"Eind 1999 begin 2000 heb ik het bureau Leijten en Van Hoek opgericht. Het is een adviesbureau. Talis is sinds het begin opdrachtgever van ons bureau. De grootste groep opdrachten bestaat uit rapportages over mensen die voorrang vragen op de woningmarkt. Wij rapporteren dan als extern deskundige zodat dan de commissie die daarover gaat kan beslissen. Incidenteel hebben we een bijzondere opdracht, zoals deze. Uit mijn hoofd gezegd was de opdracht een gesprek te voeren met beide partijen en eventueel met de politie en Talis om tot een objectieve rapportage te komen over de situatie en een advies voor een oplossing. Ik heb met de [huurders] en de familie [x] gesproken en met mevrouw Klabbers van Talis en de heer [getuige 3] van de politie.
In de gesprekken met de betrokken gezinnen, die ik los van elkaar heb gevoerd, hanteerde ik de volgende methode. Ik heb eerst helder gemaakt waarom ik kwam praten. Daarna heb ik met elk van beide partijen gesproken op feitelijk niveau, op belevingsniveau, en over de gevolgen daarvan. U vraagt mij naar de opstelling van de [huurders] in dat gesprek.
Ze hebben mij verteld over hun buurjongens en dat leidde tot heftige reacties waarbij beiden zeiden dat ze het gedrag van hun buurjongens heel vervelend vonden en dat dat niet kon.
Ze zeiden ook dat ze daardoor veel last hadden van stress. Ook zeiden ze dat als dit niet opgelost werd, dat ze dan niet voor zichzelf instonden. Met name de familie, hun zoons, en kennissen uit de buurt zouden dan met behulp van honkbalknuppels het recht wel in eigen hand kunnen nemen. De teneur van het gesprek was dat er door anderen een oplossing moest worden gevonden en dat ze anders niet voor zichzelf zouden instaan. U vraagt mij of ik de mogelijkheid om zelf aan een oplossing te werken ter sprake heb gebracht. Of ik dat gedaan heb weet ik niet meer maar wel herinner ik mij dat de speelruimte voor andere oplossingen dan dat de familie [x] weg ging, nihil was. Er was geen andere mogelijkheid voor hen.
U vraagt mij naar de opstelling van de familie [x] in het gesprek. Ik heb gesproken met de hoofdhuurder [x], zijn jongere broer en met een neef die daar niet woonde. Hun feitenrelaas was heel anders. Zij hebben me verteld dat ze alleen met koptelefoon muziek beluisterden, mij de schade laten zien van een steen die door de keukenruit was gegaan en ook vertelde ze me over de gehorigheid van de woning. Je kon de buren bij wijze van spreken horen hoesten. De jongste broer was alleen maar bang. De oudste wilde ook wel weg maar had ook iets pragmatisch. Hij had kosten gemaakt in de woning en hij woonde betaalbaar en wilde dus niet zonder meer weg. De jongste wel, die was bang voor ongelukken en dat de boel in brand zou gaan. Hij vertelde dat ze nauwelijks sliepen en dat hij concentratieproblemen op school had.
Voorafgaand aan de gesprekken met de families [huurders] en [x] heb ik telefonisch contact gehad met mevrouw Klabbers van Talis. Zij heeft mij de opdracht toegelicht en verteld dat Talis al een lange periode naar een oplossing zocht voor een ernstig probleem. Ze was bang dat het uit de hand zou lopen en vroeg mij om een rapportage te maken waarin de situatie van beide partijen helder werd. Ik heb van haar ook gehoord dat er een beveiligingsbedrijf was ingeschakeld en dat er politiebemoeienis was. Na het gesprek met de families [huurders] en [x] heb ik nog een keer met haar gebeld. Ik had namelijk van de [huurders] gehoord dat een andere medewerker van Talis had toegezegd dat de familie [x] zou kunnen verhuizen. Ik had inmiddels na de gesprekken het idee: dit gaat niet, dus als die toezegging inderdaad zou zijn gedaan, dan was dat een goede oplossing. Mevrouw Klabbers zei mij dat die toezegging niet was gedaan.
Na het gesprek, ik denk op de dag van mijn rapport, heb ik gesproken met de wijkagent [getuige 3]. Ik heb hem gevraagd wat er bij de politie over de feiten bekend was. Ik weet niet meer exact wat hij op dat punt heeft gezegd maar wel dat er te weinig feitenmateriaal was voor strafrechtelijke stappen. Hij deelde mijn inschatting dat de situatie niet kon blijven bestaan omdat er anders ongelukken zouden gebeuren."
Op vragen van mr. Kox:
"Talis is niet mijn enige opdrachtgever. Alle woningcorporaties uit de regio geven ons opdrachten."
Op vragen van mr. Van Delft:
"De [huurders] heeft mij inderdaad voorbeelden van overlast genoemd. U vraagt mij of ik het idee had dat er bij hen iets anders speelde dan overlast. Zij vonden dat de manier waarop de familie [x] leefde niet in de buurt paste. [huurster] voegde daar nog aan toe: niet dat wij racistisch zijn want ik ben zelf getrouwd met een Turkse man, maar die jongens passen hier niet. Of dat laatste te maken had met de overlast? Ja.
Of de stress waarover zij het hadden echt was? Ja, dat was duidelijk. Ik kon niet beoordelen of dat uitsluitend het gevolg was van hun klachten over de overlast, omdat ik niet wist of er nog andere stressoren waren. Wel was duidelijk dat hun beleving van de woonsituatie tot stress leidde.
Op de vraag of ik van de familie [x] voorbeelden heb gehad over bedreigingen is mijn antwoord dat zij ervan overtuigd waren dat de steen door de ruit door of in opdracht van de [huurders] was gegooid en verder hebben ze mij verteld dat [huurster] op de dag van hun verhuizing zei dat ze niet zoveel lawaai moesten maken en dat ze moesten oppassen omdat zij als ze last van hen had naar Talis zou gaan. Over die steen door de ruit hadden ze geen bewijzen. Wat mij opviel was verder dat ze voorbeelden gaven dat ze het idee hadden dat ze in de gaten werden gehouden. Ze noemden bijvoorbeeld een opmerking van [huurster]: eten jullie nu alweer brood? Ze hadden het idee dat ze niets konden doen zonder dat dat bekend werd.