Registratienummer: AWB 05/2577
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. D.O. Pechler,
het College van Bestuur van Wageningen Universiteit, verweerder, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 juni 2005.
Bij besluit van 10 januari 2005 heeft verweerder eisers functie - met toepassing van het 'Indelingsinstrument Hay Nederlandse Universiteiten' - op de peildatum 1 april 2003 ingedeeld in het profiel van Onderzoeker, niveau 3.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder met overneming van het advies van de 'Landelijke Adviescommissie Bezwaren Functieordening' (LACF) eisers functie alsnog ingedeeld in het profiel van Universitair Docent, niveau 2.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 maart 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.O. Pechler, werkzaam bij VAWO te Houten. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen en S. de Muinck Keizer, werkzaam bij de afdeling Rechtspositie en Arbeidsvoorwaarden van verweerders universiteit.
Bij besluit van 30 november 2000 is eiser voor het tijdvak van 16 december 2000 tot 16 december 2003 aangesteld in de functie van postdoc bij de leerstoelgroep Hydrologie, Hydraulica en Kwantitatief Waterbeheer van verweerders universiteit.
Op grond van de CAO Nederlandse Universiteiten 2003-2004 is met ingang van 1 april 2003 voor medewerkers van universiteiten een nieuw systeem van functieordenen ingevoerd. De afspraken die door de CAO-partijen zijn gemaakt over de indeling van medewerkers, de bezwaarmogelijkheden, de consequenties voor de salarissen en de regels die gelden voor de overgang, zijn opgenomen in een aparte uitgave bij de CAO, getiteld “Universitair Functieordenen (UFO), Bijlage bij de CAO Nederlandse Universiteiten 2003-2004”. Op basis van het UFO worden de universitaire functies opnieuw ingedeeld naar functieprofiel en functieniveau. Grondslag voor de indeling zijn de aantoonbaar (blijkens aanstellingsbrief, functioneringsgesprekken, functiebeschrijving, schriftelijke beoordeling en dergelijke) door de werkgever opgedragen werkzaamheden die de medewerker vervult. Voor de medewerkers die al op 31 maart 2003 in dienst waren van de universiteit gaat het om de opdracht zoals die gold ten tijde van de afgesproken peildatum 1 april 2003.
Op grond van het door verweerder overgenomen advies van de LACF staat tussen partijen vast dat de aan eiser op de peildatum opgedragen werkzaamheden moeten worden ingedeeld in het profiel van Universitair Docent.
Partijen worden slechts verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of op eisers functie het profiel van Universitair Docent, niveau 1 (UD 1), of Universitair Docent, niveau 2 (UD 2) toepasselijk is. Dit moet worden bepaald aan de hand van de indelingscriteria, zoals die in het UFO-systeem bij de respectieve (taak)onderdelen Onderwijs, Onderzoek en Organisatie zijn omschreven. Het profiel van UD 1 is van toepassing, indien tenminste aan alle voor een UD 1 geldende criteria bij de onderdelen Onderwijs en Onderzoek wordt voldaan en indien op het onderdeel Organisatie wordt voldaan aan de criteria zoals omschreven bij UD 1 óf UD 2. Het profiel van UD 2 is van toepassing, indien tenminste aan alle criteria wordt voldaan zoals omschreven bij UD 2.
Partijen zijn het erover eens dat eisers functie op de onderdelen Onderzoek en Organisatie voldoet aan de criteria voor indeling in UD 1. Het geschil is beperkt tot de vraag of eisers functie op de peildatum ook op het onderdeel Onderwijs voldeed aan de voor UD 1 geldende indelingscriteria, te weten: ‘Zorgen voor periodiek onderhoud van de toegewezen onderwijsonderdelen’ en 'Signaleren van verbetermogelijkheden voor de toegewezen onderwijsonderdelen'.
Verweerder is van oordeel dat dit niet het geval was, omdat - samengevat - eisers functie van 'postdoc' voor het merendeel onderzoekstaken en het voltooien van zijn proefschrift omvatte en er slechts een beperkte ruimte resteerde voor ondersteuning van het onderwijs in bepaalde vakken, waarvoor bovendien de verantwoordelijkheid bij de desbetreffende hoogleraar lag. Het zorgen voor periodiek onderhoud van de toegewezen onderwijsonderdelen behoorde volgens verweerder uitdrukkelijk niet tot eisers taken.
Eiser heeft deze opvatting bestreden en met verwijzing naar een aantal in geding gebrachte stukken betoogd dat hij in een viertal vakken colleges en practica heeft verzorgd, examens heeft afgenomen en afstudeerwerkstukken heeft begeleid, waaronder het door hem ontwikkelde vak 'Advanced Environmental Hydraulics' (AEH). Dit studievak was een gedeeltelijke voortzetting van het voorheen gedoceerde 'Hydraulica en Hydrodynamica' en werd voor het eerst in de Engelse taal gegeven. Hiervoor heeft eiser naar zijn zeggen onder meer dictaten verzameld en zelf lesmateriaal en sheets ontwikkeld, hetgeen naar zijn oordeel dient te gelden als 'periodiek onderhoud' en als het 'signaleren van onderwijsverbeteringen' zoals aangegeven in eerdergenoemde indelingscriteria.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de indeling van de functies naar functieprofiel en functieniveau komt verweerder enige beoordelingsruimte toe. Die indeling dient echter wel gebaseerd te zijn op een voldoende feitelijke grondslag, dat wil zeggen dat zij haar basis moet hebben in verifieerbare gegevens betreffende de opgedragen taken.
Vooropgesteld moet worden dat het krachtens de CAO vastgestelde 'UFO-systeem' en het daarbij horende indelingsinstrument bepalend zijn voor de indeling van de onderhavige functie. Dat betekent dat bij de beoordeling van het bestreden besluit geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de aard of de doelstelling van de door eiser vervulde functie van 'postdoc', maar dat moet worden vastgesteld welke indelingscriteria van het UFO-systeem toepasselijk zijn op de aan eiser op de peildatum opgedragen werkzaamheden. De rechtbank stelt verder vast dat zij in het UFO-systeem geen definitie of enige andere omschrijving van de hier relevante criteria 'periodiek onderhoud van de toegewezen onderwijsonderdelen' en 'signaleren van verbetermogelijkheden voor toegewezen onderwijsonderdelen' heeft aangetroffen. Ter zitting is namens verweerder in dit verband ook geen nadere duidelijkheid verschaft. Zulks betekent derhalve dat onder genoemde criteria bezwaarlijk iets anders kan worden verstaan, dan hetgeen volgt uit hun taalkundige betekenis en de context waarin zij zijn gebezigd.
De rechtbank overweegt voorts dat, naar het haar voorkomt, de functie van UD naar haar aard met zich brengt dat het voldoen aan bedoelde criteria min of meer inherent is aan de normale uitoefening daarvan. Het lijkt immers niet erg waarschijnlijk dat een wetenschappelijke functie als die van UD in het algemeen zou kunnen worden uitgeoefend zonder 'periodiek onderhoud', dat volgens de rechtbank wil zeggen: het aanpassen van bestaand en het ontwikkelen van nieuw lesmateriaal op grond van actuele inzichten of ontwikkelingen binnen het vakgebied. Hetzelfde geldt - wellicht à fortiori - voor het 'signaleren van verbetermogelijkheden' zoals hiervoor bedoeld. Indien derhalve deze taken als onderscheidende criteria voor de niveau-indeling van de functies UD 1 en 2 worden gehanteerd, zal een daartoe strekkend besluit, bij het ontbreken van heldere definities in het betreffende UFO-systeem, tenminste moeten steunen op duidelijke en verifieerbare gegevens die dat besluit van een voldoende draagkrachtige motivering voorzien.
De rechtbank is op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit in dit opzicht tekortschiet. Genoegzaam staat vast dat eisers functie mede het geven van onderwijs en het begeleiden van studenten omvatte. De van de zijde van eiser in geding gebrachte gegevens vormen naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing dat (in elk geval) ten aanzien van het studievak AEH lijkt te zijn voldaan aan de criteria 'periodiek onderhoud' en 'signaleren van verbeteringen', zoals deze begrippen door de rechtbank worden opgevat. Hierbij is in aanmerking genomen dat, zoals ook door en namens eiser ter zitting is opgemerkt, op grond van de zogeheten Resultaatgebieden in het UFO-systeem één der kernactiviteiten van een UD wordt gevormd door onderwijsontwikkeling, waarbij onder de rubriek Activiteiten is aangegeven: het 'bijhouden van relevante (inter)nationale ontwikkelingen….', het 'signaleren van relevante literatuur en onderwijsmethoden' en het 'opstellen of aanpassen van (bestaand) lesmateriaal en studieopdrachten'. In de gedingstukken en in hetgeen namens verweerder ter zitting is aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat genoemde taken niet aan eiser zouden zijn opgedragen, dan wel niet inherent zouden zijn aan de hem opgedragen onderwijstaak. Daaraan doet onvoldoende af dat de omvang waarin deze activiteiten op de peildatum werden ontplooid in verhouding tot eisers onderzoekstaken beperkt is geweest. Eisers functie omvatte nu eenmaal tevens het niveaubepalende onderwijselement en uit het UFO-systeem kan niet worden afgeleid dat bij de keuze van de indelingscriteria betekenis toekomt aan de omvang waarin deze taak wordt vervuld.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit een toereikende motivering ontbeert en voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen. Hetgeen voor het overige door en namens eiser nog is aangevoerd behoeft op grond hiervan geen nadere bespreking.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,- ter zake van rechtsbijstand, waarbij de rechtbank in verband met het gewicht van de zaak de wegingsfactor 1,5 toekent. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Voor inwilliging van eisers verzoek om schadevergoeding ziet de rechtbank thans geen aanleiding. Verweerder zal immers nog een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser moeten nemen en eventuele schade is afhankelijk van de uitkomst daarvan. Verweerder zal evenwel aan dit aspect aandacht dienen te besteden, indien hij alsnog mocht besluiten tot indeling van eisers functie in UD 1.
Beslist wordt derhalve als volgt.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit met de bepaling dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 966, te betalen door Wageningen Universiteit;
bepaalt dat Wageningen Universiteit het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van
€ 138,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als rechter in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.