtspersoon WNO Bedrijven, dan wel diens rechtsopvolger, de door eiser betaalde griffierechten ten bedrage van in totaal € 276,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als rechter in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: